15. In het onderhavige geval kan niet worden uitgesloten dat eiser aanvankelijk de intentie had een bestaan in Noorwegen op te bouwen. De verklaring ter zitting dat het beantwoorden van de vraag of hij zich tijdelijk of blijvend wilde vestigen op het hiervoor onder overweging 6 bedoelde formulier met ‘blijvend’ een vergissing was, acht de rechtbank, mede gelet op de opmerking in het bezwaarschrift van 25 maart 2010 dat eiser naar Noorwegen is vertrokken om daar een bestaan op te bouwen, maar na acht maanden is teruggekeerd omdat het tegenviel, niet aannemelijk. Gelet op de volgende feiten en omstandigheden acht de rechtbank de intentie van eiser (bij aanvang van vertrek naar Noorwegen) echter niet van doorslaggevende betekenis voor het antwoord op de vraag of Nederland (gedurende het verblijf van eiser in Noorwegen) als woonland kan worden aangemerkt.
16. Vaststaat dat de dienstbetrekking in Noorwegen binnen negen maanden - door middel van opzegging door de werkgever - is geëindigd. Met de brief van 17 september 2009 is het dienstverband binnen vijf maanden na aanvang van de werkzaamheden en dus binnen de proefperiode (van 6 maanden) opgezegd (tegen 31 december 2009). Het verblijf van eiser en zijn toenmalige echtgenote in Noorwegen heeft feitelijk ruim 8,5 maand geduurd. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij geen Noorse les heeft gevolgd in de periode waarin hij in Noorwegen verbleef, omdat de voertaal bij het bedrijf waar hij werkzaam was, Engels was. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat hij tijdens zijn verblijf in Noorwegen regelmatig contact had met familie en vrienden uit Nederland, dat zij hem vaak bezochten en dat hij zelf tweemaal (voor 1,5 week en een weekend) naar Nederland is gegaan en geen sociale contacten in Noorwegen heeft opgebouwd. In het onder overweging 6 bedoelde formulier heeft eiser op de vraag in welk land zijn belangrijkste vrienden en familieleden wonen, waarbij tevens is aangegeven dat hij ook beide mogelijkheden (‘Nederland’ en ‘ander land, namelijk’) mag aankruisen, alleen Nederland aangekruist. Tevens heeft hij daarbij aangegeven dat hij 2 keer per week contact met hen had via mail, telefoon en skype. Gelet op het voorgaande en mede gelet op de hiervoor onder 4 genoemde omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat de conclusie gerechtvaardigd is dat eiser tijdens het verblijf in Noorwegen het gewone centrum van zijn belangen en daarmee zijn woonplaats niet heeft overgebracht naar Noorwegen maar in Nederland behield. Daarbij is tevens van belang dat gelet op het doel van de Verordening - dat is: de werknemer de beste kansen op herintegratie geven - niet aannemelijk dat eiser na zijn verblijf van ruim 8 maanden in Noorwegen, meer kansen op een nieuwe arbeidsbetrekking had in Noorwegen dan in Nederland. Aannemelijk is dat eiser privé en beroepsmatig nog zodanige banden in Nederland heeft behouden dat hij daar de beste kansen op reintegratie in het beroepsleven heeft.
17. De stelling van verweerder ten slotte dat ook moet worden gekeken naar de vraag of eiser een vaste werkkring (‘emploi stable’) in Noorwegen had, doet aan het voorgaande niet af. Uit vaste jurisprudentie volgt dat zodra een werknemer in een lidstaat een vaste werkkring heeft, hij moet worden vermoed daar woonplaats te hebben, ook indien hij zijn gezin in een andere lidstaat heeft achtergelaten. Daarom moet niet alleen naar gezinsredenen maar ook naar de redenen van verblijf in het buitenland en de aard van de daar verrichte werkzaamheden worden gekeken. Nu het dienstverband van eiser binnen vijf maanden en daarmee binnen de proeftijd is beëindigd en hij nadien (volledig) werkeloos was, kan niet worden gezegd dat hij in Noorwegen een vaste werkkring had.
18. Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat eiser ten onrechte een WW-uitkering geweigerd is. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank kan, nu diverse factoren zoals de hoogte en de duur van de toe te kennen uitkering onbekend zijn, niet zelf in de zaak voorzien als bedoeld in artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarom zal verweerder een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
19. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het door eiser betaalde griffierecht te worden vergoed en ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken voor de behandeling van zijn beroep. De proceskosten worden, overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht, vastgesteld op € 874,- aan kosten voor de gemachtigde. Aangezien eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb betaling van de kosten wegens rechtsbijstand aan de griffier te geschieden.
20. Het verzoek om kosten voor de bezwaarfase wordt afgewezen omdat in de bezwaarfase niet expliciet om vergoeding van die kosten is verzocht, terwijl een dergelijk verzoek op grond van artikel 8:75, eerste lid, juncto artikel 7:15, tweede lid, van de Awb wel is vereist.