ECLI:NL:RBMID:2011:BU4305

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
5 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
224951
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering wegens arbeidsongeschiktheid en beoordeling van medische geschiktheid

In deze zaak vorderde eiser, een internationaal chauffeur, betaling van zijn salaris wegens (situatieve) arbeidsongeschiktheid. Eiser meldde zich ziek op 29 april 2011 en werd door de bedrijfsarts als ongeschikt voor werkzaamheden beoordeeld. Echter, het deskundigenoordeel van het UWV concludeerde dat eiser op 9 juni 2011 zijn eigen werk kon verrichten. Eiser vorderde in kort geding betaling van zijn salaris vanaf 14 juni 2011, maar gedaagde, de werkgever, weigerde dit te betalen, met uitzondering van het salaris vanaf 26 juli 2011, dat hij claimde te hebben voldaan. De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de arbeidsongeschiktheid van eiser in de periode van 14 juni tot 26 juli 2011. De kantonrechter concludeerde dat de vordering tot betaling van salaris met verhogingen en/of toeslagen toewijsbaar was vanaf 26 juli 2011 tot het einde van de arbeidsovereenkomst, die op 31 oktober 2011 eindigde. De wettelijke verhoging wegens vertraagde betaling werd niet toegewezen, omdat gedaagde niet op de hoogte was van de bijkomende gezondheidsproblemen van eiser. De proceskosten werden verdeeld, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector kanton
Locatie Terneuzen
zaak/rolnr.: 224951 / VV 11-26
vonnis van de kantonrechter d.d. 5 oktober 2011
in de zaak van
[partij A],
wonende te [adres],
eisende partij,
verder te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. R.M.A. Lensen,
t e g e n :
[partij B],
wonende te [adres],
handelende onder de naam
[B],
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. N. Smulders-van Ruler.
het verloop van de procedure
De procedure is als volgt verlopen:
- dagvaarding van 29 augustus 2011,
- brief van mr. Lensen van 31 augustus 2011,
- mondelinge behandeling van 21 september 2011.
de beoordeling van de zaak
1.1. Partijen sloten op 13 oktober 2009 met elkaar een arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van een jaar vanaf 1 november 2009. Daarna is de overeenkomst zonder tegenspraak voortgezet. Bij brief van 22 maart 2011 schreef [gedaagde] aan [eiser] de arbeidsovereenkomst per 1 november 2011 niet te verlengen. Voorstellen tot eerdere beëindiging van de overeenkomst leidden niet tot overeenstemming. De functie van [eiser] is die van internationaal chauffeur, zijn loon bedraagt € 2.348,75 bruto per maand exclusief emolumenten. Op de overeenkomst is van toepassing de CAO voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen.
1.2. [Eiser] meldde zich ziek op 29 april 2011. Volgens de probleemanalyse en het advies van 23 mei 2011, opgesteld door de bedrijfsarts:
- was [eiser] uitgevallen met medische klachten (werk gerelateerd, verstoorde arbeidsverhouding) en op dat moment nog ongeschikt voor werkzaamheden door de medische situatie,
- adviseerde hij om [eiser] per 1 juni 2011 weer volledig beter te melden,
- verwachtte hij zonder een gesprek over het ontstane probleem geen vruchtbare werkhervatting,
- adviseerde hij [gedaagde] om [eiser] te benaderen voor een afspraak en waren er geen medische redenen om dat gesprek niet op korte termijn aan te gaan.
1.3. Op 9 juni 2009 hervatte [eiser] zijn werk en meldde hij zich ziek aan het einde van de werkdag. Daarna werkte hij niet meer. Bij brief van 20 juni 2011 schreef [gedaagde] aan [eiser] dat de arbo-arts naar aanleiding van de tweede ziekmelding van mening blijft dat hij medisch gezien geschikt is om te werken. Omdat hij niet werkte, staakte [gedaagde] de loonbetaling vanaf 14 juni 2011. Volgens deskundigenoordeel van het UWV van 20 juli 2011 kon [eiser] op 9 juni 2011 zijn eigen werk wel doen. Op 11 augustus 2011 schreef de gemachtigde van [eiser] onder meer dat hij in elk geval sedert 26 juli 2011 bijkomende ernstige gezondheidsproblemen heeft ondervonden waarmee het UWV in zijn deskundigenoordeel geen rekening had gehouden. Aan de sommatie om het salaris over juni en juli 2011 uiterlijk op 12 augustus 2011 te betalen, gaf [gedaagde] geen gevolg.
2.1. Na vermindering van eis vordert [eiser] in kort geding de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van het maandsalaris van € 2.348,75 bruto, vermeerderd met verhogingen en/of toeslagen overeenkomstig de toepasselijke CAO, vanaf 14 juni 2011 tot het rechtsgeldige einde van de arbeidsovereenkomst, vermeerderd met de wettelijke verhoging wegens vertraagde betaling en het geheel vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten.
2.2. [Eiser] baseert zijn vordering primair op artikel 7: 629 en subsidiair op artikel 7: 628 BW.
3. [Gedaagde] erkent de verschuldigdheid van het salaris vanaf 26 juli 2011 en stelt dit te hebben betaald op 20 september 2011, daags voor de zitting. Hij toont die betaling niet aan, hoewel [eiser] de ontvangst daarvan niet bevestigt. De vordering tot betaling van salaris met verhogingen en/of toeslagen overeenkomstig de toepasselijke CAO vanaf 26 juli 2011 is verder niet weersproken en dus toewijsbaar. Als dat salaris is betaald, moet [eiser] daarmee uiteraard rekening houden bij de tenuitvoerlegging van dit vonnis.
4. Het spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vordering is niet in geschil. Die vordering is in kort geding toewijsbaar als nu zeer waarschijnlijk wordt geoordeeld dat een vergelijkbare vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen en een belangenafweging uitvalt in het voordeel van [eiser].
5.1. Voor het bestaan van het recht op salaris over de periode van 14 juni tot 26 juli 2011 op de primaire grondslag is nodig dat [eiser] in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd was de bedongen arbeid te verrichten.
5.2. De kantonrechter oordeelt dat het onvoldoende aannemelijk is dat er in die periode sprake was van een dergelijke arbeidsongeschiktheid. De bedrijfsarts achtte op 23 mei 2011 zijn medische klachten werk gerelateerd en adviseerde hem per 1 juni 2011 - ruim een maand na de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid - volledig beter te melden. Ook uit het deskundigenoordeel van 20 juli 2011 volgt dat hij op 9 juni 2011 niet arbeidsongeschikt was als gevolg van ziekte. De vele bezwaren van [eiser] tegen dat deskundigenoordeel maken niet dat nu ondanks dat oordeel in kort geding kan worden aangenomen dat hij wel arbeidsongeschikt was als gevolg van ziekte. Daarbij is van belang dat uit de overgelegde correspondentie blijkt dat de arbeidsverhouding al geruime tijd ernstig verstoord is, de bedrijfsarts enige tijd arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte heeft aangenomen tot 1 juni 2011 en niet blijkt dat daarna de medische toestand van [eiser] in ongunstige zin is veranderd voor de bijkomende gezondheidsproblemen sedert 26 juli 2011, waarvan zijn gemachtigde melding maakte bij brief van 11 augustus 2011.
6.1. De vordering kan op de subsidiaire grondslag worden toegewezen indien [eiser] in de periode van 14 juni tot 26 juli 2011 zijn werkzaamheden niet verrichtte door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van [gedaagde] behoort te komen. [Eiser] dient feiten en omstandigheden te stellen en zonodig aannemelijk te maken die tot het oordeel kunnen leiden dat in deze periode de arbeidsomstandigheden, door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van [gedaagde] behoort te komen, voor hem zodanig waren dat, met het oog op de (dreiging van) psychische of lichamelijke klachten, van hem redelijkerwijs niet kon worden gevergd zijn werkzaamheden te verrichten. In een dergelijk geval van "situatieve arbeidsongeschiktheid" is de werknemer in beginsel gehouden alle medewerking te verlenen aan inspanningen die erop gericht zijn de oorzaken daarvan weg te nemen.
6.2. [Eiser] beroept zich op pesterijen en treiterijen van de zijde van [gedaagde]. Naar hij stelt, was hij onbetwist bereid om elke inspanning te leveren om de arbeidsomstandigheden te verbeteren, maar leverde [gedaagde] in strijd met zijn verplichtingen geen enkele bijdrage aan het herstel van de arbeidsverhoudingen. De bedrijfsarts adviseerde [gedaagde] om het gesprek met [eiser] aan te gaan. Hij noemde de mogelijkheid van mediation. [Gedaagde] negeerde dit advies.
6.3. [Gedaagde] voert aan het advies om met [eiser] in gesprek te gaan wel degelijk te hebben opgevolgd. Hij stelde voor om een mediator in te schakelen, maar [gedaagde] gaf te kennen zelfs met inzet van mediation niet meer aan de slag te willen. Hij ontkent zich te hebben schuldig gemaakt aan pesterijen en treiterijen.
6.4. Zoals overwogen, waren de verhoudingen tussen partijen ook in de periode van 14 juni tot 26 juli 2011 ernstig verstoord. Dat [gedaagde] zich schuldig maakte aan pesterijen en treiterijen, is onvoldoende concreet gemaakt en onderbouwd zodat de kantonrechter daarvan niet kan uitgaan. Ook als moet worden aangenomen dat [gedaagde] in deze periode zich onvoldoende inspande om met [eiser] te komen tot verbetering van hun verhoudingen, blijkt niet voldoende van (dreiging van) psychische of lichamelijke klachten met het oog waarop van hem redelijkerwijs niet zou kunnen worden gevergd zijn werkzaamheden te verrichten. In het bijzonder ontbreekt een professionele beoordeling waaruit zou kunnen worden afgeleid dat in het geval van werkhervatting is te verwachten dat zeer waarschijnlijk en vrijwel onmiddellijk significante medische beperkingen zullen optreden bij [eiser]. De verwachting van de bedrijfsarts dat zonder een gesprek van partijen de werkhervatting niet vruchtbaar zou zijn, is daarvoor onvoldoende. Ook de subsidiaire grondslag kan de vordering derhalve niet dragen.
7. De vordering tot betaling van het salaris met verhogingen en/of toeslagen overeenkomstig de toepasselijke CAO is toewijsbaar vanaf 26 juli 2011 tot het rechtsgeldige einde van de arbeidsovereenkomst. Partijen verklaarden ter zitting aan te nemen dat de arbeidsongeschikt-heid van [eiser] als gevolg van ziekte zal voortduren tot 31 oktober 2011. Dan eindigt de verlengde arbeidsovereenkomst door het verstrijken van de tijd waarvoor zij is aangegaan.
8. De vorderingen tot betaling van wettelijke verhoging wegens vertraagde betaling van het loon en wettelijke rente zijn niet weersproken. Ambtshalve overweegt de kantonrechter dat de wettelijke verhoging wegens vertraagde betaling van het loon geleidelijk wordt opgebouwd en het maximum van 50% pas bereikt na 33 werkdagen nadat het loon toerekenbaar niet tijdig is voldaan. Niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] voor de ontvangst van de brief van 11 augustus 2011 op de hoogte was of behoorde te zijn van de bijkomende ernstige gezondheidsproblemen van [eiser] waarvan zijn gemachtigde melding maakte. De niet tijdige voldoening van het loon over 26 tot en met 31 juli 2011 was tot de ontvangst van de brief van 11 augustus 2011 niet toerekenbaar aan [gedaagde]. Het loon over augustus 2011 moest worden voldaan uiterlijk op 31 augustus 2011. De dagvaarding werd uitgebracht op 29 augustus 2011, toen de opbouw van de wettelijke verhoging van het loon over die maand nog niet was begonnen. De opbouw van die verhoging over het loon tot en met augustus 2011 had het maximum nog niet bereikt op de dag van de zitting. De kantonrechter acht waarschijnlijk dat in een bodemprocedure de rechter met het oog op de omstandigheden de wettelijke verhoging over die periode zeer sterk zal matigen, mogelijk tot nihil. De wettelijke verhoging over die periode is daarom nu niet toewijsbaar, die over de periode daarna evenmin. De wettelijke rente zal worden toegewezen als opgenomen in het dictum van dit vonnis.
9. Nu partijen over en weer op enige punten in het ongelijk worden gesteld, zullen tussen hen de proceskosten worden verdeeld, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
de beslissing
De kantonrechter:
rechtdoende als voorzieningenrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.348,75 bruto per maand, vermeerderd met verhogingen en/of toeslagen overeenkomstig de toepasselijke CAO, vanaf 26 juli 2011 tot het rechtsgeldige einde van de arbeidsovereenkomst vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata tot aan de dag van voldoening;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten moet dragen;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kool, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 oktober 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.