ECLI:NL:RBMID:2011:BT5885

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
20 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
209113
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongerechtvaardigde verrijking door niet opgedragen werkzaamheden aan auto

In deze zaak, die voor de Rechtbank Middelburg werd behandeld, vorderde de besloten vennootschap [A] betaling van een bedrag van € 4.794,51 van [gedaagde] wegens ongerechtvaardigde verrijking. De vordering was gebaseerd op werkzaamheden die [eiseres] in november 2009 aan de auto van [gedaagde] had uitgevoerd, waarvoor geen betaling was ontvangen. De kantonrechter oordeelde dat de werkzaamheden niet waren uitgevoerd op verzoek van [gedaagde], maar dat er wel sprake was van ongerechtvaardigde verrijking. De kantonrechter schatte de schadevergoeding op basis van de waarde van de auto voor en na de werkzaamheden. De waarde van de auto voor de werkzaamheden werd door [gedaagde] geschat op € 2.000,--, terwijl [eiseres] stelde dat de waarde na de werkzaamheden € 7.227,22 was. De kantonrechter oordeelde dat de dagwaarde van de auto na de werkzaamheden op ongeveer € 4.500,-- moest worden gesteld, wat leidde tot een verrijking van [gedaagde] van € 2.500,--. De kantonrechter wees de vordering toe tot dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 10 september 2010. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat deze niet houdbaar bleek. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector kanton
Locatie Terneuzen
zaak/rolnr.: 209113 / 10-1846
vonnis van de kantonrechter d.d. 20 juli 2011 (bij vervroeging)
in de zaak van
de besloten vennootschap
[A],
gevestigd te [adres],
eisende partij,
verder te noemen: [eiseres],
gemachtigde: mr. W.M.T. Dielen-van Damme,
t e g e n :
[B 1]
en
[B 2],
beiden wonende te [adres],
gedaagde partij,
verder samen in mannelijk enkelvoud te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. C.B. Ernst.
het verdere verloop van de procedure
Na het tussenvonnis van 1 juni 2011 is de procedure als volgt verlopen:
- akten.
de verdere beoordeling van de zaak
1. In het tussenvonnis van 1 juni 2011 kregen partijen ieder de gelegenheid voor een antwoordakte. Zij maakten van die gelegenheid gebruik.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende. In november 2009 voerde [eiseres] werkzaamheden uit aan een auto van [gedaagde]. Die auto is een [merk/type auto] waarvan het kenteken is afgegeven op 16 juli 1999. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden bedroeg de kilometerstand 235000 (afgerond). [Eiseres] zond aan [gedaagde] voor deze werkzaamheden op 26 november 2009 een factuur tot in totaal € 4.118,51. [Gedaagde] betaalde niet. Op 14 april 2010 bracht [eiseres] aan hem als jaarlijkse bijdrage voor het zogeheten bandenhotel € 75,01 in rekening. Dit bedrag werd voldaan op 30 juni 2010.
3. [Eiseres] vordert de hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 4.794,51 met verdere rente en de proceskosten. Dit bedrag bestaat uit de som van de bedragen van de facturen van 26 november 2009 en 14 april 2010, € 76,-- aan wettelijke rente daarover tot 26 augustus 2010 en € 600,-- als vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, het totaal verminderd met € 75,01. De primaire grondslag van de vordering is dat de gefactureerde werkzaamheden zijn uitgevoerd in opdracht van [gedaagde], de subsidiaire grondslag ongerechtvaardigde verrijking. Na de comparitie van partijen liet [eiseres] de primaire grondslag varen, zodat nu moet worden beoordeeld of er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking en, zo ja, welk bedrag aan schadevergoeding toewijsbaar is.
4. [Gedaagde] ontkent dat er sprake is van een ongerechtvaardigde verrijking. Volgens hem was slechts opdracht verstrekt tot de beperkte werkzaamheden en voerde [eiseres] de overige werkzaamheden zonder opdracht uit. Het feit dat de auto zich daardoor in een betere toestand bevond dan daarvoor, komt voor rekening van [eiseres]. De kantonrechter kan [gedaagde] hierin niet volgen. Ter comparitie verklaarde hij dat de werkzaamheden niet meer dan een bepaald bedrag mochten kosten, als het anders was verlangde hij vooraf telefonisch bericht. Dit strookt ook met de standpunten van partijen in de correspondentie voor de procedure. De toenmalige gemachtigde van [gedaagde] schreef in haar brief van 22 juni 2010 dat [gedaagde] geïnformeerd wenste te worden over eventuele onvoorziene hoge reparatiekosten. Volgens [eiseres]s brief van 26 januari 2010 had [gedaagde] een prijsindicatie van € 2.000,-- genoemd. Hieruit volgt dat [gedaagde] bereid was te aanvaarden dat [eiseres] voor € 2.000,-- werkzaamheden zou uitvoeren. Er is geen sprake van een hem opgedrongen prestatie die zou hebben geleid tot zijn verrijking die niet als ongerechtvaardigd kan worden aangemerkt.
5. De aan [eiseres] toe te kennen schadevergoeding wegens ongerechtvaardigde verrijking wordt bepaald door haar verarming, de verrijking van [gedaagde] en de redelijkheid. De verarming van [eiseres] moet worden gesteld op het bedrag van haar factuur van 26 november 2009, dat is € 4.118,51. De verrijking van [gedaagde] is te bepalen door de waarde van de auto onmiddellijk voor de uitvoering van de werkzaamheden te vergelijken met de waarde onmiddellijk daarna. Het verschil van deze waarden is gelijk aan de verrijking van [gedaagde]. Partijen verschillen van mening over deze waarden.
6. [Eiseres] stelt dat vergelijkbare auto's als die van [gedaagde] ongeveer anderhalf jaar na de werkzaamheden te koop staan voor gemiddeld € 7.227,22. Voor uitvoering van de werkzaamheden was de waarde van de auto vrijwel nihil: een schrootwaarde van € 200,--. De verrijking beloopt dus € 7.027,22. [Gedaagde] betwist dit. Volgens hem had de auto voor de werkzaamheden een dagwaarde van € 2.000,-- en bedroeg in april 2011 de geschatte dagwaarde van de gerepareerde auto € 4.000,--. Ook beroept hij zich op een offerte van een autobedrijf waarin de inruilprijs van de auto in mei 2010 werd gesteld op € 2.850,--.
7. De kantonrechter maakt gebruik van zijn bevoegdheid de schadevergoeding wegens ongerechtvaardigde verrijking te schatten omdat de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. [Eiseres] weerspreekt niet dat [gedaagde] eerder in 2009 € 4.068,46 spendeerde aan reparaties van de auto. Omdat moet worden aangenomen dat die reparaties naar behoren zijn uitgevoerd, is onaannemelijk dat de auto in november 2009 voor de werkzaamheden niet meer waard was dan € 200,--. Bij antwoord stelt [gedaagde] de dagwaarde van de auto in november 2009 op € 3.000,-- zodat hij niet koste wat kost reparaties wenste. De kantonrechter leidt hieruit af dat deze waarde de auto betrof voor uitvoering van de werkzaamheden. Bij akte van 4 mei 2011 stelt [gedaagde] de dagwaarde voor de werkzaamheden op € 2.000,-- waarmee hij [eiseres] tegemoetkomt vergeleken met zijn bij antwoord ingenomen standpunt. De kantonrechter ziet onvoldoende aanknopingspunt om de dagwaarde van de auto - een [merk/type auto] van ruim 10 jaar oud met 235000 kilometer op de teller - voor de werkzaamheden op een ander bedrag te stellen zodat hij uitgaat van € 2.000,--.
8. De kantonrechter verenigt zich niet met [eiseres]s standpunt dat aan de hand van de vraagprijs van diverse andere auto's de dagwaarde van de auto na de werkzaamheden kan worden gesteld op € 7.227,22. De vraagprijs van diverse andere auto's geeft onvoldoende inzicht in de dagwaarde van de auto van [gedaagde] onmiddellijk na de werkzaamheden in november 2009. Daarbij valt op dat de vraagprijzen waarvan [eiseres] het gemiddelde berekent sterk variëren. Bij repliek van 3 november 2010 - ongeveer een jaar na de werkzaamheden - stelt [eiseres] de waarde op dat moment op circa € 5.000,--. Volgens de brief van 1 februari 2010 van [gedaagde] beliep de dagwaarde toen - dus na twee of drie maanden - ongeveer € 4.000,-- tot € 5.000,--. Uit [gedaagde]s standpunt in de akte van 4 mei 2011 dat de geschatte dagwaarde in april 2011 circa € 4.000,-- bedroeg, volgt dat in zijn visie na de werkzaamheden van november 2009 die dagwaarde - in verband met het dalen van de waarde met het verstrijken van de tijd - iets hoger lag. Dat een inruilprijs van € 2.850,-- op de auto werd geboden, maakt dit niet anders. Volgens de offerte werd de verkoop van een auto aangeboden voor een rijklaarprijs van ruim € 83.700,--. Op een dergelijk bedrag is de inruilprijs van ondergeschikt belang zodat die onvoldoende inzicht biedt in de reële dagwaarde van de in te ruilen auto. De kantonrechter schat de dagwaarde van de auto na de werkzaamheden op circa € 4.500,-- zodat de verrijking van [gedaagde] kan worden gesteld op € 2.500,--.
9. Volgens [gedaagde] is het redelijk dat hij niet meer betaalt dan 50% van de dagwaarde van de auto in 2011 verminderd met de dagwaarde in 2009 en de kosten van een reparatie van de verstuivers ter hoogte van € 405,96. Al na minder dan 25.000 kilometer na [eiseres]s werkzaamheden was [gedaagde] genoodzaakt dezelfde lekkage aan de verstuivers opnieuw te laten verhelpen. Daarbij komen de niet betwiste bedragen zodat in totaal € 992,02 redelijk is. De kantonrechter aanvaardt dit standpunt niet. [Gedaagde] motiveert onvoldoende waarom moet worden uitgegaan van 50% van de dagwaarde van de auto in 2011 in plaats van 100% van die dagwaarde onmiddellijk na de werkzaamheden. Zonder toelichting die ontbreekt, ziet de kantonrechter niet in dat de reparatie van de verstuivers nadat bijna 25.000 kilometer met de auto was gereden een drukkend effect heeft op de dagwaarde in november 2009. Er is geen reden om de schadevergoeding wegens ongerechtvaardigde verrijking op grond van de redelijkheid te bepalen op een lager bedrag dan de verrijking van [gedaagde].
10. De slotsom is dat de vordering wegens ongerechtvaardigde verrijking toewijsbaar is tot € 2.500,--. De wettelijke rente daarover zal worden toegewezen vanaf 10 september 2010. Niet gesteld of gebleken is dat [eiseres] eerder dan in de dagvaarding aanspraak maakte op betaling van enig bedrag wegens ongerechtvaardigde verrijking. Op 10 september 2010 waren sinds de dagvaarding 14 dagen verstreken en daarmee een redelijke termijn om de schadevergoeding wegens ongerechtvaardigde verrijking te betalen.
11. [Eiseres] vordert de hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] omdat de schuld de gemeenschappelijke huishouding betreft. Kennelijk doet zij daarmee een beroep op artikel 1: 85 BW dat hoofdelijke aansprakelijkheid van beide echtgenoten schept voor verbintenissen, aangegaan door één van hen ten behoeve van de gewone gang van de huishouding. Dit beroep gaat niet op omdat de verbintenis tot schadevergoeding wegens ongerechtvaardigde verrijking niet is een aangegane verbintenis in de zin van dit artikel. Ter comparitie bleek dat de beide echtgenoten [gedaagde] een maatschap vormen en dat de auto op naam van de maatschap staat. Hij maakt ook geen bezwaar tegen een hoofdelijke veroordeling zodat die zal worden uitgesproken.
12. De vordering tot vergoeding wegens buitengerechtelijke incassokosten is niet toewijsbaar. De verrichtingen om de vordering buitengerechtelijk te incasseren waren gebaseerd op een opdracht tot het verrichten van de gefactureerde werkzaamheden. Dat standpunt is in de procedure niet houdbaar gebleken zodat het niet redelijk is de incassokosten ten laste van [gedaagde] te brengen.
13. Nu partijen over en weer op enige punten in het ongelijk worden gesteld, zullen tussen hen de proceskosten worden verdeeld, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
de beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt de gedaagden hoofdelijk - dat wil zeggen: ieder voor het gehele bedrag, waarbij als de een betaalt ook de ander daardoor zal zijn bevrijd - om tegen bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 2.500,-- vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 september 2010 tot de dag der voldoening;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten moet dragen;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kool, kantonrechter, en bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juli 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.