4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord op zijn echtgenote en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte bij de politie als ook ter terechtzitting, het sectierapport, het sporenonderzoek in de woning van verdachte en het slachtoffer, het onderzoek aan het lichaam van verdachte, de in de woning aangetroffen documenten en diverse getuigenverklaringen. De officier van justitie baseert zich voor wat betreft de bewezenverklaring van de voorbedachte raad op de verklaring van verdachte waaruit blijkt dat hij al langer met de gedachte speelde om samen met zijn vrouw dood te gaan omdat hij haar verdenking van overspel en als gevolg daarvan de recent in gang gezette echtscheidingsprocedure niet kon verdragen. Verdachte heeft bovendien verklaard drie dagen voor het delict zijn testament te hebben herschreven. Toen het niet lukte om zijn vrouw op andere gedachten te brengen ten aanzien van de echtscheiding en de beschuldigingen van overspel, heeft hij haar in de garage gestoken met een mes, is met haar naar boven gelopen en heeft haar daar wederom enkele malen gestoken. Vorenstaande is volgens de officier van justitie voldoende bewijs voor het aannemen van voorbedachte raad.
Daarnaast acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder invloed van middelen deelnemen aan het verkeer, waarvan hij wist dat dit gevaar op kon leveren voor andere weggebruikers. Hij baseert zich hierbij op de bekennende verklaring van verdachte, de verklaringen van de getuigen die verdachte hebben aangetroffen bij zijn auto en de bloed- en urinemonsters die een en ander bevestigen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de moord op mevrouw [slachtoffer], omdat er geen sprake is geweest van kalm beraad bij verdachte voordat hij zijn vrouw doodde. Ten tijde van het delict heeft er bij verdachte een psychische denkvernauwing plaatsgevonden waardoor hij tijdelijk ontoerekeningsvatbaar is geweest. Deze ontoerekeningsvatbaarheid is weliswaar opgebouwd in een bepaalde periode voorafgaand aan het delict en ging gepaard met het schrijven van een afscheidsbrief, maar deze periode dient te worden gezien als een geheel en dient als strijdig met enig kalm beraad te worden beschouwd. De verdediging betoogt dat alleen een bewezenverklaring kan volgen voor de doodslag op mevrouw [slachtoffer].
De verdediging heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op 29 maart 2011, rond 07.55 uur trof getuige [getuige 1] verdachte aan bij zijn auto op de weg naar het parkeerterrein richting de friettent bij de kruising met de Banjaardweg, in Kamperland. [getuige 1] zag dat verdachte een verwarde of dronken indruk maakte en hield een inmiddels gestopte autobestuurder aan, getuige [getuige 2] . [getuige 1] nam verdachte zijn autosleutel af en belde de politie. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] kwamen ter plaatse en troffen, terwijl zij bezig waren met het afnemen van een ademtest van verdachte, op aanwijzing van [getuige 1] het levenloze lichaam van het slachtoffer mevrouw [slachtoffer], de echtgenote van verdachte, aan. Zij lag (deels) bedekt door een jas op de bijrijdersstoel van de auto van verdachte.
Verdachte verklaarde dat hij en zijn vrouw ruzie hadden gemaakt en dat zij al ongeveer 10 jaar ruzie hadden. Dat zijn vrouw de laatste tijd een echtscheiding wilde, maar dat hij dat niet wilde. Hij verklaarde dat hij zelf slaappillen had genomen.