ECLI:NL:RBMID:2011:BR3855

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
8 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
70760 / HA ZA 2009-650
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.M. Steenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid na ongeval met paard in manege

In deze zaak, die voor de Rechtbank Middelburg werd behandeld, gaat het om de aansprakelijkheid van de vereniging Ruitersportvereniging 'De Scheldestad' en de stichting Stichting Scheldemond na een ongeval met een paard in de buitenbak van een manege. De eiseressen, bestaande uit een particulier en de stichting Dressuur- en Springteam De Bodemonderzoeker, hebben schadevergoeding geëist na het ongeval dat plaatsvond op 2 december 2008, waarbij het paard Nevada is gevallen door een zwakke plek in de buitenbak. De rechtbank heeft in haar vonnis van 8 juni 2011 de procedure en de bewijsvoering van de eiseressen beoordeeld. De eiseressen hebben getuigen gehoord die bevestigden dat er zand uit de buitenbak was weggelopen, wat heeft geleid tot de val van het paard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de getuigenverklaringen en de foto’s die tijdens de getuigenverhoren zijn getoond, de stelling van de eiseressen ondersteunen dat de buitenbak niet veilig was. De rechtbank concludeert dat de vereniging en de stichting aansprakelijk zijn voor de schade die het paard heeft geleden, omdat zij hadden moeten voorzien dat het ontbreken van een houten beschotting en het wegvloeien van zand tot gevaarlijke situaties konden leiden. De rechtbank heeft de eiseressen in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren voor de medische kosten en de waardedaling van het paard, en heeft een deskundige benoemd om de waardedaling te beoordelen. De zaak is verwezen naar de rolzitting voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
" \* MERGEFORMAT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 70760 / HA ZA 09-650
Vonnis van 8 juni 2011
in de zaak van
1. [eiseres sub 1],
wonende te Arnemuiden, gemeente Middelburg,
2. de stichting STICHTING DRESSUUR- EN SPRINGTEAM DE BODEMONDERZOEKER,
gevestigd te Arnemuiden, gemeente Middelburg,
eiseressen,
advocaat mr. F.C.M. Maat- Oldenhof te ’s-Heer Arendskerke,
tegen
1. de vereniging RUITERSPORTVERENIGING 'DE SCHELDESTAD',
2. de stichting STICHTING SCHELDEMOND,
beide gevestigd te Vlissingen,
gedaagden,
advocaat mr. J. van der Wijst te Middelburg.
Eiseressen zullen afzonderlijk als [eiseres sub 1] en De Bodemonderzoeker worden aangeduid, en gezamenlijk als eiseressen. Gedaagden zullen afzonderlijk als Scheldestad en Scheldemond worden aangeduid, en gezamenlijk als gedaagden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 september 2010
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 14 december 2010
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 6 januari 2011
- de conclusie na enquête
- de antwoordconclusie na enquête.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De verdere beoordeling
De Bodemonderzoeker is bij voornoemd tussenvonnis toegelaten te bewijzen dat op 2 december 2008 door weggespoeld en weggelopen zand een zwakke plek in de buitenbak was ontstaan, waardoor het paard Nevada is weggezakt en gevallen. Zij heeft daartoe in enquête de heer [dhr. A.], bestuurslid van De Bodemonderzoeker, mevrouw [mw. S.], mevrouw [mw. B.], bestuurslid van De Bodemonderzoeker, mevrouw [mw. M.] en mevrouw [mw. N.], procureur bij De Bodemonderzoeker B.V. en bestuurslid van De Bodemonderzoeker, als getuigen doen horen.
In contra-enquête zijn de heer [dhr. V.], voorzitter van Scheldestad, de heer [dhr. P.], penningmeester van Scheldestad, de heer [dhr. K.], vrijwilliger op de manege, en mevrouw [mw. L.], instructrice bij Scheldestad, gehoord.
De rechtbank overweegt het volgende.
Naast de verklaringen van de getuigen worden de foto’s die ter gelegenheid van de getuigenverhoren zijn getoond in de beoordeling betrokken. Ten aanzien van deze foto’s staat als niet betwist vast dat zij zijn gemaakt op de dag van het ongeval, nadat het ongeval had plaatsgevonden.
Getuige [mw. N.], die het ongeval heeft zien gebeuren, verklaart dat het ongeval aan de lange zijde van de buitenbak aan de kant van de binnenmanege heeft plaatsgevonden. Deze verklaring wordt door getuige [mw. S.], die ook bij de buitenbak stond ten tijde van het ongeval, bevestigd. De overige getuigen zijn zelf niet ter plaatse geweest tijdens het ongeval en hebben de hoefafdrukken van het paard daar later waargenomen of op de foto’s gezien.
Uit de foto’s en uit de verklaringen van getuigen [dhr. A.], [mw. B.], [mw. N.], [dhr. V.], [dhr. P.] en [mw. L.] blijkt dat de buitenbak op de plaats van het ongeval hoger ligt dan het maaiveld en dat aldaar een houten beschotting ontbreekt.
Getuigen [dhr. A.], [mw. S.], [dhr. V.], [dhr. P.] en [mw. L.] verklaren dat de houten beschotting op plaatsen waar deze wel was aangebracht ten doel had het zand in de bak te houden. Getuige [dhr. K.] verklaart dat niet de hele lange zijde van hout is voorzien omdat ze niet meer hout hadden en dat de reden voor dit houten schot was dat de buitenbak op die plaatsen hoger ligt dan de omliggende grond.
Zowel getuigen in enquête als in contra-enquête verklaren dat op plaatsen waar de buitenbak hoger lag dan het omliggende terrein en een beschotting ontbrak, zand uit de bak liep.
Zo verklaart getuige [mw. L.] :“Langs het laatste stuk van die zijde, waar geen hout zit ligt wel eens wat zand naast de bak, maar niet veel, er loopt altijd wel wat zand naar buiten”. Haar verklaring dat zij op 2 december 2008 geen weggespoeld of weggelopen zand heeft gezien ontkracht deze stelling niet, nu zij ook heeft verklaard zich niet te kunnen herinneren dat zij op 2 december 2008 op de manege is geweest en dat zij niet bij de buitenbak is gaan kijken. “Overal waar geen beschoeiing is ligt wel zand langs de rijbak” verklaart ook getuige Marteijn.
Getuige [dhr. V.] verklaart :“Overal waar geen boarding liep, lag zand rond de buitenbak”. Uit de verklaringen van alle getuigen valt op te maken dat, voordat deze werd verplaatst, zich een container bevond tussen de buitenbak en de binnenmanege in, ongeveer ter hoogte van de plaats waar het ongeval is gebeurd. Uit de verklaringen van getuigen [dhr. V.] en [dhr. P.] volgt dat die container waarschijnlijk in september 2008 is verplaatst, derhalve enkele maanden voor het ongeval.
Ook de foto’s, die op dag van ongeval zijn gemaakt, laten zien dat op diverse plaatsen, waaronder de plek van het ongeval, zand uit de buitenbak is gelopen, ook op de plaats waar de container moet hebben gestaan.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hoeveelheid zand die zichtbaar buiten de bak is terecht gekomen, onder andere op de plaats van het ongeval, gesproken kan worden van een zwakke plek in de buitenbak.
Getuige [mw. N.] verklaart dat het paard rustig liep en wegzakte en op de plaats van het ongeval te hebben geconstateerd dat het hoekijzer open en bloot lag en dat daaraan haren en bloedspetters te zien waren. Getuige [mw. S.], eveneens aanwezig bij de bak ten tijde van het ongeval, verklaart dat op de plek van het ongeval de L-balk zichtbaar was, dat zij een put naar beneden zag en dat het zand uit deze put was weggezakt buiten de bak.
Ook de verklaringen van getuigen [mw. S.], [mw. B.], [dhr. P.] en [dhr. K.] bevestigen de aanwezigheid van hoefafdrukken op de betreffende plaats.
De rechtbank overweegt dat aan de hand van voornoemde verklaringen in combinatie met de foto’s kan worden geconcludeerd dat het paard Nevada op de betreffende plaats, waar een zwakke plek was ontstaan in de buitenbak, is weggegleden en met haar benen het zand naar buiten heeft gedrukt, waardoor zij met haar benen onder de L-balk terecht is gekomen.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat De Bodemonderzoeker is geslaagd in het haar opgedragen bewijs.
Nu daarmee in rechte is komen vast te staan dat de buitenbak debet is aan het ongeval van het paard, is Scheldestad aansprakelijk voor de ten gevolge van dit ongeval door De Bodemonderzoeker geleden schade. Zij had moeten voorzien dat door het wegvloeien van zand, respectievelijk het wegzakken van zand door de hoefdruk van een paard de onder het zand liggende hoekprofielen bloot zouden kunnen komen te liggen en een paard daardoor gewond zou kunnen raken.
Ten aanzien van de hoogte van deze schade overweegt de rechtbank het volgende. De Bodemonderzoeker stelt dat de schade bestaat uit de kosten van medische behandeling en de waardedaling van het paard. De kosten van de medische behandeling bedragen volgens haar € 4.559,71, welk bedrag is opgebouwd uit een vijftal nota’s welke als productie 9 bij de dagvaarding zijn overgelegd. Scheldestad heeft gemotiveerd betwist dat de betreffende nota’s de medische kosten van het ongeval met het paard betreffen. Zij stelt dat uit die nota’s niet blijkt om welk paard het gaat en dat zij mogelijk betrekking hebben op eerdere blessures van het paard. Nu aan de hand van de overgelegde nota’s niet zonder meer valt vast te stellen dat deze betrekking hebben op de medische kosten van het paard Nevada ten gevolge van het ongeval zal de rechtbank De Bodemonderzoeker in de gelegenheid stellen op dit punt bewijs te leveren.
De rechtbank is voornemens ter beoordeling van de door De Bodemonderzoeker gestelde en door Scheldestad betwiste waardedaling van het paard, een deskundige te benoemen. Teneinde een dergelijke beoordeling te kunnen maken dient wel vast te staan wat de aankoopwaarde van het paard was. De Bodemonderzoeker heeft gesteld het paard in 2007 te hebben gekocht voor € 8.000,--, maar heeft zulks niet onderbouwd met stukken. Alvorens over te gaan tot benoeming van de deskundige zal de rechtbank De Bodemonderzoeker in de gelegenheid stellen de door haar gestelde aankoopwaarde van het paard met stukken te onderbouwen. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rol.
De beslissing
De rechtbank
laat De Bodemonderzoeker toe te bewijzen dat de vijf door haar overgelegde nota’s ter hoogte van in totaal € 4.559,71 betrekking hebben op de medische behandeling van het paard Nevada ten gevolge van het ongeval op 2 december 2008;
bepaalt, voor het geval De Bodemonderzoeker dit bewijs wil leveren door het horen van getuigen, dat het getuigenverhoor zal worden gehouden op een nader te bepalen tijdstip in het gerechtsgebouw aan de Kousteensedijk 2 te Middelburg tegenover mr. M.M. Steenbeek;
verwijst de zaak naar de rolzitting van deze rechtbank van 6 juli 2011 voor dagbepaling enquête en voor het nemen van een akte door De Bodemonderzoeker met de onder 2.4 genoemde inhoud;
bepaalt dat De Bodemonderzoeker, indien mogelijk, tevoren per brief aan de griffie van de rechtbank, maar uiterlijk op genoemde rolzitting, de verhinderdata van alle betrokkenen dient op te geven, alsmede het aantal getuigen dat zij voornemens is te doen horen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2011.