ECLI:NL:RBMID:2011:BR3854

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
28 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/706080-10 [P]
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Hopmans
  • J. Duinhof
  • A. Batenburg-Van Rijswijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke slachtoffers door onoplettend rijgedrag van vrachtautobestuurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 28 juli 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een bestuurder van een vrachtauto, die op 13 oktober 2010 in Bruinisse een verkeersongeval heeft veroorzaakt. Het ongeval resulteerde in de dood van de bestuurder en passagier van een tegemoetkomende motorfiets. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, een onervaren bestuurder, zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld door zonder voldoende te vergewissen van de verkeerssituatie linksaf te slaan, terwijl hij een motorfiets naderde. De rechtbank overwoog dat de verdachte had moeten inzien dat hij de situatie niet volledig overzag en dat hij de verkeerssituatie opnieuw had moeten beoordelen voordat hij de bocht nam. Ondanks het verweer van de verdediging dat de motor mogelijk te hard reed, oordeelde de rechtbank dat dit de schuld van de verdachte niet opheft. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren. De rechtbank baseerde haar beslissing op het Reclasseringsadvies en de ernst van de gevolgen van het ongeval voor de nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
parketnummer: 12/706080-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 juli 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1991],
wonende te [adres],
ter terechtzitting verschenen,
raadsman mr. Norenburg, advocaat te Woerden,
ter terechtzitting verschenen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 juli 2011, waarbij de officier van justitie mr. Rammeloo en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting van 14 juli 2011 op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging luidt als volgt.
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 13 oktober 2010 te Bruinisse, gemeente Schouwen-Duiveland,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een
vrachtauto), daarmede rijdende over de weg, de Philipsdam, zich zodanig heeft
gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend,
zonder er zich voldoende van te vergewissen dat de weg voor hem, verdachte,
vrij was, en/of zonder zich voldoende bewust te zijn van de lengte/omvang van
zijn, verdachtes motorrijtuig, en/of zonder zich voldoende bewust te zijn van
de tijd die het verdachte zou kosten om de nader te beschrijven verrichting
uit te voeren, aangekomen bij de kruising van de Philipsdam met de weg
richting de Lage Bekken, linksaf te slaan (in de richting van de parallelweg N257) en/of in botsing, althans in aanrijding te komen met een hem, verdachte, tegemoetkomende motorfiets en/of diens bestuurder en/of passagier,
waardoor de bestuurder van die motorfiets en/of de passagier op die motorfiets
(genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer2]) werd(en) gedood;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht
kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 13 oktober 2010 te Bruinisse, gemeente Schouwen-Duiveland,
als bestuurder van een vrachtauto op de voor het openbaar verkeer openstaande
weg, de Philipsdam, aangekomen bij de kruising van de Philipsdam met de weg
richting de Lage Bekken, bij het afslaan naar links (in de richting van de parallelweg N257), een hem op dezelfde weg tegemoetkomende motorfiets niet heeft laten voorgaan, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht;
art 18 lid 1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegde in de zin dat sprake is geweest van roekeloos rijgedrag. De officier van justitie gaat op basis van de stukken van de zaak en de verklaring van verdachte ter zitting ervan uit, dat verdachte, een onervaren bestuurder, in de vroege ochtend van 13 oktober 2010 met zijn vrachtwagen verkeerd is gereden en daarom de Philipsdam opreed met de bedoeling ergens te keren. Op de Philipsdam gaf het door verdachte gebruikte navigatiesysteem aan dat verdachte op de kruising met de toegangsweg naar de Lage Bekken links af kon slaan. Op dat moment heeft verdachte in de tegengestelde richting over de Philipsdam in de verte een koplamp waargenomen. Deze koplamp behoorde toe aan een motorvoertuig en kwam gaandeweg dichterbij. Verdachte heeft vier à vijf keer in de richting van de koplamp gekeken. Vanaf het begin van de 100 meter lange uitvoegstrook heeft verdachte naar eigen zeggen de koplamp continue in de gaten gehouden. Gaandeweg de uitvoegstrook heeft verdachte volgens de officier van justitie de situatie verkeerd ingeschat en besloten om vóór de motor af te slaan. Verdachte heeft hierbij het risico genomen dat hij met de motor in botsing zou kunnen komen. Aan de hand van een achteraf door de officier van justitie gemaakte berekening moet de motor op het moment dat verdachte nog niet had ingestuurd aan het begin van de uitvoegstrook aan de andere kant van de weg zijn geweest. Op dat moment is de afstand tussen beide voertuigen circa 100 meter geweest. Desalniettemin is verdachte niet gestopt, maar in één vloeiende beweging doorgereden. Verdachte heeft bij zijn inschatting volgens de officier van justitie onvoldoende acht geslagen op de lengte van de vrachtwagen (tien meter) en het feit dat -gelet op de afstand tussen beide voertuigen op het moment dat de vrachtwagen aan de oversteek begon - het een kwestie van luttele seconden was dat de motor de kruising zou bereiken. Dit maakt de inschatting roekeloos. Mogelijk heeft de bestuurder van de motor te hard gereden, maar het dossier geeft daar geen aanknopingspunten voor. Bovendien neemt dat de fout van verdachte niet weg. Genoemde motor is met de voorzijde van de motorfiets tegen het rechterachterwiel van genoemde vrachtauto gebotst. Ten gevolge van deze botsing kwam de motor op het wegdek van eerder genoemd kruisingsvlak terecht waar bij de bestuurder van die motorfiets, [slachtoffer 1], kwam te overlijden. Bijrijder [slachtoffer 2] is technisch gezien overleden door de aanrijding met [betrokkene]. Echter, deze aanrijding is veroorzaakt door de verkeersfout van verdachte. Ook het overlijden van [slachtoffer 2] is derhalve aan verdachte toe te rekenen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en dat verdachte hiervan vrijgesproken dient te worden. Hij heeft hiertoe betoogd dat er teveel stilgestaan wordt bij het gedrag van verdachte terwijl er ook naar het gedrag van de bestuurder van de motor zou moeten worden gekeken. In dat kader is volgens de raadsman van belang om te weten wat ten tijde van het ongeval de snelheid van de motor was, of de motor verlichting voerde en zo ja wat voor verlichting en wat de geestelijke en lichamelijke toestand van de bestuurder van de motor was. Nu gegevens hierover ontbreken, kan volgens de raadsman niet worden vastgesteld of verdachte een onjuiste inschatting van de naderingssnelheid heeft gemaakt. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat er aan de zijde van verdachte geen sprake is van een hoog niveau van onvoorzichtigheid of nalatigheid. Mogelijk heeft verdachte een misrekening van de snelheid van de motor gemaakt, maar de oorzaak van deze misrekening is niet vast te stellen, waardoor niet beoordeeld kan worden of die misrekening schuld oplevert in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, hierna te noemen: ‘WVW’.
Ten aanzien van het subsidiair ten gelaste gelegde feit heeft de raadsman bepleit dat verdachte verontschuldigbaar gedwaald heeft ten aanzien van de snelheid van de motor en in het verlengde daarvan ten aanzien van zijn positie ten opzichte van de motor. De raadsman wijst in dit kader op het feit dat de bestuurder van de motor door zijn snelheidskeuze mogelijk de voorrangsfout van verdachte in het leven heeft geroepen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat verdachte op 13 oktober 2010 omstreeks 07.00 uur als bestuurder van een vrachtauto in het donker over de Philipsdam reed . Het wegdek was op dat moment droog en de lichtgesteldheid was schemer. Er was geen straatverlichting aangebracht . Verdachte beschikte sinds juni/juli 2010 over een vrachtwagenrijbewijs en reed sinds drie weken alleen op een vrachtauto. Verdachte reed op onbekend terrein en maakte gebruik van zijn navigatiesysteem . Op het moment dat verdachte verkeerd reed, leidde het navigatiesysteem de vrachtauto naar de eerstvolgende afslag, alwaar de vrachtauto linksaf kon slaan . Dit betrof een afslag op de kruising tussen de Philipsdam en de parallelweg N257/Lage Bekken te Bruinisse . Naar de mening van verdachte was deze afslag slecht te zien.
Verdachte heeft in de tegenovergestelde richting op de Philipsdam een koplamp waargenomen. Verdachte kon echter moeilijk inschatten op welke afstand die koplamp van de vrachtauto verwijderd was. Verdachte heeft hierover op 13 oktober 2010 verklaard dat het donker was en hij daarom de afstand moeilijk kon inschatten . In een later afgelegde verklaring (23 februari 2011) heeft verdachte aangegeven dat hij de koplamp voor de eerste keer heeft gezien op het moment dat hij de uitvoegstrook opreed. Aangezien de koplamp nog klein was, betekende dat voor verdachte dat het voertuig ver van verdachte vandaan was. Verdachte schatte op dat moment de afstand tussen de vrachtauto en de koplamp zodanig in, dat hij nog wel linksaf kon slaan zonder voor die koplamp de doorgang te belemmeren . Verdachte heeft de afslag al rijdend genomen en heeft tijdens de afslag niet stilgestaan . Op het moment dat verdachte bezig was om naar links af te slaan zag verdachte pas dat die ene koplamp een motor betrof . Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij tijdens de oversteek -op het moment dat de vrachtauto voor driekwart was overgestoken- wel heeft gedacht dat het fout zou kunnen lopen. Verdachte heeft hierop zijn snelheid verhoogd en is vervolgens doorgereden, rekenend op een goede afloop. Op dat moment reed de betrokken motor ook het kruisingsvlak op waardoor er omstreeks 07:20 uur een botsing tussen de betrokken vrachtauto en de motor ontstond. De motor botste met de voorzijde van de motor, ter hoogte van de voorste achteras tegen het rechterachterwiel van de vrachtauto . Ten gevolge van deze botsing kwam de motor met de bestuurder ([slachtoffer 1]) op het wegdek van eerder genoemd kruisingsvlak terecht waarbij [slachtoffer 1] kwam te overlijden . De passagiere van de motorfiets ([slachtoffer2]) kwam ten gevolge van omschreven botsing, ongeveer 10 meter verder in de richting van Bruinisse, op het wegdek van de rijbaan richting Bruinisse terecht, waarbij onbekend is gebleven of [slachtoffer 2] reeds was overleden. De bestuurder van een bedrijfsauto welke achter de betrokken motor reed, is vervolgens over [slachtoffer 2] gereden . Hierdoor werd het lichaam van [slachtoffer 2] ongeveer 15 meter onder dit voertuig mee genomen, waarna zij overleden bleek te zijn .
Bij de beantwoording van de vraag of aan de zijde van verdachte sprake is van schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW komt het aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
De rechtbank overweegt dat verdachte de koplamp voor de eerste keer aan het begin van de uitvoegstrook (100 meter voor de afslag) heeft waargenomen, de grootte van deze koplamp van de motor voor verdachte toenam naarmate hij dichter bij de kruising kwam en dat pas op het punt waarop verdachte de bocht naar links inzette voor verdachte duidelijk was dat het een motor betrof. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte zich als onervaren bestuurder moeten realiseren dat de omstandigheid dat hij vóór de afslag niet op de hoogte was welk voertuig het betrof, hij niet precies wist waar dit voertuig zich bevond en evenmin wist met welke snelheid dit voertuig reed, een signaal was dat hij de situatie op dat moment niet volledig overzag. Om deze reden had hij vóór het indraaien de verkeerssituatie opnieuw in ogenschouw moeten nemen. Door de bocht in één vloeiende beweging naar links te nemen, zonder te stoppen en kennelijk zonder zich er van te vergewissen dat het aankomende voertuig zich op voldoende afstand van de kruising bevond, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank zeer onvoorzichtig en onoplettend gehandeld.
Naar aanleiding van het verweer van de raadsman dat de bestuurder van de motor mogelijk te hard zou hebben gereden en/of stadsverlichting voerde en aldus schuld of medeschuld heeft aan het ongeval, merkt de rechtbank op dat in zijn algemeenheid de eventuele medeschuld aan de zijde van de slachtoffers, schuld aan de zijde van de verdachte niet opheft. Er zijn verder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gegevens beschikbaar om aan te nemen dat de bestuurder van de motor stadsverlichting voerde en/of te hard zou hebben gereden. Bovendien, ook in het geval dat de bestuurder van de motor te hard zou hebben gereden, ontslaat dat verdachte niet van de verplichting om dit op te merken en -gelet op het feit dat de motor zich op het moment van het indraaien op 100 meter afstand van het kruispunt bevond- de motor voor te laten gaan. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte zeer onoplettend en onvoorzichtig heeft gehandeld hetgeen grove schuld oplevert in de zin van artikel 6 WVW.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 13 oktober 2010 te Bruinisse, gemeente Schouwen-Duiveland, als bestuurder van een
vrachtauto, daarmede rijdende over de weg, de Philipsdam, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend, zonder er zich voldoende van te vergewissen dat de weg voor hem, verdachte, vrij was, en zonder zich voldoende bewust te zijn van de lengte/omvang van
zijn, verdachtes motorrijtuig, en zonder zich voldoende bewust te zijn van de tijd die het verdachte zou kosten om de nader te beschrijven verrichting uit te voeren, aangekomen bij de kruising van de Philipsdam met de weg richting de Lage Bekken, linksaf te slaan in de richting van de parallelweg N257 en in botsing, te komen met een hem, verdachte, tegemoetkomende motorfiets en diens bestuurder en passagier, waardoor de bestuurder van die motorfiets en de passagier op die motorfiets genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer2] werden gedood;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen acht gevorderd om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar. Daarnaast heeft hij een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier jaren gevorderd met aftrek van de periode dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest. Deze eis is gebaseerd op het feit dat verdachte roekeloos en onverantwoordelijk heeft gehandeld, hetgeen grote gevolgen heeft gehad. Er zijn immers twee dodelijke slachtoffers te betreuren.
6.2 Het standpunt van de verdediging
Verdachte is van mening dat hij geen straf verdient. Voor zover de rechtbank dit oordeel niet deelt merkt de verdediging het volgende op. Verdachte is vreselijk geschrokken van dit noodlottige ongeval, een ongeval dat hem is overkomen. Verdachte is door het ongeval en de gevolgen daarvan reeds voldoende gestraft. Een gevangenisstraf zou naar de mening van de verdediging derhalve geenszins passend zijn. Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen heeft voor verdachte bovendien ernstige gevolgen aangezien hij van beroep vrachtwagenchauffeur is en dit beroep graag wil blijven uitoefenen.
Gelet op vorenstaande, verzoekt de verdediging het rechterlijk pardon toe te passen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft door zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag een verkeersongeval veroorzaakt. Hierbij zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer2] om het leven gekomen. Dit heeft groot en onherstelbaar leed voor de nabestaanden veroorzaakt, zoals ook op de terechtzitting van 14 juli 2011 door [dochter slachtoffer 2] en [broer van slachtoffer 1] duidelijk naar voren is gebracht. De nabestaanden staan voor de vrijwel onmogelijke taak om met dit grote verlies om te gaan. De rechtbank realiseert zich dat dit verlies niet in enige strafmaat is uit te drukken. Toch moet zij zich de vraag stellen welke straf in dit geval passend en geboden is.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat acht geslagen op het Reclasseringsadvies, opgesteld op 26 mei 2011. Uit dit advies komt naar voren dat verdachte dagelijks terugdenkt aan het ongeval. De reclassering heeft de indruk dat verdachte erkent dat hij een aandeel in het ongeval heeft gehad, maar dat hij zich niet schuldig acht. Verdachte heeft tevens bij de reclassering uitgesproken in contact te willen komen met de nabestaanden. Ter zitting is evenwel gebleken dat dit contact nimmer tot stand is gekomen, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank te wijten is aan de afwachtende houding van verdachte.
De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte weliswaar schuld in de zin van artikel 6 WVW aan het ongeval heeft, maar dat er geen sprake is van de zwaarste vorm van schuld, te weten roekeloos rijden. Dit dient dan ook tot uitdrukking te komen in de strafmaat, welke om deze reden zal afwijken van de eis van de officier van justitie.
De rechtbank zal alles in ogenschouw nemende een gevangenisstraf opleggen voor de duur van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Zij zal daarnaast een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen opleggen voor de duur van drie jaren.
Met het opleggen van deze straf wordt beoogd invloed uit te oefenen op het verkeersgedrag van verdachte en te voorkomen dat hij zich opnieuw aan een strafbaar (verkeers)feit schuldig zal maken.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het aldus bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 (negen) maanden, waarvan 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Bijkomende straf
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 3 (drie) jaren.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hopmans, voorzitter, mr. Duinhof en mr. Batenburg-Van Rijswijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Zuijdweg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 juli 2011.