ECLI:NL:RBMID:2011:BR3476

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
6 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
74231 / HA ZA 2010-342
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over rechtmatigheid van uitgaven door kerkelijke gemeente en haar penningmeester

In deze zaak vordert de Protestantse Gemeente Wemeldinge (PGW) terugbetaling van meer dan € 100.000,-- van haar penningmeester en secretaris, [gedaagde sub 1], en een medeverantwoordelijke, [gedaagde sub 2]. De vordering is gebaseerd op onrechtmatig handelen en ongerechtvaardigde verrijking, waarbij PGW stelt dat [gedaagde sub 1] zonder toestemming bedragen van de bankrekening van PGW naar zijn privé-rekening en die van [gedaagde sub 2] heeft overgemaakt. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 24 november 2010 en een comparitie van partijen op 3 februari 2011 het verloop van de procedure vastgesteld. De feiten wijzen uit dat [gedaagde sub 1] van 2003 tot 2008 penningmeester was en dat er in de periode van 2003 tot 2009 aanzienlijke bedragen zijn overgemaakt die niet rechtmatig zijn verantwoord. ESJ Accountants & Belastingadviseurs heeft onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de uitgaven en concludeert dat er onterecht bedragen zijn geboekt op de rekeningen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering van PGW tot vergoeding van schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] tot een bedrag van € 45.872,20 toewijsbaar is. De rechtbank heeft [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren voor hun verweer en heeft verdere beslissingen aangehouden. De zaak is verwezen naar de rolzitting voor akte.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 74231 / HA ZA 10-342
Vonnis van 6 juli 2011
in de zaak van
de op grond van artikel 2:2 BW rechtspersoonlijkbezittende rechtspersoon naar kerkelijk recht PROTESTANTSE GEMEENTE WEMELDINGE,
vertegenwoordigd door de voorzitter van het college van kerkrentmeesters,
zetelend te Wemeldinge, gemeente Kapelle,
eiseres,
advocaat mr. K. Zeylmaker te Breda,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
2. [gedaagde sub 2],
Beiden wonende te Wemeldinge, gemeente Kapelle,
gedaagden,
advocaat mr. J.B. de Meester te Goes.
Partijen zullen hierna PGW, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 november 2010;
- het proces-verbaal van comparitie van 3 februari 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde sub 1] is in de periode 2003 tot 2008 penningmeester en secretaris in het college van kerkrentmeesters van PGW geweest. Vanaf 2006 tot medio 2009 verzorgde het administratiekantoor van [gedaagde sub 1] bovendien de administratie van PGW.
2.2. In opdracht van PGW heeft ESJ Accountants & Belastingadviseurs te Roosendaal (ESJ) onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de uitgaven en de juistheid van de verantwoording over de periode van 1 januari 2003 tot en met 30 juni 2009 bij PGW/het college van kerkrentmeesters. ESJ concludeert in dit onderzoek (waarvan een conceptrapport d.d. november/december 2009 als productie 4 is overgelegd) dat in de periode 2003 t/m 2007 ten laste van de bankrekening van PGW, nr. [rekeningnummer A.] (i) een bedrag van € 38.723,87 is geboekt op rekeningnr. [rekeningnummer B.] t.n.v. [gedaagde sub 1], (ii) een bedrag van €10.168,29 is geboekt op rekeningnr. [rekeningnummer C.] t.n.v. [gedaagde sub 2], (iii) een bedrag van € 10.946,46 is geboekt op rekeningnr. [rekeningnummer C.] t.n.v. Administratiekantoor [gedaagde sub 1], (iv) een bedrag van € 14.789,80 aan niet verantwoorde kasopnamen is gedaan en (v) een bedrag van € 6.971,18 aan niet goedgekeurde betalingen is gedaan.
ESJ concludeert voorts dat in de periode 2008 t/m 2009 ten laste van de bankrekening van PGW (vi) een bedrag van € 900,-- is geboekt op rekeningnr. [rekeningnummer D.] t.n.v. [gedaagde sub 1], (vii) een bedrag van € 3.380,04 is geboekt op rekeningnr. [rekeningnummer C.] t.n.v. [gedaagde sub 2], (viii) een bedrag van € 15.095,01 is geboekt op rekeningnr. [rekeningnummer C.] t.n.v. Administratiekantoor [gedaagde sub 1], (ix) een bedrag van € 3.284,83 aan niet verantwoorde kasopnamen is gedaan en (x) een bedrag van € 8.419,93 aan niet goedgekeurde betalingen is gedaan.
2.3. Bij brieven van 7 juni 2010 zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] door PGW uit hoofde van onrechtmatig handelen danwel ongerechtvaardigde verrijking aansprakelijk gesteld voor de schade die PGW als gevolg van deze overboekingen, betalingen en opnamen heeft geleden en zijn zij gesommeerd de schade te vergoeden.
2.4. PGW heeft op 6 juli 2010 ten laste van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] conservatoir derdenbeslag doen leggen onder de ABN-AMRO bank en de Rabobank en voorts conservatoir beslag doen leggen op de woning van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2].
3. Het geschil
3.1. PGW vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
[gedaagde sub 1] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan PGW te voldoen:
1. een bedrag van € 110.879,41;
2. de buitengerechtelijke incassokosten ad € 3.381,98;
3. de wettelijke rente over de sub 1 en 2 gevorderde bedragen vanaf 22 juni 2010, althans vanaf de datum der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
4. de kosten van deze procedure, waaronder de beslagkosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum vonnis tot de dag der algehele voldoening;
5. de nakosten voor een bedrag van € 131,00 dan wel, indien betekening plaatsvindt, van € 199,00;
Subsidiair
I. [gedaagde sub 1] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan PGW te voldoen
een bedrag van € 100.711,12;
II. [gedaagde sub 2] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan PGW te voldoen
een bedrag van € 10.168,29;
III. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan PGW te voldoen:
1. de buitengerechtelijke incassokosten ad € 3.381,98;
2. de wettelijke rente over de onder I, II en III.1 gevorderde bedragen vanaf 22 juni 2010, althans vanaf de datum der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3. de kosten van deze procedure, waaronder de beslagkosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum vonnis tot de dag der algehele voldoening;
4. de nakosten voor een bedrag van € 131,00 dan wel, indien betekening plaatsvindt, van € 199,00;
3.2. PGW voert daartoe -samengevat- het volgende aan. [gedaagde sub 1] heeft onrechtmatig jegens PGW gehandeld door zonder haar medeweten en toestemming ten laste van de bankrekening van PGW bedragen op zijn privé-rekening, die van [gedaagde sub 2] en de bankrekening van zijn administratiekantoor te storten en van de bankrekening van PGW bedragen ten eigen bate op te nemen en privé betalingen te doen. Voor de schade is [gedaagde sub 1] aansprakelijk. Subsidiair stelt PGW dat zij aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onverschuldigd bedragen heeft betaald. Meer subsidiair grondt PGW haar vordering op ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2].
3.3. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer. Zij beroepen zich op verjaring voor zover de vordering van PGW betrekking heeft op de periode vóór 27 oktober 2004. Het rapport van ESJ is een concept rapport. Onderliggende bewijsstukken zijn niet in het geding gebracht. PGW heeft onvoldoende gesteld om te komen tot integrale toewijzing van de vordering. [gedaagde sub 1] erkent dat de overboekingen van de bankrekening van PGW ([rekeningnummer A.]) naar de en/of rekeningen van [gedaagde sub 1] c.s. (nrs. [rekeningnummer B.] en [rekeningnummer C.]) ten onrechte zijn gedaan. Het gaat daarbij om een bedrag tussen de € 20.000,-- en € 30.000,--. PGW vordert ten onrechte de terugbetaling van vergoedingen. De overboekingen op de bankrekening van zijn administratiekantoor zijn gedaan ter compensatie van betalingen die hij van deze rekening ten behoeve van PGW heeft gedaan. De kasopnamen zijn gedaan ten behoeve van uitgaven van PGW. [gedaagde sub 2] stelt dat zij niet op de hoogte was van de overboekingen op de en/of rekeningen, omdat zij zich niet met de administratie bezig hield.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank zal eerst ingaan op het verjaringsverweer. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben betoogd dat stuiting eerst heeft plaatsgehad door de brief van PGW d.d. 27 oktober 2009 en die stuiting terugwerkt tot vijf jaar vóór die datum, zodat overboekingen, betalingen en kasopnamen vóór 27 oktober 2004 niet door de stuitingshandeling worden geraakt. PGW heeft daartegen terecht aangevoerd dat rechtsvorderingen uit onverschuldigde betaling en tot vergoeding van schade verjaren door verloop van vijf jaren na aanvang van de dag volgende op die waarop de schuldeiser of benadeelde zowel met het bestaan van de vordering respectievelijk de schade als met de persoon van de ontvanger respectievelijk de aansprakelijke persoon bekend is geworden. PGW heeft onweersproken gesteld dat zij er eerst in 2009, nadat [gedaagde sub 1] zijn functies van penningmeester en secretaris had neergelegd, achter kwam dat [gedaagde sub 1] een geldbedrag van € 7.500,-- aan PGW had onttrokken. Vervolgens heeft PGW een nader onderzoek ingesteld naar de gehele periode dat [gedaagde sub 1] als penningmeester, secretaris en administrateur fungeerde, hetgeen resulteerde in het rapport van ESJ. PGW is met andere woorden pas in de loop van 2009 bekend geworden met de rechtsvordering jegens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], zodat de verjaringstermijn eerst toen is gaan lopen. In de stelling dat PGW maar beter had moeten uitkijken en daarom niet nu met een beroep op artikel 3:310 BW onder de verjaring uit kan komen, volgt de rechtbank [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet. Het ontbreken van toezicht neemt immers niet weg dat [gedaagde sub 1] gehouden is rechtmatig te handelen.
boekingen op en/of rekeningen
4.2. [gedaagde sub 1] heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen erkend dat de overboekingen van de bankrekening van PGW op de en/of rekeningen van hem en [gedaagde sub 2] onrechtmatig zijn geweest. Blijkens de door PGW in het geding gebrachte overzichten gaat het daarbij in de periode 2003 t/m 2007 om een bedrag van € 47.092,16 en in de periode 2008 t/m 2009 om een bedrag van € 4.280,04, in totaal derhalve € 51.372,20 inclusief de jaarlijks aan [gedaagde sub 1] toekomende vergoedingen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben terecht aangevoerd, en PGW heeft dat ook niet bestreden, dat een grondslag voor terugbetaling van de jaarlijkse vergoedingen ontbreekt, zodat deze bedragen op het totaalbedrag in mindering moeten worden gebracht. Het gaat daarbij om vergoedingen over de jaren 2005 t/m 2007 van in totaal € 5.500,--, zodat een bedrag resteert van € 45.872,20. De vordering van PGW tot vergoeding van schade als gevolg van dat onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] is tot in elk geval tot dit bedrag toewijsbaar.
boekingen op rekening administratiekantoor
4.3. [gedaagde sub 1] ontkent dat de overboekingen van de bankrekening van PGW op de bankrekening van [gedaagde sub 1]’s administratiekantoor in de periode 2003 t/m 2007 voor een totaalbedrag van € 10.946,46 en in de periode 2008 t/m 2009 voor een totaalbedrag van € 15.095,01 onrechtmatig zijn. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [gedaagde sub 1] verklaard dat het hier gaat om betalingen ten behoeve van PGW, welke -vaak per vergissing- zijn gedaan vanaf de kantoorrekening van zijn administratiekantoor. Vervolgens zijn de betaalde bedragen ter compensatie weer van de bankrekening van PGW op deze rekening bijgeboekt. Voorop stelt de rechtbank dat haar deze wijze van betalingsverkeer weinig geloofwaardig voorkomt. Een vergissing kan voorkomen, maar in deze orde van grootte acht de rechtbank dat onwaarschijnlijk. Een andere plausibele verklaring voor deze omslachtige wijze van betaling heeft [gedaagde sub 1] niet gegeven. Hoewel de omschrijving van de boekingen in de periode 2008 t/m 2009 passen binnen kerkelijk betalingsverkeer, zegt die omschrijving op zichzelf niets over de werkelijke bestemming van de boekingen. In de periode 2003 t/m 2007 mist de omschrijving van de boekingen elke link met betalingsverplichtingen van PGW. Onder deze omstandigheden ligt het op de weg van [gedaagde sub 1] te bewijzen dat tegenover de overboekingen van de bankrekening van PGW op de bankrekening van het administratiekantoor van [gedaagde sub 1] betalingen staan vanaf deze bankrekening ten gunste van PGW. [gedaagde sub 1] heeft ter comparitie aangegeven dat het door middel van de bankadministratie mogelijk zou moeten zijn om aan te tonen dat het daadwerkelijk om betalingen van de kerk gaat. De rechtbank vat dat op als een bewijsaanbod, zodat [gedaagde sub 1] tot bewijslevering zal worden toegelaten.
niet verantwoorde kasopnamen
4.4. [gedaagde sub 1] ontkent dat de kasopnamen in de periodes 2003 t/m 2007 en 2008 t/m 2009 tot een totaalbedrag € 18.074,63 onrechtmatig zijn. Alle bedragen die zijn opgenomen zijn besteed aan kosten van PGW. [gedaagde sub 1] heeft ter comparitie verklaard dat het binnen de kerk gebruikelijk was dat er allerlei personen die iets voor de kerk deden en daarvoor middelen nodig hadden bij hem langskwamen voor kasgeld. Kwitanties werden daarvoor niet uitgeschreven en een kasadministratie werd niet bijgehouden, terwijl achteraf maar mondjesmaat bonnetjes werden ingeleverd. Deze werkwijze van [gedaagde sub 1], die als professional beter had moeten weten, is laakbaar. Toezicht en controle door PGW heeft in de loop der jaren weliswaar kennelijk niet plaatsgehad, maar door deze werkwijze werd controle ook onmogelijke gemaakt. [gedaagde sub 1] kan zich daar niet achter verschuilen. Onder die omstandigheden ligt het op de weg van [gedaagde sub 1] te bewijzen dat de desbetreffende kasopnamen zijn besteed aan uitgaven ten behoeve van PGW. Ter comparitie heeft [gedaagde sub 1] verklaard dat hij tot een bedrag van rond de € 2.000,-- nog over bonnen beschikt. Ook die mededeling vat de rechtbank op als een -gedeeltelijk- bewijsaanbod, zodat [gedaagde sub 1] ook terzake tot bewijslevering zal worden toegelaten.
niet goedgekeurde betalingen
4.5. Onderdeel van de door PGW gevorderde schadevergoeding vormt een bedrag van in totaal € 15.391,11 terzake niet goedgekeurde betalingen in de perioden 2003 t/m 2007 en 2008 t/m 2009 ten laste van de bankrekening van PGW. [gedaagde sub 1] heeft erkend dat tenminste één betaling van € 7.541,70 terzake raamkozijnen ten gunste van hemzelf is gedaan. Hij heeft dit bedrag inmiddels aan PGW terugbetaald. PGW heeft in haar vordering met die terugbetaling rekening gehouden. Voor het overige gaat het om betalingen terzake garagekosten, benzinekosten, telefoonkosten, pinopnamen, boetes, Ikea, lectuurfonds, Voortman en Van der Walle. [gedaagde sub 1] stelt dat het uitgaven betreffen ten behoeve van PGW. Met betrekking tot benzine- en telefoonkosten kan de rechtbank zich, afhankelijk van de door [gedaagde sub 1] verrichte werkzaamheden en de terzake gemaakte afspraken, daarbij iets voorstellen. Met betrekking tot de andere posten bij gebreke van een toelichting daarop minder. De rechtbank zal partijen daarom verzoeken zich over deze posten nader uit te laten. De rechtbank wenst in dat verband geïnformeerd te worden of tussen partijen afspraken zijn gemaakt over het declareren van benzine- en telefoonkosten en op welke wijze dat dan diende te geschieden, maar ook een toelichting op de hoogte van de benzine- en telefoonkosten. Voorts wil de rechtbank weten waar de overige posten betrekking op hebben en waarom die ten laste van PGW komen. [gedaagde sub 1] zal als eerste in de gelegenheid gesteld worden zich hierover bij akte uit te laten. In die akte kan [gedaagde sub 1] zich dan tevens uitlaten over de wijze waarop hij wenst te voldoen aan de in r.o 4.3. en 4.4. geformuleerde bewijsopdrachten. PGW zal in de gelegenheid worden gesteld een antwoordakte te nemen.
4.6. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 3 augustus 2011 te 10.00 uur voor akte als bedoeld in r.o. 4.5. aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2];
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. van Voorthuizen en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2011.?