ECLI:NL:RBMID:2011:BR3379

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
28 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/700026-11 en 99-000025-51 (vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling [P]
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Hopmans
  • A. Duinhof
  • B. Batenburg-van Rijswijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling en diefstal met geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 28 juli 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere diefstallen en geweldpleging. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, waarvan hij voorwaardelijk in vrijheid was gesteld. De vordering tot herroeping van deze voorwaardelijke invrijheidstelling werd ingediend omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig had gemaakt aan nieuwe strafbare feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met medeverdachten op 5 januari 2011 in de woning van slachtoffer [slachtoffer 1] een gewelddadige overval had gepleegd, waarbij onder andere laptops en een portemonnee werden gestolen. De rechtbank achtte de verklaringen van de slachtoffers en de medeverdachten geloofwaardig en concludeerde dat er sprake was van een nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vijf jaar en zes maanden, met aftrek van het voorarrest, en kende een schadevergoeding toe aan de benadeelde partijen. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling werd toegewezen voor een periode van 365 dagen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De rechtbank benadrukte de ernst van de gepleegde feiten en de impact daarvan op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
parketnummer: 12/700026-11 en 99-000025-51 (vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 juli 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1988] te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in HvB De Boschpoort te Breda,
ter terechtzitting verschenen,
raadsman mr. Buntsma, advocaat te Breda,
ter terechtzitting verschenen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 juli 2011 waarbij de officier van justitie mr. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, te weten dat:
1.
(parketnr.: 705222-11)
hij op of omstreeks 5 januari 2011 te Arnemuiden, gemeente Middelburg, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee, in elk geval één laptop
(merk(en) Compaq en/of Acer) en/of een portemonnee (inhoudende onder andere
een rijbewijs en/of een identiteitskaart en/of een pinpas van de ING-bank)
en/of een gsm (merk Nokia) en/of één of meer sleutel(s), in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal
werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging
met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op
heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk
te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of
welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn
mededader de woning van die [slachtoffer 1], gelegen aan de [adres slachtoffer], tegen de wil van die [slachtoffer 1] zijn binnengedrongen/binnen gegaan en/of die [slachtoffer 1] meerdere malen met kracht op/tegen het hoofd
heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of die [slachtoffer 1] op de grond
heeft/hebben gegooid en/of de armen van die [slachtoffer 1] heeft/hebben
vastgehouden en/of heeft/hebben vastgebonden en/of (vervolgens) een
kussensloop over het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft/hebben getrokken en/of de
benen van die [slachtoffer 1] heeft/hebben vastgemaakt/vastgebonden en/of bij die
[slachtoffer 1] een zwemvest heeft/hebben aangedaan (met de sluiting aan de
rugzijde) en/of hoorbaar voor die [slachtoffer 1] één of meerma(a)l(en) een
aansteker heeft/hebben ontstoken en/of die [slachtoffer 1] met een hard voorwerp
in de rug heeft/hebben geprikt en/of en/of die [slachtoffer 1] dreigend naar geld
en/of waardevolle spullen en/of sieraden heeft/hebben gevraagd en/of meerdere
malen aan die [slachtoffer 1] de pincode van zijn bankpas heeft/hebben gevraagd
en/of tegen die [slachtoffer 1] dreigend heeft/hebben gezegd: "We steken je dood,
we maken je af, je bent een lijk." en/of "Blijf hier, ik ga pinnen met je auto
en als het niet goed is dan ben je een lijk";
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
(parketnr.: 700026-11)
hij in of omstreeks de periode van 17 december 2010 tot en met 18 december
2010 te Koudekerke, gemeente Veere, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit een schuur, gelegen aan [adres slachtoffer 2] heeft weggenomen drie, in elk
geval één of meer fiets(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s)
zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of
de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht
door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
(aangifte-p.v. blz. 699 t/m 703)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
3.
(parketnr.: 700026-11)
hij in of omstreeks de periode van 17 december 2010 tot en met 18 december
2010 te Koudekerke, gemeente Veere, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
heeft weggenomen uit een personenauto (merk Volvo), staande op of nabij de
Vlissingsestraat, een navigatiesysteem (merk Tom Tom) en/of een tas
(inhoudende een hoeveelheid toiletartikelen), in elk geval enig goed, geheel
of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
(aangifte-p.v. blz. 704 t/m 709)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
4.
(parketnr.: 700026-11)
hij in of omstreeks de periode van 17 december 2010 tot en met 18 december
2010 te Koudekerke, in de gemeente Veere, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening op of vanaf een woning, gelegen aan [adres slachtoffer 4] heeft
weggenomen, een aantal sleutels, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s);
(aangifte-p.v. blz. 661 t/m 665)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde onder 1, 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen zoals nader in zijn op schrift gestelde requisitoir onderbouwd. Kort weergegeven heeft hij zich daarbij ten aanzien van feit 2, 3 en 4 gebaseerd op de aangiftes, de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] en het aantreffen van de gsm van verdachte bij de woning van feit 3. Hij voert daartoe aan dat hij de verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar acht nu hij openheid van zaken heeft gegeven en zichzelf daarbij niet heeft gespaard. Verder is ten aanzien van deze feiten van belang dat ze alle drie in dezelfde nacht zijn gepleegd. Volgens de officier van justitie is er tussen verdachte en de twee medeverdachten sprake van een bewuste en nauwe samenwerking gericht op het wegnemen van zaken van derden. Naderhand vond overleg plaats over wie wat van de buit zou houden. Met betrekking tot feit 1 baseert de officier van justitie zich op de aangifte, de letselbeschrijving betreffende aangever, de eigen verklaring van verdachte, het onderzoek naar de telecommunicatie, de aangetroffen spullen in de woning van medeverdachte [medeverdach[medeverdachte 2]2], de technische onderzoeken en getuigenverklaringen. Ter ondersteuning van het standpunt dat de overval heeft plaatsgevonden op de wijze zoals aangever heeft verklaard, betoogt de officier van justitie dat de kartonnen doos, waar het stukje vanaf is gescheurd, om een pincode op te kunnen schrijven, op de slaapkamer van aangever is aangetroffen. Ook komt de vertrektijd van verdachte en [medeverdachte 2] uit de woning van aangever overeen met de diverse getuigenverklaringen en de verklaring van verdachte zelf. Aangever heeft verder geen enkel belang bij het aanwijzen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] als de daders. Uit de letselverklaring is bovendien gebleken dat aangever behoorlijk letsel heeft opgelopen en er dus fors geweld is gebruikt door verdachte en zijn medeverdachte. De verklaring van verdachte dat aangever samen met verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] rustig de trap op is gelopen, hetgeen zou blijken uit de omstandigheid dat er lege flessen op de trap stonden en deze anders wel van de trap zouden zijn gevallen, vindt geen steun in de bewijsmiddelen. Uit foto’s in het dossier blijkt immers dat de flessen allen gevuld zijn, op 1 lege fles na die inderdaad gevallen is. Met betrekking tot het gebruikte geweld stelt de officier dat er sprake was van samenwerking. Verdachten hadden een gemeenschappelijk doel en dat was het verkrijgen van de bankpas en de pinpas van aangever. Volgens de officier van justitie is er ten aanzien van feit 1 voldoende wettig en overtuigend bewijs om te komen tot medeplegen van een diefstal met geweld in vereniging.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte bepleit voor de ten laste gelegde feiten onder 2, 3 en 4 vrijspraak wegens gebrek aan bewijs. Het ten laste gelegde onder 1 kan volgens hem wel wettig en overtuigend bewezen worden, al kunnen niet alle feitelijke ten laste gelegde handelingen bewezen worden. De raadsman wijst daarbij specifiek op het harde voorwerp waarmee in de rug zou zijn geprikt. Weliswaar is er een gewoon afgerond eetmes aangetroffen op het bed van aangever maar daarmee staat niet vast dat hiermee geprikt is. Ook ligt de combinatie van dit eetmes met de dreigend geuite woorden “we steken je dood” niet voor de hand omdat hierbij een puntig mes verwacht zou worden. Ook het dreigen met de aansteker kan niet bewezen worden verklaard, nu de aansteker slechts diende voor het dichtsmelten van de sluitingen van het zwemvest. Daar komt bij dat aangever steeds wisselend heeft verklaard.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt vast dat de aangifte grotendeels overeen komt met de verklaring van verdachte. Op basis daarvan staat vast dat verdachte met medeverdachte [medeverdachte 2] op 5 januari 2011 in de woning van aangever [slachtoffer 1] aan [adres slachtoffer 1] is geweest en aldaar met het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening twee laptops, een portemonnee, een gsm, en sleutels heeft weggenomen alsmede een pincode heeft ontfutseld, hetgeen vooraf is gegaan door-, vergezeld is gegaan van- en gevolgd is door geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] . De aangifte en de verklaring van verdachte verschillen evenwel ten aanzien van het al dan niet vrijwillig binnenlaten alsmede ten aanzien van het moment dat er voor de eerste maal geweld is gebruikt. Waar aangever [slachtoffer 2] verklaart dat hij nadat hij uit zijn auto was gestapt zo snel mogelijk naar binnen wilde gaan en de mannen wilde buitensluiten, maar voordat hij de deur dicht kon doen een geweldige dreun tegen zijn hoofd kreeg , verklaart verdachte dat aangever [slachtoffer 1] hem en medeverdachte [medeverdachte 2] een rondleiding door het huis heeft gegeven. Op het moment dat ze boven in de slaapkamer kwamen, is [medeverdachte 2] naar het toilet gegaan. Verdachte is toen met aangever [slachtoffer 1] achtergebleven. Op het moment dat [slachtoffer 1] avances maakte, heeft verdachte hem geslagen .
In het licht van de overige bewijsmiddelen komt de verklaring van verdachte ten aanzien van voornoemde punten de rechtbank het meest aannemelijk voor. Zo wijst niets uit het dossier erop dat aangever (direct) naar boven is gevlucht. Uit een door de politie gemaakte foto kan juist het tegendeel worden opgemaakt . Nu uit de foto van de trap blijkt dat slechts één fles is omgevallen is niet aannemelijk dat op de trap is gerend als door aangever gesteld. De rechtbank gaat er vanuit dat aangever [slachtoffer 1] verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] vrijwillig heeft binnengelaten en er pas in de slaapkamer geweld is gebruikt. Zij zal verdachte ten aanzien van dit onderdeel in de tenlastelegging dan ook vrijspreken.
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de aangifte constateert de rechtbank dat [slachtoffer 1] niet vanaf het eerste moment openheid van zaken heeft gegeven over de wijze waarop hij met verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] in contact is gekomen. De rechtbank acht aannemelijk dat dit zijn oorzaak heeft in gevoelens van schaamte voor de achterliggende homoseksuele contacten. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank de aangifte voor het overige niet onbetrouwbaar geworden en kan zij verder nog steeds dienen als bewijsmiddel. Dit temeer nu de overige inhoud van de aangifte ofwel ondersteund wordt door de verklaring van verdachte ofwel door andere bewijsmiddelen in het dossier. Zo acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er een kussensloop over het hoofd van [slachtoffer 1] is getrokken . De kussensloop is immers buiten op straat aangetroffen . Ook acht zij bewezen dat de benen van aangever zijn vastgebonden, dat er een zwemvest bij hem is aangetrokken, dat vervolgens is dichtgebrand en dat er met een hard voorwerp in de rug van [slachtoffer 1] is geprikt en dat hij op de wijze als ten laste gelegd is bedreigd, geslagen en op de grond gegooid . [slachtoffer 1] is na de overval met vastgebonden armen naar de buren gegaan. Deze hebben zijn armen los gemaakt. Het zwemvest is hier aangetroffen . Voor wat betreft het mes overweegt de rechtbank dat dit is aangetroffen op de slaapkamer van [slachtoffer 1] en zij ziet geen enkele andere verklaring voor het feit dat het daar lag dan dat het gebruikt is op de wijze zoals aangever heeft verklaard. Tevens blijkt uit de letselbeschrijving van ontvellingen op de rug . Op de openbare weg, ter hoogte van de oprit naar de woning van aangever is een aansteker aangetroffen . Van belang hierbij is dat aangever niet rookt en op zijn slaapkamer ook geen aanstekers heeft liggen .
De rechtbank overweegt dat, gelet op de bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2], hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat zij vooraf gezamenlijk contact hebben gehad met aangever [slachtoffer 1], gezamenlijk door [slachtoffer 1] zijn opgehaald en zijn woning hebben betreden, gezamenlijk geweldshandelingen tegen [slachtoffer 1] hebben gepleegd, gezamenlijk onder bedreiging goederen hebben weggenomen en de woning van [slachtoffer 1] gezamenlijk hebben verlaten , verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] als medeplegers dienen te worden aangemerkt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is en acht verdachte derhalve daaraan schuldig.
Ten aanzien van feit 2, 3 en 4
In de nacht van 17 op 18 december 2010 te Koudekerke is er uit een personenauto van het merk Volvo van [slachtoffer 3] die geparkeerd stond aan de Vlissingsestraat een navigatiesysteem van het merk Tom Tom en een tas met een hoeveelheid toiletartikelen weggenomen . Tevens zijn is in diezelfde nacht te Koudekerke de schuur van [slachtoffer 2] gelegen aan [adres slachtoffer 2] opgebroken en zijn hieruit drie fietsen weggenomen . Tot slot zijn er in die nacht te Koudekerke vanaf een achterdeur van de woning van [slachtoffer 4] aan [adres slachtoffer 4] een sleutelbos weggenomen .
De rechtbank overweegt dat verdachte weliswaar ontkent dat hij hierbij betrokken is geweest, maar dat medeverdachte [medeverdachte 1] hierover heeft verklaard dat hij de diefstallen samen met [medeverdachte 2] en [alias verdachte] heeft gepleegd, waarbij hij met [alias verdachte] verdachte bedoeld . De rechtbank acht deze verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] geloofwaardig mede omdat hij zichzelf voor wat betreft zijn eigen rol hierbij niet ontziet. Een ander punt op grond waarvan de rechtbank tot de overtuiging komt dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstallen in die nacht, is dat zijn gsm is gevonden op de oprit van de woning van aangever [slachtoffer 3] . Dat verdachte zijn gsm verloren zou zijn op een erf van iemand wordt ondersteund door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] . Daar komt bij dat het gebruik van de gsm van verdachte gestopt is op 18 december 2010 te 01.58 uur, hetgeen past in de omstandigheid dat de gsm gedurende die nacht verloren is . Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat zijn gsm gestolen zou zijn op 17 december 2010 dan ook ongeloofwaardig.
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het wegnemen van zaken van derden. Verdachte is die nacht tezamen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op pad gegaan om diefstallen te plegen. Er zijn goederen weggehaald en de buit is onderling verdeeld.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde onder 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen is en acht verdachte daaraan schuldig.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
(parketnr.: 705222-11)
op 5 januari 2011 te Arnemuiden, gemeente Middelburg, tezamen
en in vereniging met een ander met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee laptops
merken Compaq en Acer en een portemonnee inhoudende onder andere
een rijbewijs en een identiteitskaart en een pinpas van de ING-bank
en een gsm (merk Nokia) toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal
werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging
met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op
heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk
te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en
welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en zijn
mededader de woning van die [slachtoffer 1], gelegen aan de [adres slachtoffer], binnen gegaan
en die [slachtoffer 1] meerdere malen met kracht tegen het hoofd
hebben geslagen en die [slachtoffer 1] op de grond hebben gegooid en de armen van die [slachtoffer 1] hebben vastgehouden of hebben vastgebonden en vervolgens een
kussensloop over het hoofd van die [slachtoffer 1] hebben getrokken en de
benen van die [slachtoffer 1] hebben vastgebonden en bij die
[slachtoffer 1] een zwemvest hebben aangedaan met de sluiting aan de
rugzijde en hoorbaar voor die [slachtoffer 1] meermalen een
aansteker hebben ontstoken en die [slachtoffer 1] met een hard voorwerp
in de rug hebben geprikt en die [slachtoffer 1] dreigend naar geld
en waardevolle spullen hebben gevraagd en meerdere
malen aan die [slachtoffer 1] de pincode van zijn bankpas hebben gevraagd
en tegen die [slachtoffer 1] dreigend hebben gezegd: "We steken je dood,
we maken je af, je bent een lijk." en "Blijf hier, ik ga pinnen met je auto
en als het niet goed is dan ben je een lijk";
2.
(parketnr.: 700026-11)
in de periode van 17 december 2010 tot en met 18 december
2010 te Koudekerke, gemeente Veere, tezamen en in vereniging met
anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit een schuur, gelegen aan [adres slachtoffer 2] heeft weggenomen drie
fietsen toebehorende aan [slachtoffer 2], waarbij verdachte en/of zijn mededaders
zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en
de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht
door middel van braak;
3.
(parketnr.: 700026-11)
in de periode van 17 december 2010 tot en met 18 december
2010 te Koudekerke, gemeente Veere, tezamen en in vereniging met
anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
heeft weggenomen uit een personenauto merk Volvo, staande nabij de
Vlissingsestraat, een navigatiesysteem merk Tom Tom en een tas
inhoudende een hoeveelheid toiletartikelen, toebehorende aan [slachtoffer 3];
4.
(parketnr.: 700026-11)
in de periode van 17 december 2010 tot en met 18 december
2010 te Koudekerke, in de gemeente Veere, tezamen en in vereniging met een
anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening op of vanaf een woning, gelegen aan [adres slachtoffer 4] heeft
weggenomen, een aantal sleutels toebehorende aan [slachtoffer 4];
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar met aftrek van voorarrest. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op de richtlijnen die voor dit soort feiten gelden. De officier van justitie voert verder aan dat er vanuit justitie gewerkt wordt aan een intensievere aanpak van overvalscriminaliteit. Op grond daarvan is een eenduidig beleid voor strafeisen ontwikkeld waarop de onderhavige eis is gebaseerd. Verder is er sprake van strafverzwarende omstandigheden te weten het feit plegen in vereniging, het bedreigen van het slachtoffer en het slachtoffer vastgebonden en in hulpeloze toestand achterlaten voor een bijna waardeloze buit. Tot slot pleegt verdachte recidive ten aanzien van dit soort feiten. Op grond van deze omstandigheden is de door hem gevorderde eis gerechtvaardigd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte is van mening dat de gevorderde eis buitengewoon fors is en betoogt dat deze gematigd dient te worden. Een eerste punt op grond waarvan de eis volgens hem gematigd dient te worden is de door hem bepleite vrijspraken van de feiten onder 2, 3 en 4. Verder dient er acht geslagen te worden op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Met betrekking tot zijn proceshouding valt op te merken dat hij weliswaar niet direct openheid van zaken heeft gegeven maar dat dit is gebeurd vanuit schaamte voor de achterliggende problematiek, namelijk de seksuele geaardheid van verdachte. Uiteindelijk heeft verdachte zijn schaamte opzij gezet en voor wat betreft zijn aandeel openheid van zaken gegeven. Ook ligt er een positief reclasseringrapport ten aanzien van verdachte. Zo is hij begonnen aan de studie Basisopleiding Sport- en bewegingsleider. Verdachte heeft een brief geschreven aan het slachtoffer. Uit dit alles blijkt dat verdachte gericht is op de toekomst, samen met zijn vriendin, en een andere weg in wil slaan. Daarom verzoekt de raadsman het advies in het reclasseringsrapport te volgen en een deels voorwaardelijke straf als stok achter de deur op te leggen met daaraan gekoppeld reclasseringstoezicht bestaande uit een behandelverplichting, deelname aan een gedragsinterventie en een meldingsgebod.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het opleggen van een straf of maatregel houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden en de ernst van het gepleegde feit en met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van een verdachte.
De verdachte heeft zich ten aanzien van [slachtoffer 1] tezamen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal met fors geweld hetgeen in de eigen woning van die [slachtoffer 1] heeft plaatsgevonden. Het slachtoffer is hierbij meerdere malen geschopt en geslagen. Hierna zijn de armen van [slachtoffer 1] vastgebonden en heeft hij een kussensloop over zijn hoofd gekregen. Daarna zijn ook zijn benen vastgebonden. Vervolgens is er bij het slachtoffer een zwemvest aangetrokken en hoorbaar meerdere malen een aansteker ontstoken. Ook is [slachtoffer 1] met een voorwerp in zijn rug geprikt. Dit alles onder dreigende vragen om geld en waardevolle spullen. Verdachte heeft zich door het begaan van dit bewezen verklaarde feit schuldig gemaakt aan een zware vorm van criminaliteit. Het spreekt voor zich dat een op deze manier uitgevoerde overval voor het slachtoffer een zeer bedreigende en traumatiserende ervaring is. Bovendien veroorzaakt een dergelijke geweldadige diefstal grote onrust in de samenleving. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier aan geld en goederen te komen.
Daarnaast heeft verdachte zich tezamen met anderen schuldig gemaakt aan de diefstal van sleutels vanaf een achterdeur, een diefstal uit een auto en een diefstal met braak van drie fietsen uit een schuurtje. Het veroorzaken van dergelijke feiten getuigt van een ernstig gebrek aan respect voor de materiële bezittingen van anderen en brengt doorgaans overlast en financiële schade voor de slachtoffers met zich mee.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies betreffende verdachte. Hierin komt naar voren dat verdachte zoekende is naar zijn identiteit op het gebied van seksuele contacten met mannen waardoor hij spanningen ervaart en innerlijk in conflict is. Hij voelt zich hierdoor onrustig en gespannen en vlucht in het gebruik van middelen met name cannabis. Het probleembesef is aanwezig maar de probleemhantering is niet constructief te noemen. Verder kwam verdachte zijn afspraken in het kader van een schorsingstoezicht na totdat hij zich medio december 2010 met vrienden in het criminele circuit ophield. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog gemiddeld waarbij verkeerde vrienden, verslavingsgevoeligheid, gebrek aan huisvesting, werkloosheid, problemen in de seksualiteit en de opbouw van spanningen in zijn emotioneel welzijn de belangrijkste risicofactoren zijn. Hier staat wel tegenover dat verdachte open staat voor continuering van het toezicht onder bijzondere voorwaarden en hij psychologische hulp wil aangaan. Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht inhoudende een meldingsgebod, deelname aan een gedragsinterventie en een behandelverplichting.
Omtrent de strafmaat overweegt de rechtbank dat de eis van de officier van justitie in het licht van hetgeen voor soortgelijke feiten wordt opgelegd alleszins te begrijpen is. Met de officier van justitie is zij van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten, waarbij de nadruk ligt op het eerste feit, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Verdachte heeft immers een grote rol gehad in het bewezenverklaarde onder 1. Gelet op de bijzondere, in de persoon van verdachte gelegen omstandigheden, heeft zij echter besloten in substantiële zin ten gunste van verdachte van de eis van de officier van justitie af te wijken. Bij de bepaling van de duur van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met zijn proceshouding waarin hij na zijn schaamte te hebben overwonnen openheid van zaken geeft voor wat betreft zijn aandeel waardoor de rechtbank de indruk heeft dat er bij verdachte sprake is van oprecht berouw. Ook lijkt hij gelet op zijn hulpvraag de ernst van zijn problemen in te zien. Tot slot siert het verdachte dat hij een brief heeft geschreven aan het slachtoffer waarin hij zijn excuses heeft aangeboden. De spijt van verdachte komt authentiek over. Alles afwegend komt de rechtbank tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar en zes maanden met aftrek van het reeds ondergane voorarrest.
7 De benadeelde partijen
Feit 1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van een schadevergoeding van € 10.516,97 als voorschot voor geleden schade. Deze schade bestaat uit € 5.516,97 wegens materiële schade en € 5.000,- wegens immateriële schade. De benadeelde partij heeft tevens gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De vordering van de officier van justitie
Ten aanzien van de materiële schade voert de officier van justitie aan dat de kostenpost van het plaatsen van het toegangshek geen rechtstreekse schade uit het bewezen verklaarde feit betreft en daarmee afgewezen dient te worden. Verder dient er voor wat betreft de gevorderde schade van de laptop een oud-voor-nieuw-correctie plaats te vinden. Op grond hiervan komt de officier van justitie tot toekenning van een bedrag van € 800,- wegens materiële schade. De officier van justitie is voor wat betreft de gevorderde immateriële schade van mening dat nu gebleken is dat er nog niet gesproken kan worden van een medische eindtoestand bij wijze van voorschot een bedrag van € 5.000,- kan worden toegewezen. De officier verzoekt tevens een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt dat voor wat betreft de materieel gevorderde schade de post van de laptops afgewezen dient te worden, nu beide laptops terug zijn gevonden. Ook dient de post van het plaatsen van het toegangshek te worden afgewezen nu er geen causaal verband is met het ten laste gelegde. Ten aanzien van de immateriële schade merkt de raadsman op dat het letsel van de benadeelde partij niet vast staat en daarom beperkt dient te worden tot een voorschot van € 1.000,-.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in zijn vordering ontvankelijk. Met betrekking tot de gevorderde materiële schade is de rechtbank van oordeel dat de post van het plaatsen van het toegangshek geen rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. Zij zal deze post om die reden afwijzen. De schade van de laptops en de gevraagde administratiekosten zal zij eveneens afwijzen, nu uit de bijgevoegde stukken niet kan worden afgeleid of en zo ja op welke wijze deze kosten zijn gemaakt. In dit kader is tevens van belang dat de weggenomen laptops teruggevonden zijn. Voor het overige zal de rechtbank de materieel gevorderde schade toewijzen nu dit een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en het bedrag voldoende aannemelijk is gemaakt. Zij acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank zal ten aanzien van de materiële schade een bedrag toewijzen van € 489,40.
Ten aanzien van het gevorderde bedrag aan immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal, op dit moment bij wijze van voorschot - naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid – worden vastgesteld op € 2.500,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Feit 3
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 3], wonende te [adres slachtoffer 3] heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 519,88 wegens materiële schade.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert, rekening houdend met een oud-voor-nieuw-correctie, de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 400,- met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft in verband met de door hem bepleitte vrijspraken verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in zijn vordering ontvankelijk. Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht en de verdachte de hoogte van de gevorderde schadevergoeding niet heeft betwist, zal de vordering geheel worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 Het beslag
De officier van justitie vordert de in beslag genomen goederen in verband met het beëindigen van het onderzoek terug te geven aan de rechthebbende.
De raadsman van verdachte merkt op dat verdachte graag de in beslag genomen schoenen terug zou krijgen.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan de rechthebbende.
9 Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
9.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de voorwaardelijke in vrijheidsstelling te herroepen voor een periode van 365 dagen, nu verdachte binnen zijn proeftijd een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd.
9.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Middelburg d.d. 30 juni 2009 (parketnummer 02.800229-09) is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren. Bij besluit van 7 juni 2010 is verdachte voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Daarbij is als algemene voorwaarde opgelegd dat hij zich niet schuldig maakt aan het plegen van een strafbaar feit gedurende een proeftijd van 365 dagen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke in vrijheidstelling worden toegewezen, te weten 365 dagen.
10 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 15g, 15i, 15j, 27, 36f, 57, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
11 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Diefstal, voorafgegaan of vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 3: Diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 4: Diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vijf jaar en zes maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan rechthebbenden van de in beslag genomen voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd;
- voor zover er geen rechthebbende kan worden achterhaald zullen de goederen verbeurd worden verklaard;
Benadeelde partijen
Feit 1
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [adres slachtoffer 1] - bij wege van voorschot - van € 2.989,40, waarvan € 489,40 ter zake van materiële schade en € 2.500,- ter zake van immateriële schade;
- wijst het meer of anders in het kader van de materiële schade gevorderde af;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Feit 3
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3], wonende te [adres slachtoffer 3] van € 519,88 terzake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt ten aanzien van beide feiten aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, bij niet betaling te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis:
- benadeelde partij [slachtoffer 1], € 2.989,40, 35 dagen hechtenis,
- benadeelde partij [slachtoffer 3], € 519,88, 10 dagen hechtenis,
met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover deze bedragen door één of meer mededaders zijn betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Vordering herroeping voorwaardelijke veroordeling
-wijst de vordering van de officier van justitie onder nummer 99-000025-51 toe;
- gelast dat het deel van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan, te weten 365 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hopmans, voorzitter, mr. Duinhof en mr. Batenburg-van Rijswijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 juli 2011.