ECLI:NL:RBMID:2011:BR2510

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
2 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
209525
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J.M. Klarenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na eigenrichting en immateriële schade door onrechtmatige daad

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Middelburg op 2 mei 2011, stond de schadevergoeding centraal die eiser, eigenaar van een klassieker, vorderde van gedaagde, de directeur van een autobedrijf. Eiser had gedaagde niet betaald voor een APK-keuring en reparaties, waarna gedaagde de auto eigenmachtig had laten wegslepen. Eiser deed aangifte van diefstal en vorderde schadevergoeding in een civiele procedure. De rechtbank oordeelde dat gedaagde onrechtmatig had gehandeld door de auto weg te nemen, wat leidde tot materiële en immateriële schade voor eiser. De rechtbank stelde vast dat de schade aan de auto, waaronder de accu en de achteronderplaat, aan gedaagde kon worden toegerekend op basis van artikel 6:98 BW. De immateriële schade werd vastgesteld op € 400,-, omdat eiser psychisch was ontregeld door het eigenmachtige optreden van gedaagde. De rechtbank wees de vordering in reconventie van gedaagde af, omdat hij niet de rechthebbende was. Gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding, inclusief wettelijke rente, en in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de gevolgen van eigenrichting en de aansprakelijkheid voor immateriële schade in het civiele recht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector kanton
Locatie Middelburg
zaak/rolnr.: 209525 / 10-4300
vonnis van de kantonrechter d.d. 2 mei 2011
in de zaak van
[A],
wonende te [adres],
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
verder te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. R. Wouters,
t e g e n :
[B],
wonende te [adres],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
verder te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. L.A.M. Wittenberg.
het verloop van de procedure
De procedure is als volgt verlopen:
- dagvaarding van 3 september 2011,
- conclusies van antwoord, repliek en dupliek in conventie, respectievelijk tevens van eis, antwoord en repliek in reconventie,
- conclusie van dupliek in reconventie.
de beoordeling van de zaak
in conventie en in reconventie:
1.1. [Eiser] is eigenaar van een [auto, kleur en type], kenteken [nummer], klassieker, bouwjaar 1994 (verder: de [auto]). In opdracht van [eiser] heeft Autobedrijf [van gedaagde] in 2008 een APK-keuring voor de [auto] verricht. Deze vennootschap heeft aan [eiser] een factuur d.d. 29 juli 2008 ad € 426,96 gezonden voor de APK-keuring en enkele reparaties. [Eiser] heeft niet betaald ondanks aanmaningen en de bemoeienis van een incassobureau.
1.2. Op 17 juli 2009, ongeveer een jaar later, heeft [gedaagde], directeur/aandeelhouder van Autobedrijf [van gedaagde], besloten om [eiser] te confronteren met de onbetaalde rekening. [Gedaagde] heeft ondanks verbale en fysieke protesten van [eiser] diens [auto] door een takelwagen laten wegslepen. [Gedaagde] heeft de [auto] verborgen in een loods. [Eiser] heeft aangifte van diefstal gedaan bij de politie Zeeland. Door tussenkomst van de politie is de [auto] na een maand aan [eiser] teruggegeven.
1.3. [Gedaagde] is strafrechtelijk vervolgd. Hij is in 2010 door de politierechter wegens diefstal van de [auto] veroordeeld tot een geldboete ad € 490,- . [Eiser] heeft zich in het strafproces gevoegd als benadeelde partij. Daarvoor heeft hij een rapport laten uitbrengen door het expertisebureau [X] (verder: [het expertisebureau]). [Eiser] heeft een vordering ingediend ad € 1.856,17, bestaande uit schade aan de auto ad € 1.591,63, de kosten van het schaderapport ad € 114,54 en de kosten van rechtsbijstand ad € 150,-. [Gedaagde] heeft deze vordering bestreden. De politierechter heeft geoordeeld dat het geschil over de vordering te ingewikkeld was om te beoordelen in het kader van een strafzaak.
2.1. Daarom heeft [eiser] [gedaagde] thans doen dagvaarden tot vergoeding van zijn schade ad € 1.706,17 met de wettelijke rente. Daarbij heeft [eiser] gevorderd voor recht te verklaren dat [gedaagde] schadeplichtig is wegens immateriële schade en deze schade op te laten maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
2.2. [Gedaagde] heeft zijn onrechtmatige handelen moeten erkennen. Hij heeft echter betwist dat daardoor schade is ontstaan. In reconventie heeft [gedaagde] betaling gevorderd van de factuur ad € 426,96, verhoogd met rente en incassokosten, totaal € 643,46.
3. De vordering in reconventie moet aanstonds worden afgewezen, aangezien [gedaagde] niet de rechthebbende is van deze vordering. [Eiser] heeft daar terecht op gewezen. Autobedrijf [van gedaagde] is geen partij in dit geding.
4.1. Het rapport van [het expertisebureau] houdt onder meer in:
“Beschadigd waren o.a. de motorkap, grille en achterpaneel. Tevens stelden wij vast dat de accu welke is gemonteerd in de kofferruimte ten tijde van onze inspectie ontbrak.” en
“Het betreft hier een in redelijke staat verkerende [auto]. Bezien wij nu de aard en plaats van de beschadigingen dan menen wij te moeten stellen dat de schade onder de achterbumper mogelijk zou kunnen zijn ontstaan door transporteren van de [auto]. De schade aan de grille is in onze beleving niet recent ontstaan, waardoor wij niet met zekerheid kunnen stellen dat deze is ontstaan door het evenement. De beschadiging aan de motorkap betreft duidelijk type vandalismeschade (krassen) welke niet de indruk geven recentelijk te zijn ontstaan. Aangaande de accu kunnen we alleen stellen dat deze niet aanwezig was ten tijde van onze inspectie.”
De afzonderlijke schadeposten heeft [het expertisebureau] als volgt getaxeerd:
- herstellen en spuiten achteronderplaat € 385,-
- grille vervangen € 490,-
- herstellen en spuiten motorkap € 370,-
- accu € 92,50
alles exclusief BTW.
4.2. Het rapport van [het expertisebureau] is volgens [gedaagde] niet onafhankelijk, maar uit het rapport blijkt wel degelijk van een onafhankelijke opstelling van [het expertisebureau] ten opzichte van [eiser] als opdrachtgever. Dit rapport is daarom het uitgangspunt voor de beoordeling van de materiële schade.
4.3. [Gedaagde] heeft gesteld dat hij de accu onberoerd heeft gelaten en dat [eiser] niet kan bewijzen dat [gedaagde] de accu uit de auto heeft ontvreemd. [Gedaagde] stelt dat hij geen sleutel had en dat er braaksporen op de [auto] zouden moeten zijn, als hij de accu zou hebben ontvreemd, omdat de accu zich in de kofferruimte bevond. [Eiser] heeft gesteld dat er altijd een accu in de auto heeft gezeten en dat het duidelijk zichtbaar was ook voor de betrokken politieagenten dat de auto wel opengemaakt was. Hierdoor is volgens [eiser] de schade aan de grille ontstaan en is het kofferbakslot kapot. Op deze wijze kan bij de centrale deurvergrendeling worden gekomen.
4.4. Niet kan worden aangenomen dat men via de grille bij de centrale deurvergrendeling kan komen. Voorts heeft [het expertisebureau] vastgesteld dat deze schade niet recent is. Daarom kan niet worden aangenomen dat de schade aan de grille het gevolg is geweest van de onrecht-matige daad van [gedaagde]. [Het expertisebureau] heeft geen schade vastgesteld aan het kofferbakslot, zodat zulke schade niet wordt aangenomen. Uit het wellicht ontbreken van braaksporen volgt echter niet noodzakelijk dat [gedaagde] er niet in kon slagen de accu weg te nemen. [Gedaagde] heeft een autobedrijf en heeft wellicht manieren (bijv. een passleutelset) om braakspo-ren te voorkomen. Niet kan worden aangenomen dat de [auto] al geen accu meer had, toen [gedaagde] de [auto] eigenmachtig weg liet slepen. [Gedaagde] heeft de [auto] in een loods verborgen teneinde [eiser] te dwingen de openstaande factuur te betalen. Daarbij past dat [gedaagde] de accu uit de [auto] verwijderde of liet verwijderen. Aldus zou [eiser] er niet in slagen met de [auto] weg te rijden, wanneer hij de [auto] in de loods zou ontdekken. De schade van het ontbreken van de accu past bij de aard van de aansprakelijkheid wegens de onrechtmatige daad in kwestie en wordt daarom toegerekend. (art. 6:98 BW). [Gedaagde] zal dus de accu moeten vergoeden.
4.5. De schade aan de motorkap bestaat uit niet-recente krassen, die [het expertisebureau] positief heeft herkend als vandalismeschade. [Eiser] is hierop niet ingegaan. Op basis van het rapport van [het expertisebureau] moet worden vastgesteld dat de schade aan de motorkap niet het gevolg is geweest van de onrechtmatige daad van [gedaagde].
4.6. [Het expertisebureau] heeft vastgesteld dat de schade onder de achterbumper mogelijk zou kunnen zijn ontstaan door het transporteren van de [auto]. [Gedaagde] heeft dat betwist en gesteld dat de [auto] aan de voorkant door lepels is opgepakt en met zorg is opgesleept. In zijn aangifte van de diefstal heeft [eiser] echter tegenover de politie verklaard dat hij zag dat de [auto] met linnen banden aan de achterzijde was vastgemaakt aan het bergingsvoer-tuig om omhoog te worden geheven. Hier staat het woord van [eiser] tegenover dat van [gedaagde]. Het is billijk dat [gedaagde] hier de bewijslast heeft, aangezien hij zich onrechtmatig heeft gedragen. [Gedaagde] heeft echter geen bewijs aangeboden van het feit dat de [auto] aan de voorkant door lepels is opgepakt en met zorg is opgesleept. Dat blijft onbewezen. Overigens is er weinig aanleiding om [gedaagde] hier te geloven. Hij stelt nu wel dat het opslepen van de [auto] rustig is verlopen, maar het tegendeel volgt uit de aangifte van [eiser], ondersteund door de getuigenverklaring van zijn buurman tegenover de politie. [Eiser] had op de kofferbak van de [auto] postgevat om het wegslepen te voorkomen. Na een woordenwisseling is [eiser] van de kofferbak gekomen om in zijn woning de politie te gaan bellen. Van dit moment heeft [gedaagde] gebruik gemaakt om de [auto] te laten wegslepen. Onder deze omstandigheden – [gedaagde] moest aannemen dat de politie al bijna in aantocht was – zal het wegslepen niet in alle rust zijn verlopen. Al met al moet het ervoor worden gehouden dat de [auto] met linnen banden aan de achterzijde is opgeheven en weggesleept. Dat komt overeen met schade van de achteronderplaat. Deze schade wordt gelet op art. 6:98 BW aan [gedaagde] toegerekend.
4.7. Van de materiële schade is toewijsbaar:
- de accu € 92,50
- herstellen en spuiten achteronderplaat € 385,-
- BTW over deze posten € 90,73
totaal € 568,23
Daarbij komt nog de factuur d.d. 14 september 2009 ad € 114,54 voor het vaststellen van de schade (art. 6:96, lid 2, aanhef en onder b, BW) De wettelijke rente over deze bedragen is toewijsbaar vanaf de dag van de onrechtmatige daad, 17 juli 2009, resp. vanaf de voormelde factuurdatum.
5.1. [Gedaagde] heeft betoogd dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het toekennen van een immateriële schadevergoeding. Het mag dan zo zijn dat [gedaagde] betaling van de factuur wilde, maar hij wilde dat bereiken door [eiser] sterk onder druk te zetten door de [auto] weg te nemen. Het was te voorzien dat dit eigenmachtige optreden van [gedaagde], dat door de strafrechter reeds is gekwalificeerd als diefstal, heftige emoties bij [eiser] zou oproepen. Men waant zich in Nederland in een rechtsstaat en het is dan schokkend om te moeten ervaren dat [gedaagde] er aanvankelijk mee wegkomt dat hij het recht in eigen hand neemt. Niet weersproken is dat [gedaagde] zich de dag na zijn verhoor door de politie bij [eiser] aan de deur heeft gemeld om verhaal te halen en daarbij zijn voet tussen de voordeur heeft gezet om zich toegang te verschaffen, zodat dat als feit wordt vastgesteld. Het overtuigt dan ook geenszins dat [gedaagde] beweert dat hij niet uit was op “wraking van de persoon”. Voorts blijkt uit de verklaringen van [eiser] en zijn buurman dat [eiser] op 17 juli 2009 door de chauffeur van de takelwagen is bedreigd teneinde hem te bewegen van de kofferbak af te komen. Het is [gedaagde] die deze situatie in het leven heeft geroepen en hij draagt daar de verantwoordelijkheid voor.
5.2. [Eiser] heeft aangetoond dat hij door het eigenmachtige optreden van [gedaagde] fysiek onwel is geworden en daardoor in zijn persoon is aangetast. Niet weersproken is dat [eiser] in de nacht na de diefstal een veel te hoge bloeddruk had, zodat daarvan wordt uitgegaan. Met een produktie heeft [eiser] aangetoond dat hij op 19 juli 2009 de hulp van zijn huisarts heeft gezocht, omdat hij aan het kotsen en huilen was van de emoties. De huisarts heeft hem medicijnen voorgeschreven. Voldoende is daarmee aangetoond dat [eiser] psychisch ontregeld is geraakt door het eigenmachtige optreden van [gedaagde]. Aannemelijk is dat [eiser] zeer gehecht is aan zijn [auto], een klassieker. [Eiser] heeft gesteld dat zijn ongenoegen werd versterkt door de uiterst trage werkwijze van de politie. [Gedaagde] meent dat die niet voor zijn rekening komt, doch ten onrechte. Vanaf het moment dat [gedaagde] de [auto] onrechtmatig onder zich nam, had hij jegens [eiser] de verplichting de [auto] terug te geven. Dat werd niet anders doordat de politie er wegens tijdgebrek niet aan toe kwam om te handelen. [Gedaagde] had uit eigen beweging een einde moeten maken aan zijn onrechtmatige handelen en de [auto] aan [eiser] moeten terugge-ven. Het tijdsverloop van een maand komt daarom voor zijn rekening.
5.3. Slechts indien de begroting van de schade niet mogelijk is, moet worden verwezen naar de schadestaatprocedure (art. 612 Rv.). [Eiser] heeft niet uitgelegd, waarom de begroting van immateriële schade zou moeten plaats vinden in een afzonderlijke schadestaatprocedure. In het bijzonder heeft hij niet gesteld dat nog niet alle schadebepa-lende factoren bekend zouden zijn. Daarvan is ook niets gebleken. Het is goed mogelijk om op basis van de thans bekende gegevens een immateriële schade vast te stellen. Gelet op hetgeen onder 5.2. is vastgesteld komt het billijk voor om daarvoor een bedrag van € 400,- te bepalen. Dit bedrag zal gelet op art. 612 Rv. aanstonds worden toegewezen, zodat partijen een eventuele vervolgprocedure bespaard wordt. De wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar vanaf de dag van de teruggave van de auto, die afgaande op produktie 8 van [eiser] plaats vond op of kort na 17 augustus 2009.
6. [Gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in conventie en in reconventie. [Gedaagde] zal op de voet van art. 243 Rv. worden veroordeeld de proceskosten aan de griffier te betalen, aangezien aan [eiser] een toevoeging is verleend en de dagvaarding is betekend vóór 1 november 2010 (op welke datum art. 243 Rv. is vervallen).
de beslissing
De kantonrechter:
in conventie:
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen:
- een bedrag van € 568,23 wegens schade aan de [auto], te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag te berekenen vanaf 17 juli 2009 tot de dag van voldoening;
- een bedrag van € 114,54 wegens kosten van het vaststellen van de schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag te berekenen vanaf 14 september 2009 tot de dag van voldoening;
- een bedrag van € 400,00 wegens immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag te berekenen vanaf 17 augustus 2009 tot de dag van voldoening;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
in reconventie:
wijst de vordering af;
in conventie en in reconventie:
verwijst [gedaagde] in de kosten van het geding in conventie en in reconventie, welke aan de zijde van [eiser] tot op heden worden begroot op € 599,32 en veroordeelt mitsdien [gedaagde] om dit bedrag te betalen:
aan de griffier van de rechtbank Middelburg,
met welk
bedrag de griffier met inachtneming van de wettelijke bepalingen zal verrekenen:
€ 156,- wegens vast recht, voor zover door de griffier in debet gesteld,
€ 52,- wegens vast recht, voor zover door de gemachtigde van [eiser] voldaan,
€ 300,- wegens salaris van de gemachtigde van [eiser], waaronder begrepen de eigen bijdrage van [eiser],
€ 91,32 wegens de kosten van dagvaarding van de gerechtsdeurwaarder;
verklaart ook deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. Klarenbeek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 mei 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.