ECLI:NL:RBMID:2011:BR1650

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
28 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
208114
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J.M. Klarenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichte onderhoudsbijdrage tijdens wettelijke schuldsanering en de gevolgen van passiviteit van de instantie voor jeugdzorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 28 februari 2011 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de Stichting Agogische Zorgcentra Zeeland (AZZ) en een gedaagde partij die in een wettelijke schuldsanering verkeerde. De zaak betreft de vordering van AZZ op de gedaagde voor een onderhoudsbijdrage voor haar uit huis geplaatste dochter, die tijdens de schuldsanering niet was betaald. De gedaagde had gedurende de schuldsanering geen ruimte om deze bijdrage te betalen, omdat het vrijgelaten bedrag dat zij ontving van haar bewindvoerder enkel voldoende was voor haar eigen levensonderhoud. AZZ had ervoor gekozen om gedurende de schuldsanering niet aan te dringen op betaling van de kwartaalfacturen, in de wetenschap dat de gedaagde in een financieel benarde positie verkeerde.

Na afloop van de schuldsanering vorderde AZZ betaling van het inmiddels opgelopen bedrag van € 3.351,96. De kantonrechter oordeelde dat AZZ in strijd had gehandeld met de eisen van redelijkheid en billijkheid, zoals vastgelegd in artikel 6:2 van het Burgerlijk Wetboek. De rechter stelde vast dat AZZ zich de belangen van de gedaagde had moeten aantrekken en had moeten aandringen op ruimte in het vrijgelaten bedrag voor de betaling van de onderhoudsbijdrage. De rechter oordeelde dat de bijdrage gelijkgesteld moest worden met kinderalimentatie en dat AZZ onrechtmatig had gehandeld door passief te blijven tijdens de schuldsanering.

De kantonrechter besloot dat slechts de helft van de vordering, zijnde € 1.675,98, toewijsbaar was. De rechter oordeelde dat het onaanvaardbaar was dat de gedaagde rente zou moeten betalen over dit bedrag, aangezien AZZ welbewust passief was gebleven. Ook werden de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten moest dragen. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de schuldeiser als de schuldenaar in het kader van redelijkheid en billijkheid tijdens een schuldsanering.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector kanton
Locatie Middelburg
zaak/rolnr.: 208114 / 10-3793
vonnis van de kantonrechter d.d. 28 februari 2011
in de zaak van
de stichting
Stichting Agogische Zorgcentra Zeeland,
gevestigd te [adres],
eisende partij,
verder te noemen: AZZ,
gemachtigde: AGIN Timmermans,
t e g e n :
[A],
wonende te Vlissingen,
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde],
in persoon.
het verloop van de procedure
De procedure is als volgt verlopen:
- dagvaarding van 9 augustus 2010,
- mondeling antwoord,
- conclusie van repliek,
- schriftelijke toelichting.
- tussenvonnis d.d. 22 november 2010,
- persoonlijke verschijning van partijen.
de verdere beoordeling van de zaak
1. De kantonrechter handhaaft hetgeen is overwogen en beslist bij het tussenvonnis. De inhoud van dat vonnis moet als hier ingelast worden beschouwd. De gezinsvoogd was de heer [X], die in dienst was bij de stichting William Schrikker Jeugdbescherming. Deze gezinsvoogd was niet bevoegd om AZZ te binden met een afspraak dat [gedaagde] kosten voor de verzorging van [haar dochter] mocht verrekenen met de eigen bijdrage opgelegd door AZZ. Niet gesteld of gebleken is dat AZZ de schijn zou hebben gewekt dat de gezinsvoogd wel bevoegd was. Daarop strandt het verweer van [gedaagde].
2. Ter zitting is voorts het volgende gebleken:
AZZ heeft gedurende de wettelijke schuldsanering ervan afgezien om aan te dringen op betaling van de kwartaalfacturen, omdat AZZ wist dat het vrijgelaten bedrag dat [gedaagde] wekelijks ontving van haar bewindvoerder slechts voldoende was voor haar eigen levens-onderhoud. Daarin was geen enkele ruimte om de kwartaalfacturen te betalen. Dit beseffende heeft AZZ bewust gewacht totdat de wettelijke schuldsanering was geëindigd.
3. Nadat de schuldsanering was geëindigd op 3 april 2009 met een “schone lei”, bleek die lei toch niet zo erg schoon te zijn, want AZZ meldde zich aanstonds bij [gedaagde] met haar vordering ad € 3.351,96 en ging al snel tot dagvaarding over, aangezien [gedaagde] die vordering natuurlijk niet kon betalen. De wanhopige reactie van [gedaagde] in dit geding (“Neem mijn leven maar, dat is alles wat ik nog heb.”) is goed te begrijpen. Zij heeft meer dan drie jaren moeten leven op het absolute bestaansminimum in de hoop daardoor zonder schulden verder te kunnen met haar leven. Deze hoop is door de calculerende opstelling van AZZ in deze zaak vernietigd. Zij heeft opnieuw het vooruitzicht jarenlang op het bestaans-minimum te worden teruggeworpen teneinde de schuld aan AZZ af te betalen. Overigens bleek AZZ ter zitting niet bereid een betalingsregeling te treffen. AZZ wil gewoon een vonnis, want [gedaagde] moet alles tot de laatste cent betalen mèt rente en hoge kosten.
4. Hierin volgt de kantonrechter AZZ niet, want AZZ is jegens [gedaagde] tekortge-schoten door gedurende de schuldsanering niet aan te dringen op betaling van de bijdrage en zich niet bij de bewindvoerder van [gedaagde] te melden. Het moge zo zijn dat op de vordering van AZZ de schuldsanering niet van toepassing is, AZZ had er wel op kunnen en moeten aandringen dat in het vrijgelaten bedrag dat aan [gedaagde] ter beschikking werd gesteld, ruimte was voor het betalen van de bijdrage aan AZZ. Deze bijdrage moet op één lijn worden gesteld met kinderalimentatie en daarmee behoort rekening te worden gehouden bij het vaststellen van het vrij te laten bedrag.
5. Ter zitting is gebleken dat [gedaagde] haar bewindvoerder wel op de hoogte heeft gebracht van de bijdrage die zij aan AZZ moest betalen, zolang haar dochter in [een instelling] was geplaatst. Het was aanstonds duidelijk dat [gedaagde] die bijdrage niet kon betalen. De bewindvoerder heeft daarmee echter geen rekening gehouden en heeft de rechtbank niet verzocht om een hoger vrij te laten bedrag. [Gedaagde] heeft niet beseft dat AZZ het einde van de schuldsanering zou afwachten om haar dan te confronteren met een zeer aanzienlijk opgelopen vordering. Maar schuldeiser en schuldenaar zijn verplicht zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid (art. 6:2, lid 1, BW). AZZ had zich daarom de belangen van [gedaagde] dienen aan te trekken en van haar kant moeten aandringen op ruimte in het vrijgelaten bedrag voor het betalen van de bijdrage. AZZ had [gedaagde] hierin moeten steunen, aangezien [gedaagde] als schuldenaar in de wettelijke schuldsanering in een zwakke positie was en kennelijk haar belangen onvoldoende assertief naar voren bracht. Aangenomen kan worden dat er tijdens de schuldsanering ruimte zou zijn gekomen om de bijdrage aan AZZ te betalen, wanneer dit op toereikende wijze onder de aandacht van de bewindvoerder en de rechtbank was gebracht, aangezien de bijdrage op één lijn moet worden gesteld met kinderalimentatie.
6. Maar AZZ heeft ervoor gekozen welbewust passief te blijven tijdens de schuldsa-nering in het besef dat [gedaagde] geen ruimte had om de bijdrage te betalen en heeft aldus de vordering gedurende jaren laten oplopen. Aldus heeft AZZ onrechtmatig jegens Dinge-manse gehandeld. Anderzijds draagt ook [gedaagde] verantwoordelijkheid voor de situatie die thans is ontstaan. Daarom is het billijk dat de helft van de vordering van AZZ als schade van haar onrechtmatige passiviteit met die vordering wordt verrekend.
6. De conclusie is dat van de vordering in hoofdsom niet meer dan € 1.675,98 toewijsbaar is. Het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [gedaagde] hierover tot de dag van dagvaarding rente zou moeten vergoeden, want AZZ is welbewust passief gebleven. Het is niet redelijk dat [gedaagde] incassokosten zou moeten vergoeden, omdat is getracht een te hoog bedrag te innen. Omdat partijen over en weer op punten in het ongelijk worden gesteld, zullen tussen hen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat ieder partij de eigen proceskosten zal moeten dragen.
de beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting aan AZZ te betalen een bedrag van € 1.675,98, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag te berekenen vanaf 9 augustus 2010 tot de dag der voldoening;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten moet dragen;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. Klarenbeek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 februari 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.