RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[naam]
wonende te [woonplaats]
eiser,
gemachtigde mr. O.W. Borgeld,
de Directeur Logistiek Centrum Woensdrecht,
gevestigd te Den Haag,
verweerder.
Eiser heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen een besluit op bezwaar van 8 juli 2010 van verweerder (het bestreden besluit).
Het beroep is op 12 april 2011 ter zitting behandeld. Voor eiser is daar zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde
mr. G.V. Wannyn.
1. Eiser, werkzaam als hoofd verwervings- en juridische zaken, is met ingang van 6 oktober 2008 ziek geworden. Medio juli 2009 is de re-integratie begonnen. Per 1 februari 2010 heeft hij volledig hervat.
2. Eiser heeft op 25 januari 2010 een rekest ingediend bij de Minister van Defensie, waarin hij vraagt om overboeking van het restant flexuren van 2008 en 2009 naar 2010.
3. Bij besluit van 9 april 2010 is zijn verzoek om overboeking afgewezen. Daartegen heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.
4. In het bestreden besluit handhaaft verweerder de afwijzing van eisers verzoek. Volgens verweerder heeft eiser gekozen voor verkorting van de arbeidsduur met 2 uur per week, te verwerken in het voor hem gedurende het kalenderjaar geldende rooster. Dit is conform artikel 30 db van het Burgerlijk Ambtenarenreglement Defensie (BARD). Artikel 7 van de Beleidsregel flexibilisering arbeidsduur Defensie (BAFD) bepaalt dat de aan de militair of ambtenaar verleende aanspraak op een tijdelijke verkorting van de arbeidsduur van het rooster in het geval van ziekte gedurende het kalenderjaar in stand blijft. Dat heeft als consequentie dat de niet opgenomen flexuren niet kunnen worden meegenomen naar een volgend jaar. De reden hiervan is de verwevenheid met het rooster in het betreffende kalenderjaar. Artikel 30 dc van de BAFD betreft spaaruren en is hier niet van toepassing, aldus verweerder.
5. Eiser voert aan dat verweerder niet is ingegaan op hetgeen in bezwaar is aangevoerd. Verweerder heeft volgens eiser het primaire besluit niet heroverwogen, maar heeft getracht nieuwe argumenten te vinden om het primaire besluit in stand te laten. Eiser vindt dat in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tijdens de hoorzitting heeft eiser naar voren gebracht dat hij tijdens zijn langdurige ziekte en re-integratie voor de flexuren heeft betaald en dat er nu sprake is van een onverschuldigde betaling. Er zijn bijzondere omstandigheden van kracht voor eiser, omdat hij wegens een burn-out door een te hoge werkdruk is uitgevallen. Verder stelt eiser dat er sprake is van een ongelijke behandeling. Degene die meer jaren verlof spaart, krijgt wel de mogelijkheid om zijn niet opgenomen verlof binnen twee kalenderjaren op te nemen. Primair stelt eiser dat artikel 30dc, zesde lid, van het BARD van toepassing is. Subsidiair stelt eiser dat verweerder dat artikellid analoog had moeten toepassen. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft de gemachtigde van eiser ter zitting gewezen op een uitspraak van 20 januari 2009 van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (LJN BH0693) en uitspraken van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 19 januari 2011 en van 15 september 2010 (respectievelijk LJN BP1649 en BO3027).
De rechtbank overweegt het volgende.
6. Artikel 7:11, eerste lid, van de Awb bepaalt dat, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt .
Het tweede lid bepaalt dat voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestuursorgaan het bestreden besluit herroept en voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit neemt.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit niet in strijd met artikel 7:11 van de Awb. Bij het nemen van een besluit op bezwaar vindt een volledige heroverweging plaats. Dat kan dus inhouden dat andere (betere) argumenten worden gevonden om een besluit te onderbouwen. Het verwijt van eiser dat verweerder nieuwe argumenten heeft getracht te vinden treft dus geen doel. In dit geval had verweerder weliswaar in het bestreden besluit dieper kunnen ingaan op hetgeen eiser in bezwaar heeft aangevoerd, maar mede gezien het verweerschrift en de toelichting van de gemachtigde van verweerder ter zitting, is er voor de rechtbank onvoldoende reden om te oordelen dat niet op de grondslag van het bezwaar is beslist.
Ten aanzien van de inhoudelijke beroepsgronden overweegt de rechtbank als volgt.
8. Artikel 30a van het BARD luidt:
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
c. rooster een voor een periode van tenminste een week opgesteld en van tevoren schriftelijk bekendgemaakt schema van aanvang en einde van de dagelijkse werk- en rusttijden;
d. arbeidsduur de tijdsduur, uitgedrukt in een aantal uren per dag of per week, gedurende welke een ambtenaar arbeid verricht.
Artikel 30db van het BARD luidt:
1. De ambtenaar kan bij de commandant eenmaal per kalenderjaar een aanvraag indienen om zijn arbeidsduur gedurende het resterende deel van dat kalenderjaar met 2 uren per week te verkorten wanneer het rooster van de ambtenaar gedurende het resterende deel van dat kalenderjaar zal zijn gebaseerd op een arbeidsduur van gemiddeld 38 uur per week. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van gemiddeld minder dan 38 uur per week wordt de ingevolge de vorige volzin geldende aanspraak vastgesteld op een evenredig deel van de aanspraak bij een arbeidsduur van gemiddeld 38 uur per week.
2. De in het eerste lid bedoelde verkorting van de arbeidsduur wordt verwerkt in het voor de betrokken ambtenaar geldende rooster dan wel wordt toegekend in de vorm van acht spaaruren per maand wanneer het een ambtenaar betreft van wie het rooster is gebaseerd op een arbeidsduur van gemiddeld 38 uur per week en een evenredig deel daarvan wanneer het een ambtenaar betreft die is aangesteld voor een arbeidsduur van gemiddeld minder dan 38 uur per week.
3. De commandant wijst een aanvraag indien het gaat om een ambtenaar als bedoeld in het eerste lid toe.
4. Een toegestane verkorting van de arbeidsduur gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de verkorting is toegestaan.
5. Een toegestane verkorting van de arbeidsduur wordt jaarlijks stilzwijgend voortgezet tenzij:
a. de ambtenaar een aanvraag indient om de tijdelijke verkorting van de arbeidsduur te beëindigen; of
b. de ambtenaar een aanvraag indient als bedoeld in artikel 30da, eerste lid.
6. Indien de ambtenaar in een andere functie wordt tewerkgesteld vervalt met ingang van de datum van tewerkstelling de verkorting van de arbeidsduur. In dat geval kan de ambtenaar bij zijn nieuwe commandant een aanvraag als bedoeld in het eerste lid indienen.
7. Voor het deel dat de arbeidsduur wordt verkort, wordt maandelijks een inhouding toegepast. Deze inhouding bedraagt 2 maal het voor de betrokken ambtenaar geldende salaris per uur, of een evenredig deel daarvan voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van gemiddeld minder dan 38 uur per week.
Artikel 30dc van het BARD luidt:
1. De spaaruren, bedoeld in artikel 30db, tweede lid, worden geheel of gedeeltelijk in een aaneengesloten periode van ten minste 288 spaaruren en ten hoogste 960 spaaruren opgenomen. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van gemiddeld minder dan 38 uur per week wordt de in de vorige volzin genoemde verplichting vastgesteld op een aaneengesloten periode van een evenredig aantal spaaruren van het aantal dat geldt voor een ambtenaar van wie het rooster is gebaseerd op een arbeidsduur van gemiddeld 38 uur per week.
2. Indien de ambtenaar op een andere functie wordt tewerkgesteld kan de commandant op aanvraag van de ambtenaar afwijken van het minimum aantal op te nemen spaaruren. Indien met een dergelijke aanvraag wordt ingestemd, dan wordt het gehele tegoed aan spaaruren opgenomen bij functiewisseling, voorafgaand aan de datum van tewerkstelling op de nieuwe functie.
3. Een aanvraag voor de opname van spaaruren wordt ten minste 6 maanden voorafgaande aan de gewenste datum van aanvang van de opnameperiode, ingediend bij de commandant.
4. De commandant wijst een aanvraag als bedoeld in het derde lid toe, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet.
5. De in een kalenderjaar opgebouwde spaaruren vervallen na een periode van 10 kalenderjaren, te rekenen vanaf de dag van aanvang van het daarop volgende kalenderjaar.
6. Indien vanwege dienstbelang dan wel persoonlijke omstandigheden de ambtenaar gedurende de periode van 10 jaar bedoeld in het vijfde lid niet in de gelegenheid is gesteld de spaaruren op te nemen, maakt de commandant in afwijking van het vijfde lid met de ambtenaar afspraken over de opname van de spaaruren binnen de 2 daaropvolgende kalenderjaren.
7. Ten aanzien van de opname van spaaruren zijn artikel 33, zevende lid, en artikel 91a van overeenkomstige toepassing.
9. Artikel 7 van het BAFD luidt:
De aan de militair of ambtenaar verleende aanspraak op een tijdelijke verlenging of verkorting van de arbeidsduur van het rooster blijft, in het geval van ziekte of een cursus, voor zover dit bij de aanvang van de cursus niet gepaard gaat met een functiewisseling, gedurende het kalenderjaar in stand.
10. Artikel 30dc van het BARD regelt de opname van spaaruren.
Vaststaat dat eiser niet heeft gekozen voor arbeidsduurverkorting in de variant van spaaruren. Artikel 30dc van het BARD is derhalve niet van toepassing. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel kan dan ook geen sprake zijn.
11. De rechtbank is van oordeel dat artikel 7 van het BAFD, bezien in samenhang met artikel 30db, vijfde lid, van het BARD zo gelezen dient te worden dat tijdens ziekte de verkorting van de arbeidsduur van het rooster gedurende de ziekteperiode blijft bestaan, ook al beslaat de ziekteperiode meerdere kalenderjaren. Beëindiging van de arbeidsduurverkorting moet de ambtenaar volgens artikel 30db van het BARD zelf aanvragen, behalve wanneer hij in een andere functie gaat werken. Verweerder is naar het oordeel van de rechtbank met de in artikel 7 van het BAFD neergelegde beleidsregel de grenzen van een redelijke beleidsuitoefening niet te buiten gegaan.
12. Eiser heeft tijdens de periode van zijn ziekte en re-integratie niet gevraagd om beëindiging van de arbeidsduurverkorting, zodat de tussen partijen overeengekomen regeling stilzwijgend is verlengd. De arbeidsduurverkorting is dus tijdens die periode in stand gebleven, evenals de bijbehorende salarisuitbetaling. Achteraf is hem gebleken dat zijn keuze voor de arbeidsduurverkorting van het rooster als consequentie had dat hij tijdens zijn ziekte en re-integratie zowel de arbeidsduurverkorting van twee uur per week als het salaris van twee uur per maand “inleverde”. Het verzoek van eiser om in zijn geval artikel 30dc van het BARD analoog toe te passen vat de rechtbank op als een verzoek om afwijking van de toepassing van artikel 7 van het BAFD.
13. Verweerder heeft in het bestreden besluit eiser gehouden aan zijn keuze. Dat die keuze tijdens ziekte ongunstig uitpakt, is op zich niet voldoende om artikel 7 van het BAFD buiten toepassing te laten, aangezien artikel 7 van het BAFD nu juist een regeling bevat voor de samenloop van ziekte met arbeidsduurverkorting van het rooster.
14. De jurisprudentie die door de gemachtigde van eiser ter zitting is genoemd is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet van toepassing. In die jurisprudentie gaat om opgebouwd vakantieverlof tijdens ziekte met behoud van volledige bezoldiging. De werkgever behoort dan in een volgend kalenderjaar rekening te houden met een minimumaantal vakantieuren. In de variant van arbeidsduurverkorting van het rooster kunnen echter geen flexuren worden opgebouwd. Ook is er geen sprake van behoud van volledige bezoldiging.
15. Evenmin zijn er naar het oordeel van de rechtbank zodanige bijzondere omstandigheden in eisers situatie aan te wijzen dat afwijking van artikel 7 van het BAFD voor verweerder in de rede lag. Eiser heeft naar zijn zeggen juist de onderhavige variant gekozen om een burn-out te voorkomen. Hoewel zijn keuze op zichzelf begrijpelijk is, is het de rechtbank niet gebleken dat er voor eiser - na overleg met de arboarts – destijds geen andere keuze mogelijk was.
16. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid het verzoek van eiser heeft kunnen afwijzen. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, in tegenwoordigheid van mr. M.D. Bezemer-Kralt, griffier, en op 30 juni 2011 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: 30 juni 2011