ECLI:NL:RBMID:2011:BQ5829

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
24 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
208974
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pensioengrondslag en eindejaarsuitkering in arbeidsovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Middelburg op 24 januari 2011, stond de vraag centraal of een eindejaarsuitkering, die door de werkgever aan de werknemer werd verstrekt, deel uitmaakt van de pensioengrondslag. De eiser, [A], was werkzaam als schademanager bij de onderlinge verzekeringsmaatschappij ZLM U.A. van 1 mei 1986 tot 1 maart 2009 en ontving een pensioen dat was gebaseerd op 80% van zijn laatstverdiende salaris. Hij vorderde dat de eindejaarsuitkering van € 2.500,00 bruto meegenomen moest worden in de berekening van zijn pensioen. Eiser stelde dat deze uitkering een vast salariscomponent was en dat hij er recht op had, aangezien hij deze uitkering jaarlijks ontving sinds 2002.

De gedaagde partij, ZLM U.A., betwistte de vordering en stelde dat de eindejaarsuitkering geen onderdeel uitmaakte van de pensioengrondslag. De gedaagde verwees naar de CAO en een overgangsregeling die van toepassing was op oudere werknemers. Volgens gedaagde was de eindejaarsuitkering geen vaste salariscomponent, maar een discretionaire uitkering die door de directie werd vastgesteld en niet afhankelijk was van de bedrijfsresultaten.

De kantonrechter oordeelde dat de eindejaarsuitkering niet kon worden beschouwd als een winstdeling of een vergelijkbare regeling. De rechter concludeerde dat de uitkering niet afhankelijk was van de resultaten van de gedaagde en dat deze niet als een vast salariscomponent kon worden aangemerkt. De rechter wees de vordering van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt het belang van duidelijke afspraken in arbeidsovereenkomsten en de interpretatie van uitkeringen in relatie tot pensioenregelingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector kanton
Locatie Middelburg
zaak/rolnr.: 208974 / 10-4173
vonnis van de kantonrechter d.d. 24 januari 2011
in de zaak van
[A],
wonende [adres],
eisende partij,
verder te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. C.M.A. Mertens,
t e g e n :
de onderlinge waarborgmaatschappij
onderlinge verzekeringsmaatschappij ZLM U.A.,
gevestigd te [adres],
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. J.M. de Jonge.
het verdere verloop van de procedure
Na het tussenvonnis van 4 oktober 2010 is de procedure als volgt verlopen:
- mondelinge behandeling van 20 december 2010.
de beoordeling van de zaak
1. [Eiser] is bij [gedaagde] in dienstbetrekking werkzaam geweest van 1 mei 1986 tot 1 maart 2009 in de functie van schademanager rayon West- en Midden-Brabant. Per 9 maart 2009 is [eiser] met pensioen gegaan. Aan pensioen ontvangt [eiser] een bedrag van € 3.797,18 per maand bruto. Partijen zijn overeengekomen dat het pensioen 80% van het laatstverdiende salaris zal bedragen. Het bedrag dat [eiser] ontvangt bedraagt 80% van het bruto maandloon van [eiser], vermeerderd met 8% vakantiebijslag en 8,33% dertiende maand. De CAO voor het Verzekeringsbedrijf Buitendienst is van toepassing.
2. [Eiser] vordert voor recht te verklaren dat de eindejaarsuitkering van € 2.500,00 bruto meegenomen moet worden in de berekening van 80% van het laatstgenoten salaris. Voorts vordert hij om [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van € 2.833,39 bruto tot 1 augustus 2010 aan achterstallige pensioenbetalingen en tot betaling van een bedrag van € 3.963,85 bruto voor iedere maand vanaf 1 augustus 2010 tot aan de eerste dag van de maand waarop [eiser] de leeftijd van 65 jaar bereikt. Tevens vordert hij de wettelijke verhoging, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure. [Eiser] stelt dat hij jaarlijks vanaf 2002 een eindejaarsuitkering ontving. Die eindejaarsuitkering bedroeg vanaf 2005 jaarlijks een bedrag van € 1.200,00 netto. Volgens [eiser] is deze uitkering een vast salariscomponent, dat meegenomen dient te worden in de berekening van het pensioen. Het betreft geen incidentele betaling, maar gelet op het structurele karakter van de uitkering is er sprake van verworven rechten, die niet zonder meer eenzijdig mogen worden ingetrokken. Bovendien stelt hij dat hij er nooit op is gewezen dat de eindejaarsuitkering geen deel zou uitmaken van de berekeningsgrondslag, zodat hij er op mocht vertrouwen dat zijn pensioen mede berekend zou worden over deze eindejaarsuitkering.
3. [Gedaagde] heeft de vordering bestreden. [Gedaagde] stelt dat de overgangsregeling van artikel 8.3 van de CAO op [eiser] van toepassing is. Die overgangsregeling komt er op neer dat werknemers die op 1 januari 1999 vijftig jaar of ouder waren een aanvulling krijgen tot 80% van de pensioengrondslag. De pensioengrondslag is 116,33% van het jaarsalaris, indien er sprake is van een dertiende maand. Dit bedrag wordt vermeerderd met hetgeen de betrokken werknemer de laatste drie jaren aan inkomen uit wisselende inkomensbestanddelen (zoals provisie) heeft genoten, met uitzondering van uitgekeerde bedragen die een incidenteel of uitzonderlijk karakter droegen. Ook wordt de grondslag uitgebreid met het gemiddelde van een eventuele winstdeling of een daarmee gelijk te stellen regeling. Volgens [gedaagde] is de eindejaarsuitkering geen vaste salariscomponent en kan de uitkering ook niet gezien worden als winstdeling of daarmee gelijkgestelde regeling. [Gedaagde] voert daartoe aan dat de directie van jaar tot jaar beslist of er een uitkering gedaan wordt en zo ja, hoe hoog die zal zijn. Dat is niet afhankelijk van winst of resultaten van [gedaagde]. Die uitkering wordt niet alleen gedaan aan personeel in vaste dienst, maar ook aan inleenkrachten en aan leden van de raad van commissarissen van [gedaagde] . Er is dus geen directe relatie met het bestaan van een dienstverband. Er is geen regeling ten aanzien van die uitkering, die volgens [gedaagde] bestempeld moet worden als “extraatje van de directie”.
4. De kantonrechter overweegt als volgt. Partijen worden verdeeld gehouden door de vraag of de uitkering die vanaf 2002 jaarlijks aan het einde van het jaar wordt gedaan door [gedaagde] aan de mensen die in december van het jaar waarin de uitkering wordt gedaan werkzaamheden hebben verricht voor [gedaagde] deel uitmaakt van de pensioengrondslag. De kantonrechter is van oordeel dat de uitkering geen winstdeling of daarmee gelijk te stelen regeling betreft. De uitkering of de hoogte daarvan is immers niet afhankelijk van de resultaten van [gedaagde]. Ook is het toekennen van een uitkering of de hoogte daarvan, met instemming van de ondernemingsraad, niet in een regeling vastgelegd. Het is de directie die elk jaar bepaalt of een bedrag zal worden uitgekeerd en zo hoe hoog dat bedrag zal zijn. De uitkering kan naar het oordeel van de kantonrechter ook niet gezien worden als inkomen uit wisselende inkomensbestanddelen, zoals provisie. De uitkering is naar het oordeel van de kantonrechter het meest te beschouwen als een cadeautje voor de mensen die in december van dat jaar werkzaamheden verrichten voor [gedaagde]. De term “extraatje van de directie” dekt dan ook goed de lading. Een dergelijk extraatje maakt daarom geen deel uit van de pensioengrondslag als bedoeld in artikel 8.3 van de CAO. Met deze vaststelling is de grondslag aan de vordering komen te ontvallen en de vordering zal dan ook worden afgewezen.
5. [Eiser] dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden veroordeeld.
de beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, welke aan de zijde van [gedaagde] tot op heden worden begroot op € 350,00 wegens salaris van de gemachtigde van [gedaagde];
Dit vonnis is gewezen door mr. N.J.C. van Spronssen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 januari 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.