zaaknummer / rolnummer: 75525 / HA ZA 10-498
advocaat mr. M.R. Minekus te Middelburg,
advocaat mr. E.T. van Dalen te Groningen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
Ten slotte is vonnis bepaald.
Bij vonnis van 12 augustus 2009, gewezen in de zaak met rolnummer HA ZA
08-256 tussen [eiseres] als eiseres enerzijds en [gedaagde] en de heer [A.]
– verder [A.] – als gedaagden anderzijds heeft deze rechtbank voor recht verklaard dat [A.] en [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiseres] hebben gehandeld door goederen aan een in opdracht van [eiseres] ter verzekering van haar vordering(en) onder [A.] bij proces verbaal van 30 mei 2005 gelegd conservatoir beslag te onttrekken.
[eiseres] vordert - samengevat –, na vermindering van eis, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 45.184,47 bestaande uit diverse posten opgenomen in de aan [gedaagde] betekende schadestaat, althans het bedrag van de posten afzonderlijk toe te wijzen zodra zij zijn komen vast te staan, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke (incasso)kosten tot een bedrag van € 500,00 met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, nakosten daaronder begrepen. [eiseres] stelt daartoe het navolgende.
Volgens [eiseres] heeft zij het bedrag van € 45.184,47 van [A.] te vorderen, exclusief de door [A.] niet nagekomen alimentatieverplichtingen. Zonder onrechtmatig handelen door [gedaagde] zou zij na het wijzen van het vonnis van 28 september 2005, gewezen tussen [eiseres] als eiseres en [A.] als gedaagde, waarschijnlijk aanspraak hebben kunnen maken op de volledige verkoopopbrengst van de handelsvoorraad waarop zij conservatoir beslag had doen leggen. De waarde van de handelsvoorraad was door [eiseres] en [A.], kort voor de beslaglegging, in het kader van het regelen van de (vermogensrechtelijke) gevolgen van hun uit elkaar gaan, bepaald op € 80.000,00, welk bedrag is opgenomen in het tussen hen gesloten convenant. De aard- en omvang van de handelsvoorraad blijkt uit het exploit van beslaglegging van 30 mei 2005. De waarde van de verkoopopbrengst moet worden geschat op 75% daarvan, € 60.000,00. De netto executieopbrengst, de verkoopopbrengst verminderd met de bespaarde executiekosten, bedraagt € 57.500,00. Als gevolg van het handelen van [gedaagde] is deze executieopbrengst, die dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 19 februari 2008 tot 1 oktober 2010 totaal € 7.422,00, illusoir geworden.
Niet van belang is welke waarde aan de handelsvoorraad die [gedaagde] onrechtmatig aan het beslag heeft onttrokken moet worden toegekend, maar of de vermoedelijke executieopbrengst van de handelsvoorraad voldoende zou zijn geweest om de vorderingen van [eiseres] op [A.] te voldoen. De in het convenant opgenomen waarde is volgens [eiseres] de reële waarde omdat in tegenstelling tot [eiseres] [A.], aan wie de handelsvoorraad in het kader van het uiteen gaan van partijen was toegedeeld, geen belang had bij het toekennen van een te hoge waarde daarvan en daarmee ook niet accoord zou zijn gegaan. [A.] heeft het convenant op 24 maart 2005 ondertekend. Ook op dat moment bedroeg de waarde van de handelsvoorraad dus nog € 80.000,00. Omdat [A.] Na ondertekening en voor beslaglegging in Thailand verbleef heeft de handelsvoorraad na ondertekening van het convenant door [A.] geen noemenswaardige wijziging kunnen ondergaan. Er is geen reden om aan te nemen dat de handelsvoorraad die [gedaagde] aan het beslag heeft onttrokken, gelet op de omvang daarvan, een andere handelsvoorraad zou betreffen. De rechtbank heeft in het vonnis van 12 augustus 2009 geoordeeld dat [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk is voor het verdwijnen van de gehele handelsvoorraad van [A.]. Rechtens is dan ook niet van belang dat [gedaagde] niet bij de waardebepaling aanwezig was, of de handelsvoorraad voldoende was voor het vullen van drie containers, de samenstelling van de handelsvoorraad en of deze met een Ford Transit-busje zou kunnen worden verplaatst. Niet van belang is voorts of de gehele handelsvoorraad naar de loods van [gedaagde] is verplaatst. [eiseres] betwist dat zij een cauaal verband aannemelijk moet maken tussen de door haar gestelde schadeposten en het handelen van [gedaagde] met betrekking tot de handelsvoorraad. Het causaal verband tussen de gestelde schade, het bedrag dat [eiseres] van [A.] te vorderen heeft en niet heeft kunnen executeren, en het handelen van [gedaagde] is gegeven met het bewezen achten van diens onrechtmatig handelen. Door het onrechtmatig handelen door [gedaagde] zijn de mogelijkheden die het beslag [eiseres] bood tot verhaal en executie van haar vordering op [A.] verloren gegaan en heeft zij schade geleden gelijk aan de omvang van de vordering die [eiseres] op [A.] heeft en wordt deze bepaald door de vermoedelijke opbrengst van het beslagobject.
Wat betreft het bewijs ten aanzien van de omvang en samenstelling van de handelsvoorraad dienen aan [eiseres] als gelaedeerde geen al te hoge eisen te worden gesteld.
Met betrekking tot de gevorderde advocaatkosten merkt [eiseres] op dat de civiele toevoeging aan een resultaatsbeoordeling onderheving is en de mogelijkheid bestaat dat de toevoeging wordt ingetrokken. Bovendien is [eiseres] niet gehouden van de verstrekte toevoeging gebruik te maken. [gedaagde] komt geen beroep toe op de schadebeperkingsplicht van de benadeelde wat betreft de buitengerechtelijke kosten. De omstandigheid dat [gedaagde] zijn handelen voor wat betreft de schadevergoeding gevolgen heeft waarop hij geen invloed uit heeft kunnen oefenen staat aan toerekening in de zin van artikel 6:98 BW niet in de weg. [eiseres] doet, gemotiveerd, een beroep op het van toepassing verklaren van de zogenaamde omkeringsregel voor wat betreft het causaal verband tussen de door haar gestelde schade en het onrechtmatig handelen van [gedaagde].
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] betwist primair dat hij wist dat [eiseres] beslag op de aan [A.] toebehorende handelsvoorraad had gelegd. [gedaagde] erkent dat voor het aan [eiseres] ter zake van schadevergoeding toekomende bedrag van belang is of de vermoedelijke executieopbrengst van de handelsvoorraad voldoende zou zijn geweest om de vorderingen van [eiseres] op [A.] geheel te voldoen. [gedaagde] betwist dat dat het geval was. [gedaagde] betwist dat de in conservatoir beslag genomen partij goederen de door [A.] en [eiseres] daaraan in onderling overleg toegekende waarde van € 80.000,00 heeft. Deze door [A.] en [eiseres] gemaakte afspraak regardeert [gedaagde] niet. [gedaagde] betwist voorts, nu de handelsvoorraad niet allemaal courante handel betrof, dat 75% van de waarde als verkoopopbrengst gerealiseerd had kunnen worden. Een netto executieopbrengst van € 57.500.00 staat dan ook in het geheel niet vast. Het is aan [eiseres] om de waarde te bewijzen.
Nergens blijkt voorts uit dat de in conservatoir beslag genomen handelsvoorraad dezelfde is als de handelsvoorraad waaraan [A.] en [eiseres] de waarde van € 80.000,00 hebben toegekend. Gelet ook op het feit dat het convenant dateert van enkele maanden voorafgaand aan de beslaglegging sluit de [gedaagde] niet uit dat in de tussengelegen maanden de handelsvoorraad is verkocht. Het is aan [eiseres] om te bewijzen dat de in beslag genomen handelsvoorraad dezelfde is als die bedoeld in het convenant. Het staat dus niet vast dat [eiseres] door toedoen van [gedaagde] beslagobjecten met een waarde van € 80.000,00 heeft verloren. [gedaagde] betwist gemotiveerd dat de in beslag genomen handelsvoorraad uit Oud Gastel in zijn geheel naar Klundert is overgebracht. De rechtbank heeft in het vonnis van 12 augustus 2009 geoordeeld dat het niet van belang zou zijn of de gehele handelsvoorraad naar de loods van [gedaagde] is verplaatst. In het kader van deze procedure is dat echter wel van belang omdat het er nu om gaat dat [eiseres] bewijst welke schade zij heeft geleden ten gevolge van het feit dat [gedaagde] de handelsvoorraad of een gedeelte daarvan naar zijn eigen loods zou hebben verplaatst. [gedaagde] is op geen enkele wijze betrokken geweest bij het vonnis van 28 september 2005 op basis waarvan [eiseres] diverse bedragen van [A.] te vorderen heeft. Volgens [gedaagde] kan [eiseres] op basis van het vonnis van 12 augustus 2009 alleen de vermeende schade van [gedaagde] claimen die zij heeft geleden rondom de handelsvoorraad omdat het vermeend onrechtmatig handelen van [gedaagde] alleen betrekking heeft op de handelsvoorraad en nergens anders op. Er is geen causaal verband tussen de door [eiseres] ingevolge het vonnis van 28 september 2005, 21 januari 2009 en 30 juli 2009 gevorderde bedragen en het onrechtmatig handelen door [gedaagde]. Dit betreft door [A.] aan [eiseres] verschuldigde bedragen. Bij gebreke van een causaal verband kunnen deze bedragen niet ten laste van [gedaagde] worden gebracht. Deze bedragen hebben met de handelsvoorraad niets te maken. Het door [eiseres] gevorderde bedrag van € 192,13 ter zake van executiekosten betreft executiekosten gemaakt voor een van [A.] te ontvangen bedrag waarvoor [gedaagde] ook niet aansprakelijk is. [eiseres] procedeert met een toevoeging en heeft dus geen advocaatkosten. Over het intrekken door de Raad van de Rechtsbijstand wordt niets concreets gesteld.
[gedaagde] is van mening dat een deskundige aan de hand van de door de deurwaarder in het kader van de beslaglegging opgemaakte lijsten niet vast kan stellen wat de waarde van de in beslag genomen goederen in 2005 was. Een deskundigenbericht heeft in deze zaak dan ook geen zin.
Bij vonnis van deze rechtbank van 12 augustus 2009 heeft de rechtbank bewezen geacht dat [gedaagde] wist dat [eiseres] beslag op de aan [A.] toebehorende handelsvoorraad had gelegd. Nu niet gesteld en/of gebleken is dat dit vonnis in hoger beroep is vernietigd moet er in rechte van uit worden gegaan dat [gedaagde] op de hoogte was van het feit dat op de aan [A.] toebehorende goederen beslag was gelegd door [eiseres]. Het verweer van [gedaagde] dat hij niet wist dat [eiseres] beslag op de aan [A.] toebehorende handelsvoorraad had gelegd wordt dus gepasseerd.
Ingevolge het vonnis van deze rechtbank van 12 augustus 2009 is [gedaagde] gehouden om aan [eiseres] de schade te betalen die zij lijdt als gevolg van het door [gedaagde] onrechtmatig onttrekken van goederen aan het door haar ten laste van [A.] gelegde beslag. De schade die [eiseres] daardoor lijdt is het bedrag dat zij, het onrechtmatig handelen van [gedaagde] weggedacht, van het door haar van [A.] te vorderen bedrag op de door haar in beslag genomen goederen zou hebben kunnen verhalen. Dat er geen causaal verband bestaat tussen de door [A.] aan [eiseres] te betalen bedragen en het onrechtmatig handelen door De Kuyer is voor de beoordeling van de vordering van [eiseres] dan ook niet van belang. De rechtbank zal het verweer van de Kuijer voor zover dat daarop ziet dan ook passeren.
Ten aanzien van het door [eiseres] ter zake van schadevergoeding gevorderde bedrag overweegt de rechtbank als volgt.
Alhoewel wel op de schadestaat opgenomen is in het totaal door [eiseres] gevorderde bedrag van, na vermindering van eis, € 45.184,47, niet begrepen het bedrag van € 150,00 per maand welk bedrag [eiseres] uit hoofde van alimentatie voor de minderjarige zoon van haar en [A.] van [A.] te vorderen heeft en van welk bedrag zij onder punt 14 van de dagvaarding ook stelt dit niet van [gedaagde] te zullen vorderen.
Door [eiseres] is onder verwijzing naar het als produktie 6 bij dagvaarding overgelegde vonnis van deze rechtbank van 30 juli 2009 een bedrag van € 710,34 opgenomen ter zake van door [A.] aan haar te betalen advertentiekosten. Ingevolge het vonnis dient [A.] aan [eiseres] echter een bedrag van € 459,34 ter zake van advertentiekosten te voldoen zodat dat bedrag bij de berekening van het door [eiseres] van [A.] te vorderen bedrag moet worden meegenomen.
In de schadestaat is voorts, onder verwijzing naar de als produktie 7 bij dagvaarding overgelegde afrekening van deurwaarderskantoor Flanderijn en Van der Heide van 24 augustus 2010 een bedrag opgenomen van € 192,13 ter zake van executiekosten. Uit produktie 7 blijkt dat in totaal een bedrag van € 2.729,88 verhaald is. Onderaan de schadestaat wordt vermeld dat in mindering op de verschuldigde schadevergoeding een bedrag van € 2.537,75 (het geïncasseerde bedrag verminderd met de door de deurwaarder in rekening gebrachte kosten) kan strekken welk bedrag door [eiseres] bij derden geïncasseerd is. [eiseres] heeft dit bedrag bij de berekening van haar vordering ook in mindering gebracht. Het in de schadestaat opgenomen bedrag van € 192,13 dient derhalve buiten beschouwing te worden gelaten. Dit bedrag heeft [eiseres] al in haar vordering verdisconteerd door op haar vordering op [A.] niet het geïncasseerde bedrag van € 2.729,88 in mindering te brengen maar het bedrag van € 2.537,75.
In het door [eiseres] gevorderde bedrag van € 45.184,47, is opgenomen een bedrag van € 2.000,00 ter zake van door [eiseres] in het kader van de huidige procedure gemaakte advocaatkosten. Deze vordering moet aangemerkt worden als onderdeel van de door [eiseres] gevorderde veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. De rechtbank zal deze door [eiseres] gevorderde advocaatkosten beoordelen in het kader van de proceskostenveroordeling. Gelet op het vorenstaande bedraagt het maximaal door [eiseres] ter zake van schadevergoeding van [gedaagde] te vorderen bedrag € 42.741,34.
Voor de beoordeling van de vraag of de vordering van [eiseres] tot dit bedrag voor toewijzing in aanmerking komt is de waarde van de door [gedaagde] aan het door [eiseres] gelegde conservatoire beslag ontrokken goederen van belang. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
[gedaagde] stelt dat, nu de overeenkomst tussen [eiseres] en [A.] dateert van december 2004, het heel wel mogelijkheid is dat de op 30 mei 2005 door [eiseres] in conservatoir beslag genomen handelsvoorraad niet dezelfde handelsvoorraad is als die bedoeld in de overeenkomst. Naar het oordeel van de rechtbank moet er, nu [A.] de overeenkomst op 24 maart 2005 heeft ondertekend van uitgegaan worden dat de handelsvoorraad op dat moment dezelfde omvang had als die ten tijde van het opstellen van de overeenkomst. Immers indien die inmiddels (aanzienlijk) in omvang zou zijn afgenomen, moet ervan uit worden gegaan dat [A.] de overeenkomst in dat geval, gelet op het nadeel dat hij daardoor zou lijden, niet zou hebben ondertekend. Door [gedaagde] is niet bestreden dat [A.] kort nadat hij de overeenkomst had ondertekend naar Thailand is vertrokken en er na zijn vertrek zo goed als geen wijzigingen in de handelsvoorraad zijn geweest. [gedaagde] heeft ook niet gesteld dat er in de tussentijd door een ander dan [A.] met de voorraad is gehandeld. Gelet op het vorenstaande moet er van uit worden gegaan, dat de voorraad waarop beslag is gelegd dezelfde is als de handelsvoorraad bedoeld in de tussen [eiseres] en [A.] gesloten overeenkomst. Het verweer van [gedaagde] dat het conservatoir beslag op een andere handelsvoorraad is gelegd dan bedoeld in de tussen [eiseres] en [A.] gesloten overeenkomst wordt dan ook gepasseerd.
Met betrekking tot de waarde van de handelsvoorraad overweegt de rechtbank dat de door [eiseres] en [A.] daaraan in de overeenkomst toegekende waarde als een reële waarde aangemerkt moet worden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de handelsvoorraad, gelet op de door de deurwaarder in het kader van het leggen van conservatoir beslag opgemaakte lijst een enorme hoeveelheid goederen betreft, zodanig dat aannemelijk is dat deze een waarde van € 80.000,00 vertegenwoordigen. Anderzijds neemt de rechtbank daar bij in aanmerking dat [eiseres] bij het vaststellen van de waarde belang had bij een zo hoog mogelijke opbrengst in verband met het aan haar ter zake van overbedeling te ontvangen bedrag terwijl [A.] in verband met de door hem te betalen overwaarde, belang had bij een zo laag mogelijk waarde. Er moet dan ook van worden uitgegaan dat partijen in onderling overleg een reële waarde hebben bepaald. Door [gedaagde] zijn ook geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan aangenomen moet worden dat de waarde van de handelsvoorraad (aanzienlijk) lager is.
Nu aannemelijk is dat de totale waarde van de handelsvoorraad ten tijde van het leggen van het conservatoire beslag € 80.000,00 bedroeg moet ervan worden uitgegaan dat [eiseres] de hele vordering die zij op [A.] had zoals vorenstaand onder punt 4.3. becijferd op een bedrag van € 42.741,34 zou hebben kunnen verhalen. Dat de handelsvoorraad in geval van executie minder opbrengt doet daaraan niet af nu er tussen de waarde van de handelsvoorraad en het door [eiseres] te executeren bedrag een (zeer) ruime marge zit. Het verweer van [gedaagde] dat (een deel van) de handelsvoorraad incourant is, is onvoldoende gemotiveerd. Nog afgezien daarvan is door [gedaagde] ook niet aangegeven wat de invloed daarvan op de waarde van de totale handelsvoorraad is. De rechtbank zal ook dit verweer van [gedaagde] passeren.
Het verweer van [gedaagde] dat hij niet de hele handelsvoorraad naar zijn loods heeft overgebracht zal de rechtbank passeren. De rechtbank heeft in het vonnis van 12 augustus 2009 vastgesteld dat de in conservatoir beslag genomen handelsvoorraad overgebracht is naar de loods van [gedaagde]. Daarvan moet, nu niet is gesteld of gebleken dat dit vonnis in hoger beroep is vernietigd, in rechte worden uitgegaan.
Ten aanzien van de door [eiseres] gevorderde wettelijke rente overweegt de rechtbank dat bij een verbintenis tot schadevergoeding uit hoofde van een onrechtmatige daad het verzuim zonder ingebrekestelling intreedt. De wettelijke rente loopt in beginsel vanaf het moment dat de verbintenis opeisbaar is, het moment waarop de schade is geleden. De rechtbank zal in het onderhavige geval de wettelijke rente toewijzen met ingang van de dag der dagvaarding waarbij de vordering voor recht te verklaren dat [gedaagde] jegens [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld is ingesteld, 19 februari 2008.
De rechtbank zal de vordering van [eiseres] derhalve toewijzen tot een bedrag van € 42.741,34, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 19 februari 2008 tot de dag van voldoening.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal worden afgewezen. [eiseres] heeft immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiseres] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De omstandigheid dat [eiseres] met een toevoeging procedeert betekent niet dat door [eiseres] ook geen kosten ter zake van rechtsbijstand zijn gemaakt. Deze kosten worden behoudens de door [eiseres] te betalen eigen bijdrage gedragen door De Staat. De rechtbank zal het verweer van [gedaagde] derhalve passeren.
De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- salaris advocaat € 1.788,00 (2,0 punten x tarief 894,00)
Door [eiseres] zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan in het kader van de berekening van de door [gedaagde] te betalen proceskosten voor wat betreft het salaris advocaat de rechtbank een bedrag zou moeten toekennen boven het ingevolge het liquidatietarief toe te kennen bedrag.
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 42.741,34 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 19 februari tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] gevallen en tot op heden begroot op € 2,887,93;
- bepaalt dat nu [eiseres] met een toevoeging procedeert, die kosten betaling dient te geschieden door voldoening:
A. aan de griffier van deze rechtbank:
- de dagvaardingskosten van € 94,93
- wegens het in debet gestelde deel van het griffierecht € 886,00
- wegens salaris advocaat € 1.788,00
- het voor rekening van die partij komende deel van het griffierecht van € 119,00;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2011.