ECLI:NL:RBMID:2011:BQ3117

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
27 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
70411a / HA ZA 09-610
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente voor schade door gezonken bunkerschip in Beatrixhaven

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Middelburg, vorderde de besloten vennootschap PRINS OESTERKWEEK B.V. en andere eiseressen schadevergoeding van de Gemeente Reimerswaal. De zaak betreft de schade die is ontstaan door het zinken van het bunkerschip "Jacomien" in de Beatrixhaven te Yerseke op 6 november 2007. De eiseressen stelden dat de gemeente aansprakelijk was voor de schade, omdat de geleidedraad aan de meerpaal, waaraan het schip was afgemeerd, door de gemeente was vernieuwd. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet aansprakelijk was, omdat er geen sprake was van een gebrekkige zaak. De constructie van de meerpaal was gebruikelijk in havens met eb en vloed. De rechtbank concludeerde dat de oorzaak van het zinken van de "Jacomien" niet te wijten was aan de gemeente, maar aan de afmeermaterialen van het schip zelf. De vorderingen van de eiseressen werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van de gemeente, die in totaal € 8.938,00 bedroegen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
" \* MERGEFORMAT
Sector civiel recht,
zaaknummer / rolnummer: 70411 / HA ZA 09-610
Vonnis van 27 april 2011
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRINS OESTERKWEEK B.V.,
gevestigd te Yerseke,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRINS & DINGEMANSE MOSSELHANDEL B.V.,
gevestigd te Yerseke,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRINS & DINGEMANSE B.V.,
gevestigd te Yerseke,
eiseressen,
advocaat mr. L.J. van Langevelde te Bergen op Zoom
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Reimerswaal,
zetelende te Kruiningen,
gedaagde,
advocaat mr. C.J. IJdema te Middelburg.
Partijen zullen hierna Prins en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
Het verloop van het proces blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 februari 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 16 maart 2011
2. De feiten
2.1. In de nacht van 5 op 6 november 2007 is in de Beatrixhaven te Yerseke het aan Meijaard in eigendom toebehorende bunkerschip “Jacomien”, dat afgemeerd lag in de haven, gekapseisd en gezonken. Daarna is er een hoeveelheid gasolie uit de “Jacomien” de haven en vervolgens de Oosterschelde ingestroomd, ook over delen van de Yerseke Bank, een plaats in de Oosterschelde waar mosselverwaterpercelen liggen.
2.2. Op 29 oktober 2007 heeft aannemer Steijn in opdracht van de gemeente de geleidedraad aan de meerpaal waaraan de “Jacomien” lag afgemeerd, vernieuwd. Daarbij werd een touw vervangen door een staaldraad. Die draad zit bevestigd tussen twee vaste punten (ogen) op de meerpaal, één boven en één beneden. De draad maakt een lus door het oog waarna om de dubbele draad een klem (lassok) wordt gezet om de draad vast te zetten.
Het meertouw van de “Jacomien” was verbonden met de geleidedraad door middel van een D-sluiting. Zowel het meertouw als de D-sluiting behoren tot de uitrusting van het schip.
Het onderste vaste punt waaraan de geleidedraad is bevestigd, is bij laag water zichtbaar doordat het boven water zit.
3. Het geschil
3.1. Prins heeft vergoeding van schade gevorderd ter hoogte van € 333.243,95 vermeerderd met rente en kosten. Omdat er volgens haar sprake is van meerdere aansprakelijke partijen heeft zij hoofdelijke veroordeling gevorderd.
3.2. Prins stelt dat de gemeente aansprakelijk is voor de door haar geleden schade die een gevolg is van de vervuiling van haar mosselverwaterpercelen.
Die aansprakelijkheid vloeit voort uit art. 6:174 BW, de aansprakelijkheid van de bezitter voor opstallen. De “Jacomien” lag afgemeerd aan een geleidedraad van staal, bevestigd aan een meerpaal van de gemeente. In haar opdracht was de geleidedraad op die meerpaal vernieuwd. De “Jacomien” lag met haar meertouw afgemeerd aan die geleidedraad met behulp van een zgn. D-sluiting. Die D-sluiting is bij opkomend tij onder de lassok van de geleidedraad blijven hangen waardoor het schip niet met het water mee omhoog kon en daardoor is gezonken. Prins verwijst er onderbouwing naar het rapport van Bureau Van Ameyde. Subsidiair heeft Prins zich op art. 6:162 BW beroepen, de algemene regeling voor onrechtmatige daad.
3.3. Prins heeft zich ook gebaseerd op art. 6:99 BW, de zogenaamde alternatieve causaliteit. Zij stelt dat de schade aan haar mosselen veroorzaakt kan zijn door de olie uit het bunkerschip “Jacomien”, door de gebrekkige opstal van de gemeente en of door de baggercombinatie van de “Tertio” welk schip in de buurt van haar percelen bagger heeft verloren en vast heeft gezeten. Prins stelt dat de bewijslast daarmee dus omgekeerd wordt en bij de aansprakelijk gestelde partijen ligt.
Verder is de schade en het causaal verband uitgebreid aan de orde gesteld. De rechtbank zal hier zo nodig in een later stadium nog op ingaan.
3.4. De gemeente stelt dat de oorzaak van het kapseizen van de “Jacomien” niet bekend is en dus ook niet of het door de constructie van de meerpaal kwam. Bewijs daarvoor is niet meer voor handen.
Zij heeft betwist dat de afmeerinstallatie ondeugdelijk is. De stalen geleidedraad langs de meerpaal is een constructie die op meerdere plaatsen wordt toegepast en ook gebruikelijk is. De gemeente heeft verwezen naar een in haar opdracht opgemaakt rapport van Lemkes & Velthuis.
De schipper is verantwoordelijk is voor het deugdelijk afmeren. Meijaard wist dat de constructie gewijzigd was en had moeten controleren of hij veilig kon afmeren met het materiaal dat hij gebruikte. Door dat niet te doen heeft hij niet als goed zeeman gehandeld.
3.5. De gemeente heeft er op gewezen dat Prins niets heeft gesteld ter onderbouwing van haar stelling dat als de gemeente niet aansprakelijk is op grond van art. 6:174 BW, zij aansprakelijk is op grond van 6:162 BW.
Verder heeft zij betwist dat art. 6:99 BW van toepassing zou zijn en dat de bewijslast omgekeerd is. Voor de toepassing is het nodig dat eerst wordt vastgesteld dat onrechtmatig is gehandeld.
De gemeente is verder ingegaan op de schade en de causaliteitsvraag.
3.6. De gemeente heeft als onderdeel van haar verweer vergoeding van kosten gevorderd ten bedrage van € 37.293,46. Zij stelt dat Prins onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door haar te dagvaarden enkel om in een gunstiger bewijspositie te komen. De gemeente heeft, om zich te kunnen verweren diverse onderzoeken moeten doen uitvoeren door Context voor € 9.793,46 en door Alkyon voor € 7.500,- en € 20.000,-.
3.7. Prins heeft gesteld dat niet duidelijk is of de kostenvergoeding als reconventionele vordering is ingesteld. Voor zover dat het geval is heeft zij er op gewezen dat er geen onderbouwing is gegeven van de gevorderde bedragen. Voor zover de gemeente bedoeld heeft dat de onderzoeken nodig waren omdat Prins niet wilde meewerken aan onderzoek naar de schade, heeft Prins dat betwist. Zij concludeert tot afwijzing.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Deze zaak is gevoegd met de zaken onder rolnr. 09/621 tussen Vette Verhaart en Murre en Meijaard en met rolnr. 2010/247 en rolnr. 2010/440. Ten behoeve van de proceseconomie zal de rechtbank, na overleg met partijen tijdens de comparitie in de zaak onder rolnr. 09/610, eerst een uitspraak doen over de aansprakelijkheid van de gemeente. Deze zaak wordt daartoe afgesplitst.
4.2. De gemeente werpt als eerste verweer op dat niet vaststaat wat de oorzaak van het zinken van de “Jacomien” is geweest. Uit de stellingen van partijen kan worden afgeleid dat er twee mogelijke oorzaken zijn. Een eigen gebrek van de “Jacomien” of het blijven haken van het meertouw dat aan de geleidedraad van de meerpaal is bevestigd met behulp van de D-sluiting. Prins heeft ter onderbouwing verwezen naar het rapport van de P&I club van de “Jacomien”. Dit rapport is gevoegd bij de conclusie van antwoord van Meijaard als productie 6 en is bij de gemeente bekend. De rechtbank leest in dat rapport van Bureau Van Ameyde het volgende.
In opdracht van de gemeente is de verticale draad aan de meerpaal vervangen door een staaldraad door Oliehandel Steijn. Bij het plaatsen van de staaldraad is de D-sluiting die toebehoort aan Meijaard, teruggeplaatst. Om de staaldraad zat aan de onderkant een sok. Aan de onderkant van die sok zaten twee beschadigingen, deuken. De expert concludeert dat het schip waarschijnlijk al een keer eerder vast heeft gezeten sinds het aanbrengen van de staaldraad. Hij heeft geconstateerd dat de D-sluiting niet alleen over de staaldraad glijdt maar ook over de sok. Hij vervolgt dat dit gebeurd lijkt te zijn tijdens laag water. Met de hand getest blijft de pin van de D-sluiting steken onder de sok. Bij opkomend tij komt dan de lijn strak te staan en trekt deze de boot onder water. Het moet worden voorkomen dat de D-sluiting over de sok glijdt. Kennelijk is het bij het aanbrengen van de staaldraad en de D-sluiting niet opgevallen dat de D-sluiting te groot was in vergelijking tot de diameter van de sok.
De gemeente heeft hiertegen het rapport van Lemkes & Velthuijs ingebracht.
In dat rapport wordt er op gewezen dat de demonstraties van de oorzaak door bureau van Ameyde nogal gebrekkig waren. Zo ontbrak het originele meertouw. Als dat dik genoeg is dan verhindert dat de D-sluiting over de sok heen te zakken. Zij heeft dit met behulp van foto’s gedemonstreerd.
Een tweede onzekere factor is de lengte van het meertouw. Als dit een kort touw is zakt het niet helemaal naar beneden en zakt het dus ook niet over de sok. De mogelijkheid wordt geopperd dat het meertouw achter de trap is blijven haken.
Over de verantwoordelijkheid van de schipper schrijft de expert dat Meijaard mondeling heeft verklaard dat hij had gemerkt dat de bijhouder niet gemakkelijk liep. Lemkes & Velthuijs vervolgt dat Meijaard bij laagwater heeft kunnen waarnemen wat er met de D-sluiting gebeurde omdat de onderkant van de kabel dan zichtbaar is.
4.3. De rechtbank ontleent aan het rapport van Van Ameyde, dat wil zeggen de geschreven tekst en de foto’s, het vermoeden dat de “Jacomien” is gezonken doordat de D-sluiting die aan haar meerdraad was bevestigd, achter de sok van de stalen geleidekabel is blijven hangen toen het tij opkwam. Daarbij is van belang dat de beide hierboven genoemde rapporten er niet van uit gaan dat de “Jacomien” door een eigen gebrek is gezonken. Ook verder is geen andere oorzaak genoemd of aannemelijk gemaakt.
Het tegenbewijs dat de gemeente tegen dit vermoeden levert is onvoldoende. Het rapport van Lemkes & Velthuijs vermeldt wel dat bij de test door Van Ameyde het originele meertouw ontbrak. Dat doet aan de conclusie van Van Ameyde niet af mede omdat de vervorming van de sok om de geleidekabel de door Van Ameyde genoemde oorzaak zeer wel aannemelijk maakt. Voor het overige wijzen Lemkes & Velthuijs en de gemeente op de eigen verantwoordelijkheid van de schipper bij het aanmeren. Die eigen v erantwoordelijkheid kan een rol spelen in de procedure die Meijaard tegen de gemeente heeft aangespannen, maar niet in de procedure tussen Prins en de gemeente.
4.4. De gemeente heeft er op gewezen dat de constructie gebruikelijk is en op meerdere plaatsen is toegepast. Het door Prins in het geding gebrachte rapport van Van Ameyde bevestigt dit. De rechtbank neemt dit ook over. Gesteld noch gebleken is dat deze constructie in een eerder stadium ergens in de haven problemen heeft opgeleverd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat hier geen sprake is van een gebrekkige zaak in de zin van art. 6:174 BW. De oorzaak moet eerder gezocht worden in de aan de “Jacomien” toebehorende afmeermaterialen. De D-sluiting die over de lassok kon schuiven, het meertouw dat een zodanige diameter had dat de D-sluiting ruimte overhield om over de lassok te schuiven en het meertouw dat lang genoeg was om de D-sluiting tot over de lassok te laten schuiven.
De vordering van Prins is op deze grond niet toewijsbaar.
4.5. Prins heeft haar vordering ook gebaseerd op art. 6:162 BW, het algemene artikel voor onrechtmatige daad. Zij heeft de vordering met deze grondslag niet nader onderbouwd zodat reeds daarom dit deel van de vordering moet worden afgewezen.
Voor zover de vordering gebaseerd is op art. 6:99 BW slaagt deze ook niet, omdat de gemeente niet aansprakelijk is.
4.6. De rechtbank zal de vorderingen van Prins jegens de gemeente afwijzen en Prins veroordelen in de kosten van de procedure. Deze kosten zijn:
griffierechten € 4.938,00
kosten advocaat € 4.000,00
totaal € 8.938,00
4.7. De gemeente heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van Prins met veroordeling van Prins in de proceskosten. De door de gemeente gevorderde kostenveroordeling omvat echter meer dan de voor een proceskostenveroordeling in aanmerking komende vergoeding. Prins heeft zich ook tegen toewijzing verzet. De kosten van een deskundigenbericht vallen niet onder de proceskostenveroordeling en moeten dus apart gevorderd worden. Dat is niet gebeurd zodat de kosten reeds op die grond niet kunnen worden toegewezen.
5. De beslissing
De rechtbank
wijst de vorderingen van Prins af;
veroordeelt Prins in de kosten van de procedure tot op deze uitspraak aan de zijde van de gemeente gevallen zijnde € 8939,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers en in het openbaar uitgesproken ter zitting van 27 april 2011.