ECLI:NL:RBMID:2011:BQ2874

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
28 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/715466-10 [P]
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van der Ploeg-Hogervorst
  • A. Geelhoed
  • J. van Steenbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot brandstichting en/of ontploffing door verdachte met verminderde toerekeningsvatbaarheid

Op 28 april 2011 heeft de Rechtbank Middelburg uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot brandstichting en/of het teweegbrengen van een ontploffing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging betrekking had op een incident dat plaatsvond op of omstreeks 26 september 2010 te Vlissingen, waar de verdachte gaspitten van een gasfornuis had opengezet met de intentie om zichzelf van het leven te beroven. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 14 april 2011, waarbij zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten naar voren brachten.

De officier van justitie meende dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren, onderbouwd door verklaringen van de verdachte, getuigen en proces-verbaal van de politie. De verdediging daarentegen voerde aan dat de verdachte niet de intentie had om anderen in gevaar te brengen, maar enkel zijn eigen leven op het spel had gezet, mede door zijn medicijngebruik en alcoholconsumptie.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en het psychologisch rapport in overweging genomen. Het rapport concludeerde dat de verdachte op het moment van de zelfmoordpoging tijdelijk sterk verminderd toerekeningsvatbaar was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet opzet had op het teweegbrengen van een ontploffing, ook niet in voorwaardelijke zin. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
parketnummer: 12/715466-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 april 2011
in de strafzaak tegen de ter terechtzitting verschenen verdachte
[verdachte],
geboren op [1963],
wonende te [adres],
raadsman mr. Goedegebure, advocaat te Zierikzee,
ter terechtzitting aanwezig.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 april 2011, waarbij de officier van justitie, mr. Van der Hofstede, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 26 september 2010 te Vlissingen ter uitvoering van het door
hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten en/of een
ontploffing teweeg te brengen in de woning aan de [adres], terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was, met dat opzet vier,
althans één of meer, gaspit(ten) van het gasfornuis open heeft gedraaid/gezet
en open heeft laten staan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte schuldig is aan de hem tenlastegelegde poging tot het teweeg brengen van een ontploffing en baseert zich daarbij op de verklaringen van verdachte bij de politie en ter terechtzitting, de getuigenverklaring van [getuige 1] en [getuige 2] en het proces-verbaal van bevindingen van de politie. Daarnaast baseert de officier van justitie zich op jurisprudentie met betrekking tot veroordelingen en vrijspraken van brandstichting in soortgelijke zaken.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen, maar verzoekt bij haar beoordeling rekening te houden met het feit dat het medicijngebruik van verdachte meegespeeld heeft met de keuze die hij op het bewuste moment heeft gemaakt. Daarnaast voert de verdediging aan dat verdachte niet de intentie had om derden in gevaar te brengen. Zijn intentie zag alleen op het in gevaar brengen van zijn eigen leven op dat moment.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij, na het slikken van pillen (anti-depressiva) en het drinken van een aantal glazen alcohol, diverse gaspitten van het fornuis in de woning aan de [adres] heeft open gedraaid. Reden daarvoor was dat hij op dat moment het leven vanwege relatieproblemen niet meer zag zitten. Vervolgens is verdachte op de bank in de woonkamer gaan liggen wachten. Door alarmering van de hulpdiensten door de ex-vrouw van verdachte, [getuige 1], en de tussenkomst van die hulpdiensten, is voorkomen dat verdachte is overleden of dat er brand en/of ontploffen van de woning is ontstaan. Verdachte heeft ontkend dat hij met zijn handelen gevaar aan derden heeft willen toebrengen. Zijn opzet was alleen gericht op het beëindigen van zijn eigen leven. Over andere mogelijke gevolgen heeft hij niet nagedacht. De rechtbank ziet dit bevestigd in het psychologisch onderzoeksrapport dat over verdachte is opgemaakt. De deskundige komt in betreffende rapportage tot de conclusie dat er op het moment van de zelfmoordpoging tijdelijk sprake was van een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid. Verdachte zag geen uitweg meer, was radeloos en voelde zich ernstig gekrenkt. In die toestand deed hij een poging tot zelfmoord. Dit ging gepaard met een concretisering en vernauwing van het gedachteleven in die zin dat hij zich beperkte tot handelingen die zouden kunnen leiden tot zijn overlijden. Hij was door de vernauwing van zijn gedachten ook niet in staat om de eventuele gevolgen voor derden te overzien. De rechtbank acht om die redenen – mede gelet op de verklaringen van verdachte – niet bewezen dat verdachte opzet had op het teweeg brengen van een ontploffing, ook niet in voorwaardelijke zin.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem tenlastegelegde feit heeft begaan en zal hem daarvan dan ook vrijspreken.
5 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het hem tenlastegelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, mr. Geelhoed en mr. Van Steenbergen, rechters, in tegenwoordigheid van Leijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 april 2011.