4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Vaststaande feiten
Op dinsdag 28 september 2010 omstreeks 12:55 uur heeft op de Nieuwe Vlissingseweg, tussen hectometerpalen 2.6 en 2.7, in de gemeente Vlissingen een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij betrokken was verdachte, die in haar bedrijfsauto reed, en de opzittenden van een koets, getrokken door twee paarden. Verdachte is met haar bedrijfsauto achterop de koets gereden. Ten gevolge van dit verkeersongeval is de koetsier, de heer [slachtoffer 1], overleden , en is de andere opzittende van de koets, mevrouw [slachtoffer 2], gewond geraakt.
4.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij met name op het aanvullend proces-verbaal verkeersongevalsanalyse (hierna VOA) en op de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2].
Uit het aanvullend proces-verbaal VOA is gebleken dat verdachte vanaf de bovenkant van ‘de bult’ - gelegen vlak na de T-splitsing van de Nieuwe Zuidbeekseweg met de Nieuwe Vlissingseweg, linksaf richting Middelburg, bij hectometerpaal 3.1 - de 400 tot 500 meter tot de plaats van het ongeval moet hebben afgelegd in 18 seconden bij een snelheid van 80 kilometer per uur. Dit betekent derhalve dat verdachte 18 seconden lang de koets niet heeft gezien. Uit de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] blijkt niet van een ander voertuig tussen de koets en de bestelauto van verdachte. Er is niet gebleken van dingen die het zicht van verdachte belemmerden. Het weer was goed, het was licht en droog en er was goed zicht. Hoewel op de koets niet de verplichte reflectoren waren bevestigd, was het wel een opvallend voertuig. Gelet op de bovengenoemde omstandigheden is de officier van justitie van mening dat verdachte schuld heeft aan het ongeval, omdat zij aanmerkelijk onoplettend is geweest. De officier van justitie heeft gewezen op twee uitspraken van deze rechtbank, te weten de zaken met parketnummers 12/708252-06 en 12/705372-10. De overweging in de eerstgenoemde zaak kan volgens de officier van justitie ook in de onderhavige zaak worden toegepast.
4.3 Het standpunt van de verdediging
Door en namens de verdediging is naar voren gebracht dat het eerste en enige dat verdachte zich na het passeren van ‘de bult’ kan herinneren is dat ze een harde klap voelde. Zij heeft de koets niet gezien en derhalve ook niet geremd. De reden dat verdachte de koets niet heeft gezien kan zijn gelegen in het feit dat zij achter een auto of bus reed. De verdediging heeft gewezen op de verklaring van mevrouw [slachtoffer 2], die heeft verklaard dat de koets werd ingehaald door een harmonicabus en dat zij vanaf dat moment niets meer weet. Vermoedelijk heeft verdachte achter de bus van getuige [getuige 3] gereden. Als zij daar achter heeft gereden, is het voorstelbaar dat zij daardoor de koets nimmer heeft gezien. Op het moment dat de bus voor haar vervolgens naar links gaat om de koets te passeren, restte verdachte nog slechts zeer korte tijd voordat zij de koets raakte, dit vanwege het grote snelheidsverschil. De koets voldeed niet aan de eisen, doordat een rode retro-reflector ontbrak. Ook beschikte de koets niet over verlichting. Verdachte is op geen enkele manier nalatig in het verkeer geweest, zodat geen sprake kan zijn van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het enkele feit dat zij de koets niet heeft gezien brengt niet zonder meer mee dat sprake zou zijn van schuld.
Indien al sprake zou zijn van onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of nalatigheid, dan is deze niet voldoende om te kunnen spreken van schuld als hierboven bedoeld. De verdediging heeft in dit kader gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 29 april 2008 (vindplaats LJN: BD 0544). Verdachte dient daarom van het primair en het subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal VOA blijkt dat het op het tijdstip van het ongeval dag was en dat de weersgesteldheid goed was. Het was weliswaar zwaar bewolkt, maar het was droog en het zicht was goed, te weten 1,9 kilometer. Uit de verklaringen van verdachte blijkt niet dat zij tijdens het autorijden afgeleid was door telefoneren, eten of andere activiteiten. Naar het oordeel van de rechtbank is voorts niet gebleken van een belemmering van het zicht door een bus of ander voertuig. De rechtbank heeft zich hierbij gebaseerd op de verklaring van getuige [getuige 1], die na ‘de bult’ als eerste voertuig achter verdachte reed en die boven de auto van verdachte twee silhouetten van personen zag steken, waaruit hij opmaakte dat er een koets reed. De rechtbank overweegt dat de silhouetten van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor [getuige 1] niet zichtbaar geweest zouden zijn als er een bus tussen verdachte en de koets had gereden. Deze getuige spreekt ook niet over een bus. Ook de getuige [getuige 2], die op de andere rijbaan in tegengestelde richting reed en getuige was van de aanrijding, heeft niet verklaard over een bus. De rechtbank overweegt voorts dat, hoewel [slachtoffer 2] heeft verklaard dat een bus hen is gepasseerd en dat getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij met een bus de koets is gepasseerd, daaruit niet valt af te leiden hoe lang na dat passeren door de bus het ongeval heeft plaatsgevonden.
Uit nader onderzoek, neergelegd in het aanvullend proces-verbaal VOA, is naar voren gekomen dat de afstand van de bovenkant van ‘de bult’ tot de plaats van het ongeval 400 tot 500 meter betreft. De afstand van de bovenkant van ‘de bult’ tot de plaats van het ongeval wordt bij een snelheid van 80 kilometer per uur afgelegd in 18 seconden. Gelet op de omstandigheid dat verdachte langzamer reed , heeft zij langer gedaan over het afleggen van die afstand. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat zij mínstens 18 seconden lang de koets had kunnen opmerken, maar dat niet heeft gedaan. Vanaf de bovenkant van ‘de bult’ heeft verdachte goed zicht kunnen hebben op de weg voor haar. De weg is overzichtelijk. Toch heeft zij deze hele afstand de koets voor haar niet gezien. De rechtbank is van oordeel dat de 18 seconden niet kunnen worden omschreven als een kort moment van onoplettendheid, maar dat sprake was van een zodanig lang moment van onoplettendheid dat dit kan worden aangemerkt als aanmerkelijk onoplettend. Dit leidt ertoe dat verdachte schuld heeft aan het ongeval als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
4.5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte