zaaknummer / rolnummer: 69304 / HA ZA 09-446
de besloten vennootschap [eiseres] BEHEER B.V.,
advocaat mr. M. Kip te Den Haag,
1. de besloten vennootschap [gedaagde sub 1] HOLDING B.V.,
gevestigd te Heinkenszand,
advocaat mr. P.P.J. van der Rijt te Bergen op Zoom.
Partijen zullen hierna [eiseres] Beheer en [gedaagden] (gezamenlijk), dan wel (afzonderlijk) [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- het tussenvonnis van 3 maart 2010
- het proces-verbaal van comparitie van partijen d.d. 17 juni 2010
- het proces-verbaal van de voortgezette comparitie van partijen d.d. 28 oktober 2010
De door partijen bij brieven van 20 juli 2010 respectievelijk 22 oktober 2010 ten behoeve van de comparitie van partijen ingezonden stukken worden geacht op 28 oktober 2010 te zijn toegevoegd aan het procesdossier.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De rechtbank verwijst voor de omschrijving van de feiten naar haar tussenvonnis van 3 maart 2010.
In voormeld tussenvonnis is overwogen, kort samengevat, dat gedaagden in strijd hebben gehandeld met een non-concurrentiebeding, opgenomen in een op 30 juni 2006 gesloten overeenkomst als weergegeven in dat vonnis. Omtrent de omvang van de als gevolg van die schending door [eiseres] Beheer geleden schade – van belang voor de vraag of de in beginsel verschuldigde boete gematigd diende te worden - wenste de rechtbank nadere inlichtingen waartoe zij een comparitie van partijen heeft gelast.
[eiseres] Beheer heeft bij brief van 20 juli 2010 een overzicht gezonden van de omzetten en de gerealiseerde winstmarges over de jaren 2007 tot en met 2010 van Eurocontract Zeeland B.V., E.C. Beheer B.V. , Groenflex Westland B.V. en Blueflex International B.V. bij een aantal in dat overzicht genoemde klanten. Bij het overzicht is een accountantsverklaring gevoegd inhoudend – samengevat – dat de feitelijke bevindingen van de accountant zich beperken tot het vaststellen dat de in het overzicht vermelde omzetcijfers ook als zodanig zijn verantwoord in de financiële administraties en jaarrekeningen van de desbetreffende vennootschappen over de jaren 2007 tot en met 2010. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [eiseres] beheer nog aangevoerd dat de schade haars inziens bestaat uit de waardedaling van de aandelen die [eiseres] Beheer heeft in Eurocontract omdat die waardedaling is veroorzaakt door de schending van het concurrentiebeding, alsmede dat niet alleen omzetverlies bij bestaande klanten van Eurocontract maar ook (gemis aan, naar de rechtbank begrijpt) potentiële omzet bij andere klanten in aanmerking moet worden genomen.
[gedaagden] heeft harerzijds bij brief van 22 oktober 2010 een van een accountantsverklaring voorzien overzicht overgelegd van de door Teamworq van 18 oktober 2008 tot en met 30 juni 2009 gerealiseerde omzet bij de door [eiseres] Beheer in haar overzicht genoemde bedrijven. In haar brief heeft zij nog aangevoerd dat een belangrijk deel van de omzet van Teamworq is gerealiseerd bij Seasun B.V. en met haar verwante bedrijven, dat [eiseres] Beheer daarmee bekend was en ook had verklaard daarvan “geen werk te zullen maken”. Bij enkele andere bedrijven gaat het om omzet die Eurocontract nooit zou hebben gemaakt omdat zij de gevraagde arbeidskrachten niet zou kunnen leveren of omdat de betrokken bedrijven niet met Eurocontract of met haar verwante bedrijven in zee zouden willen gaan. Groenflex en Blueflex International B.V. zijn buiten de in het concurrentiebeding bepaalde straal van 50 km gevestigd en derhalve geen partij bij het non-concurrentiebeding.
Ter comparitie van partijen is namens [gedaagden] nog aangevoerd dat de accountants van partijen zich alleen hebben uitgelaten over de omzetcijfers en niet over daarbij gerealiseerde winst.
Uit voormeld vonnis volgt dat [gedaagden] in beginsel de boete is verschuldigd die op grond van artikel 8 lid 4 wordt verbeurd bij schending van het non-concurrentiebeding. Overwogen is dat niettemin die boete voor matiging vatbaar zou kunnen zijn indien de werkelijk geleden schade aanzienlijk lager is dan het bedrag van de gevorderde boete, door [eiseres] Beheer gesteld op € 302.000,-- Het ligt op de weg van [gedaagden] om aannemelijk te maken dat dat het geval is. Voor het bepalen van de omvang van de schade dient voorts als uitgangspunt te gelden dat het moet gaan om schade die door [eiseres] Beheer is geleden en die terug te voeren is op schending door [gedaagden] van het concur-rentiebeding in de periode van 18 oktober 2008 – toen [gedaagden] belangen kregen in Teamworq – tot en met 30 juni 2009 toen het non-concurrentiebeding zijn werking verloor.
4.2. Het non-concurrentiebeding omvat jegens Eurocontract concurrerende activiteiten in ruime zin binnen een straal van 50 km van de vestiging van Eurocontract door [gedaagden] of met hen gelieerde vennootschappen. Gesteld noch gebleken is dat Groenflex of Blueflex International rechtsopvolgers zijn van Eurocontract of haar rechtsopvolger E.C. Beheer. Voor zover die vennootschappen concurrentie is aangedaan moet door die vennootschappen geleden schade buiten beschouwing blijven, ook als [eiseres] Beheer daardoor schade zou hebben geleden. Blijkens het overzicht van [eiseres] Beheer en haar verklaring ter comparitie heeft Eurocontract tot 1 maart 2009 activiteiten verricht waarna die zijn overgenomen door Blueflex International of Groenflex. Voor daadwerkelijk geleden schade door Eurocontract is derhalve de periode van 18 oktober 2008 tot 1 maart 2009 relevant.
Blijkens het door [gedaagden] in het geding gebrachte overzicht zou de door Teamworq tussen 18 oktober 2008 en 1 juli 2009 gerealiseerde omzet bij de door [eiseres] Beheer genoemde bedrijven ca. 1,4 miljoen euro bedragen waarvan ca. 1 miljoen bij Seasun B.V. en aan haar gelieerde bedrijven. Het overzicht van [eiseres] Beheer geeft onvoldoende inzicht omdat het omzetten vermeldt over 2007 tot en met 2010 maar geen onderscheid maakt tussen de omzet vóór en na 18 oktober 2008. Het valt op dat [eiseres] Beheer eerder in haar conclusie van eis stelde dat het omzetverlies – dus niet: de schade - bij Eurocontract als gevolg van de schending van het non-concurrentiebeding € 225.000,-- bedroeg. [gedaagden] heeft voorts een verklaring overgelegd van [A.] , werkzaam bij Teamworq, dat zij de heer [eiseres], bestuurder van [eiseres] Beheer, op de hoogte heeft gesteld van de oprichting van Teamworq en dat Seasun een van de eerste klanten zou zijn, dat zij hem in 2008 heeft geïnformeerd over de deelname per 17 oktober 2008 van [gedaagde sub 2] in Teamworq en dat [eiseres] in 2009 in een gesprek met haar en [gedaagde sub 2] nadrukkelijk heeft aangegeven dat hij de Seasun groep buiten de door hem gelegde claim op [gedaagde sub 2] zou houden. Voorts is een verklaring overgelegd van [B.], directeur van “de Seasun groep”, inhoudend dat Eurocontract in 2008 een van de acht door Seasun ingeschakelde uitzendbureaus was, dat op verzoek van [eiseres] het contract voor 2009 later is omgezet naar Blueflex en dat hij de opdrachten aan Blueflex heeft verminderd wegens ontevredenheid over hun prestaties. [eiseres] heeft ter comparitie desgevraagd verklaard, zakelijk samengevat, dat hij inderdaad met [A.] heeft gesproken maar daarbij niet heeft gezegd dat bedrijven van [gedaagden] voor Seasun mochten werken maar slechts dat zij, [A.], dat zou mogen doen. Dat acht de rechtbank niet geloofwaardig en ten minste jegens Teamworq verwarrend.
Omzetverlies lijdt op zich zelf nog niet tot winstderving. De door [eiseres] ter zake gemaakte berekening van de winstderving is blijkens de verklaring van de accountant niet geverifieerd en in zoverre dus niet controleerbaar.
Daarnaast acht de rechtbank het een feit van algemene bekendheid – het is overigens ook door [gedaagden] aangevoerd – dat juist in het najaar van 2008 de economische crisis zich manifesteerde en de gevolgen daarvan, met name ook voor de uitzendbranche waarvan partijen deel uitmaken, ingrijpend waren. Aannemelijk is dan ook dat ten minste een deel van het door Eurocontract geleden omzetverlies op die crisis is terug te voeren.
Ten slotte dient te gelden dat tussen omzetverlies en de daardoor mogelijk veroorzaakte winstderving bij Eurocontract enerzijds en door [eiseres] Beheer geleden schade anderzijds geen rechtstreeks verband bestaat. Niet bepalend is of de waarde van de aandelen van [eiseres] Beheer zou zijn gedaald omdat dat leidt tot schade voor de aandeelhouders, niet voor de vennootschap zelf. Voor zo ver [eiseres] Beheer doelde op waardedaling van de aandelen van Eurocontract geldt dat daarover niets is komen vast te staan.
Het voorgaand in onderling verband en samenhang bezien leidt tot de conclusie dat aannemelijk is dat de door [eiseres] Beheer als gevolg van de litigieuze schending geleden schade aanzienlijk lager is dan de door haar gevorderde boete. Onder die omstandigheden is onverkorte invordering van de verschuldigde boete in strijd met de redelijkheid en billijkheid. De rechtbank zal de boete matigen tot een bedrag van € 35.000.--. De vordering met betrekking tot toewijzing van de wettelijke handelsrente zal worden toegewezen; anders dan [gedaagden] stelt dient de litigieuze overeenkomst beschouwd te worden als een handelsovereenkomst.
4.3. Onder overweging 4.2. van het tussenvonnis van 3 maart 2010 is overwogen dat de op 30 juni 2006 gesloten overeenkomst beoogde naast Eurobezit zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] te binden. Derhalve zal de gevraagde hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] worden toegewezen.
4.4. In de omstandigheid dat de vorderingen slechts gedeeltelijk zijn toegewezen ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten, beslagkosten daar onder begrepen, te compenseren.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] Beheer te betalen een bedrag van € 35.000,-- (vijfendertigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW vanaf 5 mei 2009 tot de dag van volledige betaling,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
compenseert de proceskosten aldus dat partijen elk hun eigen proceskosten dragen,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2011.