ECLI:NL:RBMID:2011:BP8889

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
16 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
75195 / HA ZA 10-465
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in geschil over arbitrageclausule in aannemingsovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Middelburg werd behandeld, ging het om een geschil tussen de besloten vennootschappen INSTALLATIEBEDRIJF B.V. en AANNEMINGSBEDRIJF S.B.V. over de toepasselijkheid van een arbitrageclausule in een aannemingsovereenkomst. INSTALLATIEBEDRIJF B.V. had installatiewerkzaamheden verricht voor AANNEMINGSBEDRIJF S.B.V. en vorderde betaling van facturen ter waarde van € 29.894,30, vermeerderd met rente en kosten. AANNEMINGSBEDRIJF S.B.V. stelde zich op het standpunt dat de rechtbank onbevoegd was om van het geschil kennis te nemen, omdat de algemene voorwaarden, waaronder de UAV 1989, een arbitrageclausule bevatten die de Raad van Arbitrage voor de Bouw als enige bevoegde instantie aanstelden.

De rechtbank heeft de procedure in het incident beoordeeld, waarbij AANNEMINGSBEDRIJF S.B.V. de exceptie van onbevoegdheid had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de verwijzing naar het bestek in de correspondentie tussen partijen niet de rechtsverhouding tussen hen bepaalde, en dat de arbitrageclausule niet van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat de exceptie van onbevoegdheid ten onrechte was voorgesteld en dat zij bevoegd was om van de vorderingen van INSTALLATIEBEDRIJF B.V. kennis te nemen.

De rechtbank wees de incidentele vordering van AANNEMINGSBEDRIJF S.B.V. af en veroordeelde deze in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van INSTALLATIEBEDRIJF B.V. werden begroot op € 452,--. De zaak werd vervolgens naar de rol van 27 april 2011 verwezen voor het nemen van een conclusie van antwoord aan de zijde van AANNEMINGSBEDRIJF S.B.V. Dit vonnis werd uitgesproken op 16 maart 2011 door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
" \* MERGEFORMAT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 75195 / HA ZA 10-465
Vonnis in incident van 16 maart 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INSTALLATIEBEDRIJF [eiseres in hoofdzaak, verweerster in incident] B.V.,
gevestigd te Terneuzen,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J. de Bliek te Tilburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AANNEMINGSBEDRIJF [S.] B.V.,
gevestigd te Terneuzen,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. W.H. Lindhout te Bergen op Zoom.
Partijen zullen hierna [eiseres in hoofdzaak, verweerster in incident] en [S.] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de incidentele conclusie houdende de exceptie van arbitrale onbevoegdheid
- de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident.
- de akte zijdens [S.]
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
De feiten in het incident
[S.] heeft in opdracht van de familie [A.] een woning gebouwd te Terneuzen. Het bestek maakt onderdeel uit van de aannemingsovereenkomst tussen [S.] en de familie [A.]. De UAV 1989 zijn via de verwijzing in het bestek naar de STABU Standaard 2001 van toepassing verklaard. In de leden 1 en 2 van paragraaf 49 UAV 1989 is omtrent de beslechting van geschillen bepaald:
“Voor de beslechting van de in deze paragraaf bedoelde geschillen doen partijen uitdrukkelijk afstand van hun recht de tussenkomst van de gewone rechter in te roepen.
Alle geschillen, welke ook -daaronder begrepen die, welke slechts door één der partijen als zodanig worden beschouwd- die naar aanleiding van de overeenkomst of van overeenkomsten, die daarvan een uitvloeisel mochten zijn, tussen opdrachtgever en aannemer mochten ontstaan, worden beslecht door arbitrage overeenkomstig de regelen beschreven in de statuten van de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijf in Nederland, zoals deze drie maanden voor de dag van aanbesteding luiden.”
[eiseres in hoofdzaak, verweerster in incident] heeft in opdracht van [S.] installatiewerkzaamheden verricht in voornoemde woning. Alvorens de opdracht werd verstrekt heeft [eiseres in hoofdzaak, verweerster in incident] op 16 november 2007 een offerte uitgebracht, welke op 26 november 2007 door [S.] is geaccepteerd.
In de hoofdzaak vordert [eiseres in hoofdzaak, verweerster in incident], samengevat, [S.] te veroordelen aan [eiseres in hoofdzaak, verweerster in incident] te betalen een bedrag van € 29.894,30, vermeerderd met rente en kosten, alsmede een bedrag van € 4.484,15 aan buitengerechtelijke kosten. De vordering betreft betaling van facturen inzake door [eiseres in hoofdzaak, verweerster in incident] ingevolge voornoemde opdracht verrichte installatiewerkzaamheden.
Het geschil in het incident
[S.] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Zij stelt daartoe dat de UAV 1989 via verwijzing in het bestek naar de STABU Standaard 2001 van toepassing zijn verklaard en dat ingevolge het arbitrale beding in paragraaf 49 van die voorwaarden de Raad van Arbitrage voor de Bouw bij uitsluiting van de gewone rechter bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen. [S.] betwist de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van [eiseres in hoofdzaak, verweerster in incident].
[eiseres in hoofdzaak, verweerster in incident] voert verweer. Primair stelt zij dat [S.] in strijd met het bepaalde in artikel 11 Rv blijkens de inhoud van de punten 2 tot en met 5 van de incidentele conclusie eerst ten gronde verweer heeft gevoerd tegen de vorderingen van [eiseres in hoofdzaak, verweerster in incident] en dat daarmee de mogelijkheid van het voeren van verweer tegen de rechtsmacht van de rechtbank is komen te vervallen. Voorts is [eiseres in hoofdzaak, verweerster in incident] van mening dat deze rechtbank wel bevoegd is. Zij betwist de toepasselijkheid van het bestek in de rechtsverhouding tussen partijen en stelt dat de rechtbank gelet op het bepaalde in artikel 73 van haar algemene voorwaarden bevoegd is.
De beoordeling in het incident
De rechtbank is van oordeel dat [S.] voor alle weren de exceptie van onbevoegdheid heeft voorgesteld ten aanzien van de vordering van [eiseres in hoofdzaak, verweerster in incident]. Dit volgt uit het feit dat de exceptie is neergelegd in een aparte conclusie. Dat in die conclusie met enkele woorden wordt gesproken over het geschil in de hoofdzaak maakt niet dat sprake is van een verweer ten gronde.
[S.] beroept zich op de toepasselijkheid van het bestek in de rechtsverhouding tussen partijen op grond waarvan via een schakelbepaling de Raad van Arbitrage voor de Bouw bevoegd zou zijn kennis te nemen van geschillen. De rechtbank is van oordeel dat het bestek niet de rechtsverhouding tussen partijen bepaalt, nu het niet is aan te merken als overeenkomst tussen [S.] en [eiseres in hoofdzaak, verweerster in incident]. Verwijzingen naar het bestek in de correspondentie tussen partijen betreffen puur uitvoeringstechnische zaken. Gelet hierop kan niet worden geconcludeerd dat de voorwaarden met de arbitrageclausule in casu van toepassing zijn.
De e xceptie van onbevoegdheid is dan ook ten onrechte voorgesteld. De rechtbank acht zich bevoegd om van hetgeen [eiseres in hoofdzaak, verweerster in incident] heeft gevorderd kennis te nemen.
Gelet op het vorenstaande zal de incidentele vordering worden afgewezen.
[S.] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van het incident worden veroordeeld welke aan de zijde van [eiseres in hoofdzaak, verweerster in incident] worden begroot op een bedrag van € 452,-- (1 punt x tarief II) aan salaris advocaat.
De beslissing
De rechtbank
in het incident
wijst het gevorderde af,
veroordeelt [S.] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseres in hoofdzaak, verweerster in incident] tot op heden begroot op € 452,--,
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van 27 april 2011 voor het nemen van een conclusie van antwoord aan de zijde van [S.],
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2011.