zaaknummer / rolnummer: 74445 / HA ZA 10-358
advocaat mr. F.C. Frederiks te Zwijndrecht,
advocaat mr. G.W.J. van Dijke te Middelburg.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 oktober 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 2 december 2010.
Ten slotte is vonnis bepaald.
Op 19 april 1992 is de grootmoeder van [eiseres] [naam grootmoeder] - verder erflaatster - te Terneuzen overleden. Erflaatster had geen testament. Blijkens de verklaring van erfrecht d.d. 21 juli 1992, opgesteld door notaris mr. C. Hage te Goes, liet zij als enig erfgenamen achter:
- [gedaagde], zoon van erflaatster, gedaagde,
[eiseres] en de overige erfgenamen hebben [gedaagde] bij schriftelijke boedelvolmacht van 1 juli 1992 volmacht gegeven om hen te vertegenwoordigen bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. [gedaagde] was gerechtigd alle daden van beheer, beschikking en vereffening met betrekking tot de nalatenschap te verrichten. [gedaagde] heeft tot op heden geen rekening en verantwoording afgelegd terzake van het beheer en de afwikkeling van de nalatenschap.
[eiseres] vordert - samengevat – [gedaagde] te veroordelen tot het afleggen van rekening en verantwoording ter zake van het beheer en de afwikkeling van de nalatenschap en [gedaagde] te veroordelen om ten overstaan van een door de rechtbank te benoemen notaris over te gaan tot verdeling van de nalatenschap en een onzijdig persoon te benoemen als bedoeld in artikel 677 lid 2 Rv, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
[eiseres] stelt daartoe dat [gedaagde] geen rekening en verantwoording heeft afgelegd ter zake van de afwikkeling en het beheer van de nalatenschap en dat de nalatenschap tot op heden niet is verdeeld. [eiseres] wil informatie omtrent hetgeen [gedaagde] in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap heeft gedaan, een boedelbeschrijving en een overzicht van ontvangsten en uitgaven na het overlijden van erflaatster, een en ander met schriftelijke bewijsstukken nader onderbouwd.
Ter gelegenheid van de comparitie deelt [eiseres] mee dat erflaatster, zo schat zij, tenminste over een vermogen van zo’n fl. 800.000,-- (€ 363.024,17) beschikte welk bedrag zij van de heer Minderhoud, de partner van erflaatster die in 1981 is overleden, zou hebben geërfd.
[gedaagde] erkent van de afwikkeling van de nalatenschap geen verslag aan de kleinkinderen van erflaatster te hebben gedaan. De andere twee kleinkinderen van erflaatster hadden en hebben geen problemen met de wijze waarop de nalatenschap is afgewikkeld. [gedaagde] verwijst naar de verklaring van de broer van [eiseres] die als productie 1 aan de conclusie van antwoord is gehecht, mevrouw [kleinkind A.] is inmiddels overleden.
Volgens [gedaagde] bezat erflaatster naast haar inboedel slechts een zeer beperkt rekening-courant tegoed op haar girorekening van fl. 2000,00 (€ 907,00). Dit bedrag heeft hij destijds bij opname van erflaatster in het bejaardentehuis ook op het formulier waarbij zij opgave moest doen omtrent haar vermogen ingevuld. De gemeente is daar mee akkoord gegaan. Het vermogen van erflaatster is aangewend voor de kosten verbonden aan de afwikkeling van het overlijden van erflaatster. De begrafenisverzekering dekte niet alle kosten van de begrafenis. De inboedel is geschonken aan het bejaardentehuis waar erflaatster verbleef.
[gedaagde] betwist als gevolmachtigde gehouden te zijn rekening en verantwoording af te leggen. Nog afgezien daarvan hoefde [gedaagde] er geen rekening mee te houden dat [eiseres] hem eerst 18 jaar na het openvallen van de nalatenschap zou verzoeken rekening en verantwoording af te leggen. [eiseres] heeft voor 2010 omtrent de afwikkeling van de nalatenschap nooit opmerking gemaakt of verzoeken gedaan. Bij [gedaagde] is derhalve het gerechtvaardigd vertrouwen ontstaan dat zij dat ook niet na 18 jaar nog zou doen. Volgens [gedaagde] is er dan ook sprake van rechtsverwerking. Nog afgezien daarvan kan van [gedaagde], gelet op de redelijkheid en billijkheid, thans niet meer gevergd worden rekening en verantwoording af te leggen. Hij beschikt inmiddels 18 jaar later niet meer over de daarvoor benodigde gegevens. Volgens [gedaagde] was hij ook niet gehouden om stukken die op de verdeling betrekking hadden 18 jaar te bewaren. [gedaagde] erkent tijdens de comparitie dat [eiseres] hem ook in 2006 een brief heeft geschreven. Volgens [gedaagde] hebben zij daarover toen telefonisch contact gehad. Vóór die tijd heeft [eiseres] niet naar de afwikkeling van de nalatenschap gevraagd of daarover geklaagd.
Het was aan [eiseres] om te stellen en zo nodig te bewijzen welke eventuele fouten [gedaagde] in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap heeft gemaakt en dat de nalatenschap op oneerlijke wijze zou zijn verdeeld. Voorts had [eiseres] de haar uit de correspondentie voorafgaand aan de dagvaarding gevoerd met mevrouw [M.], vertegenwoordigster van [gedaagde], bekende verweren in de dagvaarding moeten vermelden. De dagvaarding voldoet dus niet aan artikel 111 lid 3 Rv.
Volgens [gedaagde] dient [eiseres] in de proceskosten te worden veroordeeld.
Met betrekking tot het beroep door [gedaagde] op artikel 111 lid 3 Rv overweegt de rechtbank dat [eiseres] als productie 3 bij de dagvaarding de correspondentie heeft overgelegd die voorafgaand aan de procedure met (de vertegenwoordigster van) [gedaagde] is gevoerd. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] daarmee in het onderhavige geval heeft voldaan aan hetgeen in lid 3 is bepaald ten aanzien van het vermelden van de verweren in de dagvaarding. Nog afgezien van het vorenstaande is het niet voldoen aan artikel 111 lid 3 niet met een sanctie bedreigd.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] als gevolmachtigde in beginsel gehouden was om aan de overige drie erfgenamen die hem tot afwikkeling van de nalatenschap gemachtigd hadden, verslag te doen van zijn bevindingen en van hetgeen hij in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap heeft ondernomen. Gelet echter op het sinds het openvallen van de nalatenschap verstreken aantal jaren kan van [gedaagde] niet meer verwacht worden dat hij daartoe nu nog overgaat. Ook in 2006, toen [eiseres] een eerste verzoek daartoe zou hebben gedaan, was de termijn waarop van [gedaagde] verwacht kon worden nog verslag te doen naar het oordeel van de rechtbank al verstreken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [gedaagde], gelet op de sinds het openvallen van de nalatenschap verstreken termijn, niet valt te verwijten dat hij op dat moment niet langer beschikte over de benodigde bescheiden. Inmiddels is ook gebleken dat over de periode van een jaar voor het overlijden tot één jaar daarna geen bankafschriften met betrekking tot door erflaatster bij de Postbank aangehouden rekeningen zijn op te vragen. [gedaagde] heeft naar aanleiding van hetgeen ter gelegenheid van de comparitie is besproken bij brief aan de ING Bank van 7 december 2010, in kopie overgelegd bij het B15 formulier “Niet geregeld verzoek” verzocht rekeningafschriften of overzichten met betrekking tot de rekening die erflaatster in de periode tussen 19 april 1991 en 19 april 1993 had te verstrekken. Blijkens het eveneens bij voormeld formulier overgelegde antwoord van de ING Bank van 23 december 2010 zijn geen gegevens met betrekking tot rekeningen van erflaatster, ook niet bij de vroegere Postbank, gevonden en kunnen geen rekeningafschriften verstrekt worden van voor 2003.
Nog afgezien van het vorenstaande, op grond waarvan aangenomen moet worden dat [gedaagde] niet in staat is tot het verschaffen van inlichtingen omtrent de afwikkeling van de nalatenschap, zijn door Hoek geen feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan aangenomen moet worden dat [gedaagde] zijn werkzaamheden in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap heeft verricht op een wijze die thans nog aanleiding geeft tot het verschaffen van de door [eiseres] gevraagde informatie. In tegendeel, [gedaagde] heeft een verklaring overgelegd van de broer van [eiseres] die verklaart dat de erfenis van erflaatster keurig en in goed vertrouwen door [gedaagde] is geregeld en er geen reden tot klagen is over de afwikkeling van de erfenis.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande de vordering van [eiseres] [gedaagde] tot het afleggen van rekening en verantwoording te veroordelen afwijzen.
Ter onderbouwing van haar vordering [gedaagde] te veroordelen tot verdeling over te gaan is door [eiseres] ter gelegenheid van de compartie slechts aangevoerd dat zij schat dat het vermogen van erflaatster ongeveer fl. 800.000,-- (€ 363.024,17) bedroeg, welk bedrag zij zou hebben geërfd van haar partner de heer Minderhoud. [eiseres] heeft haar stelling op geen enkele wijze nader onderbouwd. De rechtbank gaat daaraan, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde], dan ook voorbij. Door [eiseres] zijn overigens geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan aangenomen moet worden dat na vereffening van de nalatenschap een batig onder de erfgenamen te verdelen saldo resteerde. De vordering [gedaagde] te bevelen om tot verdeling van de nalatenschap over te gaan zal als zijnde ongegrond worden afgewezen.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris advocaat € 904,00 (2 punten x tarief € 452,00)
- wijst de vorderingen af,
- veroordeelt [eiseres] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] begroot op
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2011.