RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de voorzieningenrechter voor bestuursrechtelijke zaken
op het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (voorlopige voorziening)
De Twee Heeren van Terneuzen B.V.,
gevestigd te Terneuzen,
verzoekster,
gemachtigde mr. D. van de Weerdt, werkzaam bij ARAG rechtsbijstand te Roermond,
de burgemeester van Terneuzen,
te Terneuzen,
verweerder.
Bij besluit van 16 februari 2011 heeft verweerder verzoekster gelast horecabedrijf “De Twee Heeren van Terneuzen”, te Terneuzen voor het publiek gesloten te hebben en te houden voor de duur van drie maanden, ingaande op 18 februari 2011.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is op 3 maart 2011 behandeld ter zitting. Voor verzoekster is daar verschenen
[persoon], en [persoon], bijgestaan door de gemachtigde van verzoekster. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde N.E.M. van Hurck, werkzaam bij de gemeente Terneuzen.
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verzoekster exploiteert het horecabedrijf “De Twee Heeren van Terneuzen” (het horecabedrijf) aan de Nieuwstraat 35-39 te Terneuzen. Het horecabedrijf bestaat uit een feestcafé en een naastgelegen restaurant.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder verzoekster op grond van artikel 2:30, eerste lid, van de APV en onder aanzegging van bestuursdwang gelast het gehele horecabedrijf voor de duur van drie maanden, ingaande 18 februari 2011 om 17.00 uur, voor het publiek gesloten te hebben en te houden.
4. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op het volgende. Op 18 december 2010 omstreeks 02.30 uur heeft een vechtpartij in en buiten het horecabedrijf plaatsgevonden. Voorts heeft op 13 februari 2011 omstreeks 03.17 uur op het Arsenaalplein, aan de achterzijde van “De Twee Heeren van Terneuzen”, een schietincident plaatsgevonden, waarvoor de aanleiding is ontstaan in dit horecabedrijf. Uit informatie van de politie blijkt tevens dat er al langere tijd problemen zijn tussen rivaliserende groepen, die regelmatig “De Twee Heeren van Terneuzen” bezoeken. Gelet hierop is er, volgens verweerder, samenhang tussen het schietincident en het horecabedrijf, waarbij van belang is dat zowel de vermoedelijke dader(s) als de slachtoffer(s) zich in het horecabedrijf bevonden. Beide genoemde voorvallen zijn aan te merken als zeer ernstige verstoringen van de openbare orde waarbij de veiligheid van anderen in een voor het publiek toegankelijke ruimte in het geding is geweest. Als gevolg van de voorvallen is de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en de openbare orde en veiligheid op ontoelaatbare wijze nadelig beïnvloed. Er is teneinde de openbare orde en veiligheid te herstellen en de rust te doen wederkeren een spoedeisend belang dat tot directe sluiting noopt.
5. Verzoekster voert aan dat zij ernstig financieel nadeel lijdt door de sluiting van het horecabedrijf. Zij stelt dat het schietincident op 13 februari 2011 pas heeft plaatsgevonden een half uur nadat de betrokken personen door de portier aan de achterzijde van het feestcafé buiten zijn gezet omdat er tussen hen een woordenwisseling, - geen vechtpartij - was ontstaan. Het schietincident vond plaats op het Arsenaalplein. Verweerders stelling dat de aanleiding voor het schietincident in het café is ontstaan, is daarom onjuist en niet onderbouwd. Van verzoekster kan niet verwacht worden dat zij leden van de in Terneuzen aanwezige rivaliserende groepen bij voorbaat de toegang weigert. Dat de bij het schietincident betrokken personen deel uitmaken van die rivaliserende groepen kan verzoekster dan ook niet worden toegerekend. Van een samenhang tussen het schietincident en verzoeksters horecabedrijf is ook uit dezen hoofde niet gebleken.
Het incident van 18 december 2010 kan niet worden ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit, nu voor verzoekster op geen enkele manier kenbaar was dat het incident op 18 december 2010 door verweerder is aangemerkt als schending van de openbare orde en een inbreuk op de veiligheid. Verzoekster kan geen verwijt gemaakt worden nu zij op 13 februari 2011 adequaat heeft gereageerd door de personen buiten te zetten. Bovendien voert zij een door portiers van een ingehuurd beveiligingsbedrijf gehandhaafd toelatings- en veiligheidsbeleid, dat via het Huisreglement aan de bezoekers kenbaar is gemaakt.
Verweerder heeft op geen enkele manier gemotiveerd waarom een termijn van drie maanden nodig zou zijn om de verstoring van de openbare orde teniet te doen. Niet is gebleken dat met het belang bij het kunnen openhouden van het horecabedrijf van verzoekster rekening is gehouden.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
6. Ingevolge artikel 2:30, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Terneuzen 2009 (hierna: de APV) kan de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 en 2:29A geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
7. De bevoegdheid van de burgemeester om een tijdelijke sluiting te bevelen is van discretionaire aard, zodat gebruik van deze bevoegdheid door de rechter slechts terughoudend kan worden getoetst. Derhalve is aan de orde de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat in het belang van de openbare orde en veiligheid het horecabedrijf voor de duur van drie maanden wordt gesloten en dat hij dat belang heeft mogen laten prevaleren boven het belang van verzoekster. De voorzieningenrechter stelt vast, dat zoals ter zitting verklaard, verweerder ter zake geen beleid heeft geformuleerd.
8. Het besluit van verweerder is onder meer gebaseerd op een rapport van de politie Zeeland van 15 februari 2011. Uit dit rapport blijkt dat op zondag 13 februari 2011 omstreeks 03.17 uur op het Arsenaalplein te Terneuzen, aan de achterzijde van het horecabedrijf een schietincident plaatsvond. De aanleiding van het incident is ontstaan in het horecabedrijf, waar een aantal personen, waaronder Antillianen, onenigheid kregen en buiten het bedrijf werden gezet. De ruzie heeft zich vervolgens op het terras en de openbare weg voortgezet. Hierbij is door één dader meermalen geschoten, waarbij drie personen, van wie twee ernstig, gewond raakten.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder dit incident terecht als zeer ernstige verstoring van de openbare orde en de veiligheid heeft aangemerkt.
10. Uit het politierapport blijkt ook dat er al langere tijd problemen bestaan tussen groepen Antillianen binnen de Terneuzense gemeenschap en dat het horecabedrijf als ontmoetingsplaats fungeert voor deze groepen Antillianen. Verzoekster heeft erkend
dat regelmatig een of meerdere van deze groepen het feestcafé van haar horecabedrijf bezoeken. Ook heeft zij erkend dat de personen, die bij het schietincident op 13 februari 2011 waren betrokken, vóór het schietincident in het feestcafé aanwezig waren en daar onenigheid hebben gekregen.
11. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op grond hiervan op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een voldoende verband tussen het schietincident en het feestcafé. In dit kader kent de voorzieningenrechter ook betekenis toe aan het in het politierapport en in een ter zitting door verweerder overgelegd ambtsedig proces-verbaal van de politie Zeeland, divisie recherche, van 2 maart 2011 genoemde feit dat in de woning van [ persoon] een vuurwapen is aangetroffen dat eigendom is van [persoon].
De omstandigheid dat de schietpartij heeft plaatsgevonden een half uur nadat de betrokken personen buiten het café waren gezet doet aan het verband tussen het incident en het café niet af. Bovendien heeft verweerder ter zitting onweersproken verklaard dat, blijkens nadere informatie van de officier van justitie in het overleg met de burgemeester en politie, de onenigheid in het café en het schietincident buiten één vloeiende, in elkaar overlopende gebeurtenis is geweest.
12. Over de door verweerder genoemde vechtpartij op 18 december 2010 vermeldt het politierapport dat deze in en buiten het horecabedrijf van verzoekster heeft plaatsgevonden. Een ambtsedig proces-verbaal van de politie ter zake ontbreekt. Ter zitting heeft [[……..] verzoekster nadrukkelijk verklaard dat de vechtpartij op die datum buiten haar café heeft plaatsgevonden en dat deze ook buiten is begonnen. Zij heeft de politie en een ambulance gebeld en een buiten aanwezige gewonde man, de vader van één van de bij de vechtpartij betrokken personen, in het horecabedrijf naar binnen gehaald teneinde hem te beschermen. Dat vormde de enige betrokkenheid van verzoekster bij het incident. Nu verweerder deze gang van zaken niet heeft ontkend, heeft verweerder het verband tussen de vechtpartij op 18 december 2010 en het horecabedrijf niet aannemelijk gemaakt. Dit incident kan dan ook niet mede aan de sluiting ten grondslag worden gelegd. Er is dan ook geen sprake van herhaalde voorvallen waarbij het feestcafé betrokken is.
13. Gelet op de ernst van genoemde omstandigheden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat, ondanks dat geen sprake is van herhaalde voorvallen, verweerder in het belang van het herstel van de openbare orde en veiligheid in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot sluiting voor bepaalde duur van het feestcafé. Anders dan verzoekster heeft betoogd bestaat er voor verweerder geen plicht om eerst te waarschuwen alvorens een sluitingsbevel te nemen. Een zodanige verplichting vloeit niet voort uit de Awb of de APV. De door verzoekster aangevoerde omstandigheid dat zij heeft geïnvesteerd in een toelatingsbeleid en beveiligingsmaatregelen leidt niet tot een ander oordeel. Bij de beoordeling of zich een situatie voordoet die tot tijdelijke sluiting van het horecabedrijf noopt, komt geen betekenis toe aan de mate waarin het ontstaan van die situatie de exploitant kan worden verweten.
14. Met betrekking tot de vraag of verweerder in redelijkheid ook het restaurantgedeelte van het horecabedrijf in de sluiting heeft kunnen betrekken overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Verweerder heeft de sluiting van ook het restaurantgedeelte van het horecabedrijf gegrond op de vrees dat bij het openblijven daarvan de rivaliserende groepen elkaar daar zullen ontmoeten, dat controle en handhaving van een gedeeltelijke sluiting tot incidenten aanleiding zal geven en dat bij gedeeltelijke opening controle op het gebruik van het gesloten gedeelte onmogelijk is.
15. Ter zitting is gebleken dat het restaurant van het horecabedrijf van het feestcafé wordt gescheiden door de tussenliggende bij het restaurant behorende keuken. Alleen vanuit de keuken is er een afsluitbare tussendeur naar het feestcafé. Zowel het restaurant als het feestcafé hebben ieder een aparte eigen ingang vanaf de openbare weg. Ook zijn er voor beide onderdelen van het horecabedrijf aparte toiletgroepen. Buiten de zomermaanden is het restaurant van donderdag tot en met zondag geopend. De keuken van het restaurant is geopend van 17.00 uur tot 22.00 uur. Het feestcafé gaat niet eerder dan 23.30 uur open. De bezoekers van het restaurant zijn over het algemeen personen van circa 35 jaar en ouder. Bij de bezoekers van het feestcafé gaat het daarentegen om personen in de leeftijdscategorie van 16 tot 25 jaar. Volgens verzoekster zijn de bezoekers van het restaurant nooit dezelfden als de klanten van het feestcafé. Er is sprake van een heel ander publiek.
16. De voorzieningenrechter constateert dat van een verband tussen het restaurant of de bezoekers daarvan en de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden niet is gebleken. Uit dezen hoofde is dan ook een sluiting van het restaurantgedeelte niet gerechtvaardigd.
Gelet op het geheel andere bezoekerspubliek en de andere openingstijden lijkt het niet waarschijnlijk dat de rivaliserende groepen elkaar in het restaurant zullen opzoeken.
De gevreesde handhavings en controleproblemen behoeven zich gelet op de mogelijkheid om het restaurant afgesloten te houden van het feestcafé en de andere openingstijden niet voor te doen. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het bestreden besluit te schorsen voor zover de sluiting mede het restaurant betreft, zulks onder de voorwaarden dat
- het restaurant op donderdag tot en met zondag geopend mag zijn vanaf 17.00 uur
- de sluitingstijd van de keuken van het restaurant 22.00 uur zal zijn en de sluitingstijd van het restaurant voor het publiek 23.00 uur zal zijn;
- de tussendeur tussen het restaurant en het feestcafé ten genoegen van verweerder, zodanig verzegeld en/of afgesloten zal zijn dat de bezoekers van het restaurant niet in het feestcafé kunnen komen.
17. In het bestreden besluit ontbreekt een specifieke motivering voor de duur van de sluiting. Ter zitting heeft verweerder alsnog gemotiveerd waarom hij een sluiting voor de duur van drie maanden aangewezen acht. Door het sluiten van de ontmoetingsplaats van de rivaliserende groepen hoopt verweerder het samenkomen van deze groepen te ontmoedigen en mogelijke confrontaties te verhinderen. “De Twee Heeren” is het enige horecabedrijf waar de rivaliserende groepen worden binnen gelaten, de overige horecabedrijven laten de groepen niet toe. Daarnaast is het een signaal naar de rivaliserende groepen dat een verdere escalatie van de geweldsspiraal niet wordt geduld. In de sluitingsperiode wil verweerder in samenspraak met de politie en alle betrokken(en) groepen, waaronder vertegenwoordigers van de Antilliaanse gemeenschap en plaatselijke ondernemers, tot een plan van aanpak komen, dat voorziet in (voorzorgs)maatregelen, om de problemen op te lossen. Verweerder stelt daarbij dat indien dit plan van aanpak eerder is geïmplementeerd en de dreiging voor escalatie van het gevaar is geweken, de sluiting van het horecabedrijf eerder dan na drie maanden beëindigd kan worden.
18. De voorzieningenrechter acht de noodzaak van een sluiting van drie maanden hiermee niet voldoende gemotiveerd. Het belang van verzoekster, die de loonkosten voor haar personeel moet doorbetalen terwijl zij geen inkomsten heeft, verlangt dat verweerder voortvarend te werk gaat om te komen tot implementatie van de (voorzorgs)maatregelen. Nu het verweerder zelf kennelijk niet onmogelijk lijkt dat dit eerder dan na drie maanden is gerealiseerd, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een sluiting voor de duur van drie maanden onevenredig nadelig voor verzoekster in verhouding tot het met het besluit te dienen doel. Hierin bestaat aanleiding het bestreden besluit mede te schorsen voor wat betreft de duur van de sluiting. Tevens zal, in aanmerking genomen dat de loop naar het feestcafé voor de rivaliserende groepen na twee maanden niet meer vanzelfsprekend zal zijn, de voorlopige voorziening worden getroffen dat de sluiting van het feestcafé voor deze periode zal gelden. Een en ander neemt niet weg dat, mocht verweerder nadere informatie ter onderbouwing van het bestreden besluit beschikbaar krijgen, hij deze informatie in de besluitvorming voor het op het bezwaar te nemen besluit kan betrekken.
19. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 874,- uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van twee proceshandelingen.
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Middelburg
schorst het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op het restaurant onder de hiervoor in overweging 16 genoemde voorwaarden;
schorst het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op het feestcafé voor wat betreft de duur van drie maanden van de sluiting;
treft de voorlopige voorziening dat de duur van de sluiting van het feestcafé wordt bepaald op twee maanden met ingang van 18 februari 2011 om 17.00 uur;
bepaalt dat de genoemde schorsingen en de voorlopige voorziening voortduren tot de datum van bekendmaking van het besluit op bezwaar;
bepaalt dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,- (driehonderdtwee euro) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op € 874,- (achthonderdvierenzeventig euro), te betalen door verweerder aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Dijkman als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bins-Scheffer, griffier, en op 14 maart 2011 in het openbaar uitgesproken.
Griffier, Voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden op: 14 maart 2011