ECLI:NL:RBMID:2011:BP5020

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
19 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
74553 / HA ZA 10-376
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen buren over onrechtmatige hinder door bijgebouw zonder vergunning

In deze zaak, die voor de Rechtbank Middelburg is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee buren, [eiser] en [gedaagde], die beiden in Vlissingen wonen. [gedaagde] heeft zonder vergunning een bijgebouw gerealiseerd aan zijn woning, wat door [eiser] als onrechtmatige hinder wordt ervaren. De gemeente heeft een verzoek tot handhaving van [eiser] afgewezen, omdat het bijgebouw als bouwvergunningvrij wordt beschouwd. [eiser] vordert in deze civiele procedure de verwijdering van het bijgebouw en herstel van de ligusterhaag die door [gedaagde] zou zijn beschadigd.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de vraag of het bijgebouw illegaal is, in principe onder het bestuursrecht valt. De gemeente heeft echter al geoordeeld dat het bijgebouw bouwvergunningvrij is. De kern van de zaak draait om de vraag of [gedaagde] onrechtmatige hinder veroorzaakt door het bijgebouw. [eiser] stelt dat hij hinder ondervindt in de vorm van schaduwwerking en geluidsoverlast, maar de rechtbank oordeelt dat deze klachten niet voldoende zijn onderbouwd. Bovendien wordt opgemerkt dat de hinder ook veroorzaakt kan worden door coniferen die [eiser] zelf heeft geplant.

De rechtbank concludeert dat de hinder die [eiser] ervaart niet zodanig is dat deze als onrechtmatig kan worden gekwalificeerd. De vordering tot verwijdering van het bijgebouw wordt afgewezen. Wat betreft de ligusterhaag, die als gemeenschappelijk wordt beschouwd, oordeelt de rechtbank dat er geen reden is om aan te nemen dat deze in zijn functie is aangetast. [eiser] wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde]. Het vonnis is uitgesproken op 19 januari 2011 door mr. J.A. van Voorthuizen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
" \* MERGEFORMAT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 74553 / HA ZA 10-376
Vonnis van 19 januari 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te Vlissingen,
eiser,
advocaat mr. R. Wouters te Middelburg,
tegen
[gedaagde],
wonende te Vlissingen,
gedaagde,
advocaat mr. M.W. Dieleman te Middelburg.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 oktober 2010;
- de processen-verbaal van comparitie van 24 november 2010 en 8 december 2010.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[eiser] woont aan de [adres sub 1] te Vlissingen. Zijn perceel grenst aan dat van [gedaagde], woonachtig aan de [adres sub 2] Vlissingen. Op de grens tussen de percelen dient een ligusterhaag als erfafscheiding (de ligusterhaag).
2.2. [gedaagde] heeft medio 2007 aan zijn woning (aan de zijde waar zijn perceel grenst aan dat van [eiser]) een bijgebouw gerealiseerd, dat dienst doet als schuur (het bijgebouw). Aan [gedaagde] is geen bouwvergunning verstrekt.
2.3. Bij uitspraak van 3 september 2009 heeft de voorzieningenrechter voor bestuursrechtelijke zaken in de rechtbank Middelburg overwogen dat het bijgebouw ten onrechte zonder vergunning is gerealiseerd, maar heeft hij het verzoek van [eiser] gericht tegen het College van Burgemeesters en Wethouders van de gemeente Vlissingen (de gemeente) tot handhaving middels bestuursdwang afgewezen, omdat een dergelijke voorziening slechts mogelijk is indien boven twijfel is dat een besluit tot afwijzing bestuursdwang in de bodemprocedure geen stand zal houden en een zwaarwegend spoedeisend belang dit vereist.
2.4. Bij besluit van 9 september 2010 heeft de gemeente het verzoek van [eiser] tot handhaving afgewezen, omdat sprake is van een bouwvergunningvrij bouwwerk. [eiser] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de bestuursrechter in de rechtbank Middelburg. In die procedure is nog geen uitspraak gedaan.
Het geschil
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] gebiedt om binnen 10 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis de door hem verwijderde ligusterhaag te herstellen c.q. aan te planten op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, althans een beslissing neemt als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
2. [gedaagde] veroordeelt om binnen 10 dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis het door hem gerealiseerde illegale bouwwerk te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, althans een beslissing neemt als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
3. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.2. [eiser] voert daartoe -samengevat- aan dat het bijgebouw illegaal is, omdat het zonder bouwvergunning is gerealiseerd en strijdig is met het bestemmingsplan. Bovendien veroorzaakt het bijgebouw hinder in de vorm van schaduwwerking en geluidsoverlast. Daarnaast verwijt [eiser] [gedaagde] dat hij bij de realisatie van het bijgebouw de gemeenschappelijke mandelige ligusterhaag over een lengte van ongeveer 15 meter over de halve breedte heeft verwijderd en de grond op de erfafscheiding heeft afgegraven en zodoende vernielingen aan de wortels van de resterende halve breedte van de ligusterhaag heeft aangericht.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Het door hem gerealiseerde bijgebouw is niet illegaal. Zoals blijkt uit het besluit van de gemeente van 9 september 2010 is het bijgebouw bouwvergunningvrij. Het bijgebouw veroorzaakt geen hinder. [eiser] heeft dat ook niet onderbouwd. Aan de ligusterhaag heeft hij geen wijzigingen aangebracht. Kort na de bouw van de woning heeft hij tegen de haag op betonblokken een schutting geplaatst. Die schutting is verwijderd bij de realisatie van het bijgebouw. Het bijgebouw staat verder af van de haag dan de oorspronkelijke schutting. Hij heeft geen grond afgegraven en evenmin de wortels van de ligusterhaag beschadigd.
De beoordeling
het bijgebouw
[eiser] grondt zijn vordering tot verwijdering van het bijgebouw onder meer op de stelling dat het bijgebouw illegaal is, omdat een bouwvergunning ontbreekt en [gedaagde] daarmee onrechtmatig jegens [eiser] handelt. Dat een bouwvergunning ontbreekt staat tussen partijen vast. Partijen verschillen evenwel van mening over de vraag of het bijgebouw al dan niet bouwvergunningvrij is. Beantwoording van die vraag behoort in beginsel tot het bestuursrechtelijk domein. Bij besluit van 9 september 2010 heeft de gemeente het bezwaar van [eiser] tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhaving tegen het bijgebouw, ongegrond verklaard, omdat het bijgebouw bouwvergunningvrij en mitsdien niet illegaal is. [eiser] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank Middelburg, sector bestuursrecht. De vraag of er sprake is van een vergunningplicht ligt dus in het kader van de door [eiser] verzochte bestuursdwang voor aan de bestuursrechter. Het is dan ook ter beoordeling van de bestuursrechter of al dan niet sprake is van een bouwvergunningplicht en zo ja, of de gemeente in dat geval is gehouden tot handhaving en daarmee verwijdering van het bijgebouw. Voor de beoordeling van de vordering tot verwijdering van het bijgebouw in de onderhavige procedure is het antwoord op vraag of sprake is van een vergunningplichtig of een vergunningvrij bouwwerk minder relevant, omdat het belang van [eiser] bij zijn rechtstreeks tegen [gedaagde] gerichte vordering tot verwijdering van het bijgebouw niet zozeer is gelegen in de door hem gestelde illegaliteit van het bouwwerk, maar in de onrechtmatige hinder die hij van dat bouwwerk stelt te ondervinden.
4.2. Het gaat in deze procedure in de kern dan ook om beantwoording van de vraag of sprake is van onrechtmatige hinder. Of daarvan sprake is hangt af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend, en de mogelijkheid -mede gelet op de daaraan verbonden kosten- en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te treffen.
4.3. [eiser] stelt dat hij wordt geconfronteerd met schaduwwerking en geluidsoverlast, maar die klachten worden door [eiser] niet gesubstantieerd en evenmin onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [eiser] daaraan toegevoegd dat de ligusterhaag door de plaatsing van het bijgebouw onvoldoende zonlicht krijgt als gevolg waarvan deze langzaam afsterft, zodat [eiser] in de toekomst tegen een lelijk bijgebouw aan zal kijken in plaats van een mooie haag. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] ter plaatse terecht aangevoerd dat zonlicht niet alleen door zijn woning en het bijgebouw wordt weggenomen, maar in overwegende mate ook door de coniferen die [eiser] evenwijdig en op korte afstand van ligusterhaag in zijn tuin heeft geplaatst en die boven de haag uitsteken. De rechtbank heeft geconstateerd dat enkel in het deel van de ligusterhaag dat evenwijdig aan die coniferen loopt, een struik ontbreekt waardoor een open plek in de haag is ontstaan. Overigens vertoont de ligusterhaag geen open plekken en draagt deze blad. Dat de onderkant van de haag reeds zonder blad is, heeft de rechtbank niet waargenomen. Enige onderbouwing van zijn stelling dat de ligusterhaag als gevolg van een tekort aan zonlicht zal afsterven -bijvoorbeeld met een verklaring van een hovenier- heeft [eiser] niet gegeven.
Vanaf het terras van [eiser] wordt het zicht op het bijgebouw geheel weggenomen door de coniferen. Dat is ook het deel van de ligusterhaag waarin zich de open plek bevindt, zodat ook het zicht daarop wordt weggenomen. Wel heeft de rechtbank waargenomen dat de dakrand van het bijgebouw boven de haag uitsteekt en ook het glazendak deels vanuit de tuin en de woonkamer van [eiser] te zien is. Of dat ontsierend is voor het uitzicht van [eiser], is subjectief. Wat daar ook van zij, in het kader van een afweging van belangen is de hinder die [eiser] door het gedeeltelijke zicht op het bijgebouw ondervindt niet zodanig dat dit te kwalificeren is als onrechtmatige hinder welke de verwijdering van het bijgebouw rechtvaardigt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat - en [gedaagde] heeft daartoe ook voorstellen gedaan - dit zicht nog kan worden verminderd en verbeterd door de ligusterhaag iets hoger te laten groeien, en/of de regenpijphouders te verwijderen en de dakrand groen te schilderen. De vordering tot verwijdering van het bijgebouw zal de rechtbank daarom afwijzen.
de ligusterhaag
4.4. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat de ligusterhaag gemeenschappelijk en mandelig is. Uit de door [eiser] in het geding gebrachte foto’s (productie 6) blijkt dat de ligusterhaag smaller is waar deze evenwijdig loopt aan het bijgebouw. Over de oorzaak daarvan lopen de meningen uiteen. Het debat daarover tussen partijen kan echter onbesproken blijven, omdat de uitkomst daarvan voor de beoordeling van de vordering ter zake niet beslissend is. Hiervóór heeft de rechtbank overwogen dat de ligusterhaag in het smalle gedeelte één open plek vertoont, omdat een struik ontbreekt. Voor het overige is de ligusterhaag intact en draagt overwegend blad. Het enkele feit dat de ligusterhaag ter plekke smaller is, heeft geen nadelige invloed op de functie van de ligusterhaag als erfafscheiding. De stelling dat het bestaande deel van de haag afsterft als gevolg van beschadiging van de wortels, heeft [eiser] niet onderbouwd, en is gelet op de door de rechtbank waargenomen staat van de ligusterhaag (ruim drie jaar na de beweerdelijke verwijdering van de andere helft) niet aannemelijk. Onder die omstandigheden ontbreekt een redelijk belang bij de vordering tot herstel c.q. aanplant van de verwijderde ligusterhaag aan de zijde van het perceel van [gedaagde], zodat die vordering eveneens zal worden afgewezen.
4.5. Als de in het ongelijk te stellen partij zal [eiser] de proceskosten van [gedaagde] moeten vergoeden. Bij de waardering van de verrichte werkzaamheden kent de rechtbank voor de conclusie van antwoord 1 punt en voor comparitie en de voortzetting daarvan 1.5 punt toe. De kosten worden tot op heden begroot op € 263,-- aan vast recht en € 1.130,-- aan kosten advocaat, in totaal derhalve € 1.393,--.
De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af;
5.2. veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.393,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. van Voorthuizen en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2011.