ECLI:NL:RBMID:2011:BP4978

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
5 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
73056 / HA ZA 10-198
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid na aanrijding tussen snorfiets en personenauto

Op 5 januari 2011 heeft de Rechtbank Middelburg uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen eiser, een snorfietser, en gedaagde, de bestuurder van een personenauto, naar aanleiding van een aanrijding die plaatsvond op 17 mei 2007. Eiser vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat gedaagde onrechtmatig had gehandeld door onvoldoende rechts te houden tijdens de aanrijding, waardoor eiser schade had geleden. Eiser stelde dat gedaagde in strijd met de Wegenverkeerswet had gehandeld en dat hij aansprakelijk was voor de schade aan de snorfiets, kleding en gederfde inkomsten.

De rechtbank heeft de procedure beoordeeld aan de hand van het tussenvonnis van 14 juli 2010 en het proces-verbaal van de comparitie van 23 november 2010. Eiser heeft verklaard dat hij voldoende rechts hield en dat gedaagde de bocht te ruim nam, wat leidde tot de aanrijding. Gedaagde heeft echter betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld en stelde dat eiser over de as van de weg reed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de getuigen die door eiser zijn aangedragen de aanrijding niet hebben gezien en dat de door de politie gemaakte situatieschets niet op schaal was, maar wel op basis van waarnemingen van verbalisanten was opgesteld.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om zijn stelling dat gedaagde onvoldoende rechts had gehouden te onderbouwen. De getuigenverklaringen en het proces-verbaal boden geen aanknopingspunten voor de door eiser gestelde toedracht van de aanrijding. Aangezien de grondslag van de vordering niet was komen vast te staan, werd de vordering afgewezen. Eiser werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 1.166,-- werden begroot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
" \* MERGEFORMAT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 73056 / HA ZA 10-198
Vonnis van 5 januari 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te Sint Maartensdijk,
eiser,
advocaat mr. J.J. Blaak- Looij te Goes,
tegen
[gedaagde],
wonende te Oud-Vossemeer,
gedaagde,
advocaat mr. J.C. van den Dries te Goes.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 juli 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 23 november 2010.
De feiten
Op 17 mei 2007, rond 18.42 uur, vond op de Kleine Dijk te Sint Annaland een aanrijding plaats tussen een snorfiets, bestuurd door eiser, en een personenauto, Audi A4, bestuurd door gedaagde. Gedaagde draaide met zijn auto vanaf de provinciale weg de Kleine Dijk op en kwam na ongeveer 100 meter, in een voor hem naar rechts gaande bocht, in botsing met de hem tegemoetkomende eiser. De Kleine Dijk is ter plaatse 3.10 meter breed. Aan beide zijden van de weg groeide hoog fluitenkruid. Eiser is bij die aanrijding gewond geraakt.
Het geschil
Eiser vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat gedaagde jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld (met de aanrijding als gevolg), hetgeen gedaagde is toe te rekenen en waardoor eiser schade heeft geleden en dat gedaagde voor deze schade aansprakelijk is, welke schade – nader op te maken bij staat – door gedaagde dient te worden vergoed, met veroordeling van gedaagde in de proceskosten (inclusief nakosten).
3.2. Eiser stelt dat hij voldoende rechts hield toen hij werd aangereden. Gedaagde zal, nu de weg in de bocht omhoog gaat en weinig zicht biedt, zoals veel verkeer daar doet de buitenbocht hebben genomen, en aldus onvoldoende rechts hebben gehouden. Dat gedaagde dat heeft gedaan leidt eiser ook af uit het schadebeeld aan de voorzijde van de auto (de meeste schade was aanwezig aan de bestuurderskant) en de schade aan zijn snorfiets (met name aan de linkerzijde). Voorts blijkt het onvoldoende rechts houden door gedaagde uit het feit dat zijn auto na de aanrijding midden op de weg stond. Eiser verwijst verder naar de verklaringen van twee getuigen, die kort na de aanrijding ter plaatse waren. De door de politie van het ongeval (onrechtmatig, want op basis van alleen de – met behoedzaamheid te hanteren – verklaring van gedaagde) opgemaakte situatieschets is onjuist. De weg is veel te ruim getekend en de posities van de voertuigen zijn onjuist ingetekend. Ondanks aandringen van eiser heeft de politie de schets niet willen verbeteren. Tenslotte verwijst eiser naar de op zijn verzoek opgemaakte – kort voor de comparitie overgelegde – ongevallenanalyse, waaruit blijkt dat de snorfiets de auto aan de bestuurderszijde heeft geraakt; uitgaande van de in dat rapport weergegeven botsconfiguratie staat vast dat eiser voldoende rechts hield.
Ter comparitie heeft eiser verklaard dat twee tellen nadat een tegemoetkomende auto hem was gepasseerd, er een klap was. Of hij de auto van gedaagde heeft zien aankomen, wist hij niet meer.
Eiser stelt dat gedaagde door onvoldoende rechts te houden – en aldus in strijd met art. 5 WVW in verbinding met art. 3 RVV 1990 te handelen – toerekenbaar onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Hij is aansprakelijk voor de door eiser geleden schade, die in ieder geval bestaat uit schade aan de snorfiets en aan kleding en uit gederfde inkomsten.
3.3. Gedaagde voert verweer. Naast zijn eigen (partij-)verklaring heeft eiser geen bewijs van zijn stelling dat gedaagde jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld. De twee door eiser genoemde getuigen hebben het ongeval niet zien gebeuren. Uit het schadebeeld kan slechts een ongevallendeskundige – en dat is eiser niet – conclusies trekken. Overigens gaat gedaagde ervan uit dat de eerste aanraking met de snorfiets op het midden van de voorzijde van de auto plaatsvond. De door de politie gemaakte situatieschets is niet alleen op basis van de verklaring van gedaagde gemaakt; twee verbalisanten hebben ter plaatse, aan de hand van hun waarnemingen, die schets gemaakt. Dat die schets niet op schaal is getekend, doet aan de bewijskracht ervan niets af.
Ter comparitie heeft gedaagde verklaard dat hij op het moment van de aanrijding zoveel mogelijk rechts reed; in de bocht dook ineens eiser op. Eiser reed over de as van de weg op de weghelft van gedaagde. Aan de hand van de door eiser overgelegde ongevallenanalyse kan niet worden vastgesteld waar op de weg de voertuigen zich ten tijde van de aanrijding bevonden.
De beoordeling
De door eiser gestelde toedracht van de aanrijding – en met name de stelling dat gedaagde niet (voldoende) rechts heeft gehouden – wordt door gedaagde gemotiveerd betwist. Nu die door eiser gestelde toedracht de grondslag is voor zijn vordering, dient eiser die toedracht te bewijzen. De thans voorhanden zijnde stukken leveren dat bewijs niet op. Uit de overgelegde getuigenverklaringen blijkt dat deze getuigen de aanrijding zelf niet hebben gezien; zij verklaren ook niets over de positie op de weg van de beide voertuigen ten tijde van de aanrijding. Het proces-verbaal van de politie biedt evenmin aanknopingspunten voor de stelling van eiser. Ook als ervan wordt uitgegaan – zoals eiser stelt – dat de door de politie gemaakte situatieschets onjuist is, dan is daarmee niet gezegd dat de wijze waarop eiser de toedracht van de aanrijding schets, juist is. Voor die stelling is in het proces-verbaal (de situatieschets weggedacht) geen aanknopingspunt te vinden. Ook eiser zelf, door de politie gehoord, heeft toen niet verklaard dat gedaagde onvoldoende rechts heeft gehouden; hij heeft slechts verklaard dat hij zelf rechts hield. Tenslotte geeft ook het schadebeeld van de voertuigen en de aan de hand daarvan gemaakte ongevallenanalyse geen aanknopingspunt voor de door eiser gestelde toedracht. De analyse laat zien hoe de voertuigen zich ten opzichte van elkaar verhielden op het moment van de aanrijding. Waar op de weg de beide voertuigen zich op dat moment bevonden (voor de snorfiets zoveel mogelijk rechts of voor de auto zoveel mogelijk rechts) is uit die analyse niet af te leiden.
4.2. Eiser heeft (nader) bewijs aangeboden. Hij biedt aan beide eerder genoemde getuigen, zichzelf en zijn echtgenote te doen horen en aanvullend deskundigenonderzoek te laten doen. Van de twee getuigen heeft eiser aangegeven dat zij zouden kunnen verklaren over waar zij de voertuigen hebben gezien. Zoals hiervoor al overwogen zal bewijs van die stelling niet kunnen bijdragen aan bewijs van de toedracht van het ongeval. Wat de getuigen nog meer kunnen verklaren heeft eiser niet aangegeven. Wat zijn echtgenote (waarvan niet is gesteld of gebleken dat zij bij de aanrijding aanwezig was) over de toedracht van het ongeval kan verklaren heeft eiser evenmin toegelicht. Ten aanzien van het aanbod tot nader onderzoek ziet de rechtbank zonder nadere toelichting – die niet is gegeven – niet in hoe een deskundige aan de hand van de door de ongevallendeskundige gemaakte botsconfiguratie iets zou kunnen zeggen over de positie ten tijde van het ongeval op de Kleine Dijk van de twee botsende voertuigen. Nu het nadere bewijsaanbod aldus onvoldoende is gemotiveerd, ziet de rechtbank geen grond om eiser tot (getuigen- of deskundigen-)bewijs toe te laten. Ook het aanbod tot het horen van eiser zelf als getuige wordt gepasseerd; die verklaring zal – nog los van de vraag wat eiser, gelet op zijn verklaring ter comparitie dat hij niet meer kan zeggen of hij gedaagde heeft zien aankomen, over de plaats op de weg van gedaagde kan verklaren – slechts bewijs in het voordeel van eiser kunnen opleveren als deze strekt tot aanvulling van ander (onvolledig) bewijs en dat andere (onvolledige) bewijs is er niet.
4.3. De rechtbank komt tot de slotsom dat de door eiser gestelde toedracht van het ongeval niet is komen vast te staan. Daarmee is de grondslag aan zijn vordering ontvallen. De vordering zal worden afgewezen.
4.4. Als de in het ongelijk gestelde partij zal eiser worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van gedaagde worden begroot op:
- vast recht € 263,--
- salaris advocaat € 904,-- (2 x tarief II, € 452,--)
Totaal € 1.167,--.
De beslissing
De rechtbank
wijst de vordering af;
veroordeelt eiser in de kosten van deze procedure, aan de zijde van gedaagde tot op heden begroot op € 1.166,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2011.