RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 07/1289 en 08/201
Uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[naam]
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. P.M. Groenhart, werkzaam bij ACOM te Leusden,
de Minister van Defensie,
verweerder.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen door verweerder op zijn bezwaren genomen besluiten van 2 november 2007 (hierna: bestreden besluit I) en 14 januari 2008 (hierna: bestreden besluit II).
Verweerder heeft in het kader van voormelde beroepen aan de rechtbank stukken overgelegd onder mededeling dat uitsluitend de rechtbank daarvan kennis zal mogen nemen. Gelet op de aard van de zaak heeft de rechtbank beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft vervolgens eiser verzocht om toestemming, zoals bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser heeft deze toestemming verleend.
De beroepen zijn op 2 december 2010 behandeld ter zitting. Eiser is verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden
mr. H.J.M.R. van den Ende en mr. E.C. Pieternaat, advocate te Den Haag.
1. Bij brief van 25 april 2006 heeft eiser verzocht om openbaarmaking van verschillende documenten ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Verweerder heeft deze documenten als volgt gespecificeerd:
1. Het operatiebevel;
2. De taakstelling van het bataljon in 1995 onder de United Nations Protection Force, daarbij formuleert eiser een aantal vragen;
3. Schriftelijke verzorgingsinstructies;
4. De Rules of Engagement;
5. Diverse adviezen, documenten of rapporten;
6. Enkele concrete antwoorden op de door eiser gestelde vragen omtrent de veiligheid;
7. De vraag welke exit-strategie door het ministerie als bevelsinstructie schriftelijk is opgenomen met betrekking tot Dutchbat III;
8. Wetenschappelijk erkend onderzoek naar klachten onder de Dutchbat-III veteranen;
9. Het besluit tot erkenning door de staatssecretaris van Defensie.
2. Bij besluit van 31 juli 2006 heeft verweerder op voormeld verzoek beslist.
Verweerder heeft geweigerd het operatiebevel (no. 1) met bijlagen (oporder no. 01, co-Dutchbat, 171300 LT FEB 95) openbaar te maken met een verwijzing naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob. Dit document is een document van de Verenigde Naties (VN) en valt daarmee onder het openbaarheidsregime van de VN. Het zou volgens verweerder zowel de betrekkingen met andere lidstaten van de VN als de betrekkingen met de VN schaden indien Nederland vertrouwelijke documenten verstrekt en daarmee op eigen gezag voorbij gaat aan de door de VN op de documenten aangebrachte classificeringen. Het belang van de publieke informatieverstrekking weegt daar volgens verweerder niet tegen op.
Ten aanzien van de taakstelling (no. 2) merkt verweerder op dat een gedeelte is opgenomen in voormeld operatiebevel. Daarnaast merkt verweerder op dat de Wob slechts ziet op het verstrekken van informatie neergelegd in documenten en niet op het beantwoorden van vragen.
De schriftelijke verzorgingsinstructies (no. 3) heeft verweerder openbaar gemaakt.
Openbaarmaking van de Rules of Engagement (no. 4) wijst verweerder af met een beroep op artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wob (veiligheid van de staat).
Voor wat betreft de door eiser verzochte adviezen, documenten of rapporten en de door hem gestelde vragen over de veiligheid en de exit-strategie (nrs. 5, 6 en 7), verwijst verweerder naar het NIOD-rapport van J.C.H. Blom e.a. ‘Srebrenica een ‘veilig’ gebied. Reconstructie, achtergronden, gevolgen en analyses van de val van een Safe Area (NIOD), Amsterdam 2002’.
Ten aanzien van de door eiser gestelde vraag over klachten bij Dutchbat-veteranen (no. 8) verwijst verweerder naar de brief van de staatssecretaris van Defensie aan de Tweede Kamer van 11 november 2005 (TK 2005-2006, 30 300, nr. 32) en de beantwoording van vragen van de Vaste Commissie voor Defensie over deze brief (TK 2005-2006, 30 300 X, nr. 67).
Met betrekking tot het besluit tot erkenning (no. 9) geeft verweerder aan dat hij in de Tweede Kamer heeft uitgesproken, dat de regering van mening is dat de leden van Dutchbat III hun taak naar eer en geweten hebben uitgevoerd. Daarmee is de rehabilitatie van Dutchbat III een politiek feit geworden. Verweerder verwijst naar de handelingen van de Tweede Kamer (TK 18 juni 2003, 79-4493/4494).
3. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
4. In de aanvullende bezwaargronden van 20 en 21 september 2007 heeft eiser verzocht om stukken die niet in het verzoek van 25 april 2006 zijn opgenomen en waarop niet met het besluit van 31 juli 2006 is beslist. Verweerder heeft dit verzoek als een nieuw verzoek om openbaarmaking van stukken op grond van de Wob aangemerkt. Laatstgenoemd verzoek heeft betrekking op informatie over de planningsopdracht voor de uitzending van Nederlandse militairen naar Bosnië-Herzegovina, alsmede om de loyaliteitsverklaring die de toenmalige Minister van Defensie Ter Beek aan luitenant-generaal Couzy zou hebben gevraagd. Verweerder stelt de volgende documenten te hebben aangetroffen:
10. Planningsopdracht ‘Safe Lion’, uitzending 11 Infbat (APC) + OCS;
11. Faxbericht van 11 Infbat Lumbl aan de Crisisstaf van 26 november 1993;
12. Faxbericht van de Directie Operatiën KL aan DCBC van 2 december 1993;
13. Nota Defensiestaf inzake inzet Dutchbat in Bosnië-Hercegovina van 2 december 1993;
14. Brief van 11 Infbat Lumbl/Dutchbat aan de Crisisstaf van 12 december 1993.
5. Bij besluit van 15 januari 2007 heeft verweerder voormelde documenten openbaar gemaakt. Het faxbericht van 2 december 1993 heeft verweerder met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, juncto artikel 10, derde lid, van de Wob in geanonimiseerde vorm verstrekt. De loyaliteitsverklaring heeft verweerder niet aangetroffen.
6. Eiser heeft hiertegen op 22 februari 2007 bezwaar gemaakt.
7. Op 14 en 15 maart 2007 heeft eiser zijn bezwaargronden aangevuld. Dit aanvullende bezwaarschrift bevatte echter opnieuw een verzoek om andere gegevens dan waarom eerder was verzocht. Verweerder heeft dit onderdeel van het bezwaarschrift aangemerkt als een nieuw verzoek, welk verzoek in overleg met de gemachtigde van eiser op 12 juni 2007 is beperkt tot het archief debriefing Srebrenica van de Bevelhebber der Landstrijdkrachten (BLS debriefingsarchief).
8. Verweerder heeft op dit verzoek bij besluit van 6 augustus 2007 beslist. Verweerder heeft bij dit besluit een Bijlage A gevoegd met een overzicht van de documenten uit dit archief. Van deze Bijlage A heeft verweerder besloten de documenten met nummer:
- 1, 4, 5, 7, 10, 12, 17, 19, 20, 25, 27, 28, 29, 30, 36, 37, 41 en 43 in zijn geheel openbaar te maken;
- 6, 8, 11, 16, 18 en 22 openbaar te maken gemaakt met weglating van de namen van de betrokken militairen dan wel ambtenaren. De gebeurtenissen in Srebrenica en de persoonlijke gevolgen voor het daar aanwezig Dutchbatpersoneel rechtvaardigen dat de namen niet publiek gemaakt worden. Daarnaast heeft verweerder in document 16 de persoonlijke beleidsopvattingen onleesbaar gemaakt met een beroep op artikel 11 van de Wob;
- 13 en 21 gedeeltelijk openbaar te maken. De namenlijst wordt openbaar gemaakt, de debriefingsformulieren niet. Verweerder beroept zich daarbij op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, en artikel 11 van de Wob;
- 9, 23, 24, 31, 32, 33, 34, 35 en 38 niet openbaar te maken op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob. Dit betreft documenten waarop het openbaarheidsregime van de VN van toepassing is. De betrekkingen tussen Nederland en de VN en haar lidstaten zouden worden geschaad indien Nederland voorbij gaat aan deze openbaarheidsregels en deze documenten openbaar maakt;
- 2, 3, 14, 15, 26, 40 en 42 niet openbaar te maken met een beroep op de artikelen 10 en 11 van de Wob. Het belang van openbaarmaking van de verklaringen weegt niet op tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het voorkomen van onevenredige benadeling. Daarnaast bevatten deze documenten persoonlijke beleidsopvattingen welke niet voor openbaarmaking in aanmerking komen.
9. Eiser heeft ook tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
10. Verweerder heeft met bestreden besluit I (procedurenr. 07/1289) de bezwaren van eiser tegen de besluiten van 31 juli 2006 en 15 januari 2007 gedeeltelijk gegrond verklaard. De bijlagen A tot en met H bij het verkenningsrapport van 12 december 1993 worden alsnog openbaar gemaakt en het gehele faxbericht van 2 december 1993.
Voor wat betreft de Rules of Engagement verwijst verweerder in eerste instantie naar artikel 2 van de Wob. Voorts stelt hij dat voor zover er van uit zou worden gegaan dat de Wob wel van toepassing is, openbaarmaking op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob geweigerd wordt.
11. Met bestreden besluit II (procedurenr. 08/201) heeft verweerder eisers bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Het document met nummer 3 wordt in zijn geheel openbaar gemaakt en de documenten met nummers 15 (dat gelijk is aan stuk nummer 26) en 40 gedeeltelijk onder anonimisering, waarbij wordt verwezen naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.
Ten aanzien van de nummers 13 en 21 is aangegeven dat dit beide lijsten zijn met achtergelaten wapens en munitie. Aangezien dit operationele informatie betreft worden deze documenten geweigerd op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wob.
Document 39 bevat een namenlijst en debriefingsformulieren. De namenlijst is reeds bij het besluit van 6 augustus 2007 verstrekt. Openbaarmaking van de debriefingsformulieren wordt geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob.
Ten aanzien van de VN-documenten verwijst verweerder – gelet op het bijzondere openbaarmakingsregime dat voor deze documenten geldt – primair naar de artikel 2 van de Wob en subsidiair naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob.
12. Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft daartoe verwezen naar de gronden die in de bezwaarprocedures zijn aangevoerd.
Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet per document de weigeringsgrond heeft vermeld. Eiser stelt dat bepaalde documenten ten onrechte niet openbaar zijn gemaakt en dat de daaraan ten grondslag liggende motivering ondeugdelijk is.
Voorts stelt hij dat verweerder ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom het thans in geding zijnde operatiebevel niet openbaar is gemaakt, terwijl een eerder operatiebevel dat ook van de VN afkomstig was wel bekend is gemaakt door de staatssecretaris.
Verder stelt eiser dat zijn belangen onvoldoende zijn meegewogen. Zolang eiser geen inzage krijgt in de documenten en daarmee inzicht in hetgeen daadwerkelijk rondom de uitzending van Dutchbat III is geschied, zal dat een goede verwerking van de voor hem traumatische gebeurtenis in de weg staan.
De rechtbank overweegt als volgt.
13. Artikel 10 van de Wob bepaalt – voor zover hier van belang –:
1. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:
a. de eenheid van de Kroon in gevaar zou kunnen brengen;
b. de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden;
c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;
d. persoonsgegevens betreft als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.
2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
a. de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties;
b. de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen;
c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
f. het belang, dat de geadresseerde erbij heeft als eerste kennis te kunnen nemen van de informatie;
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Artikel 11, eerste lid, van de Wob bepaalt:
In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
14. De rechtbank overweegt allereerst, voor zover eiser voor de gronden van zijn beroepen enkel heeft volstaan met een verwijzing naar de gronden die hij in bezwaar naar voren heeft gebracht, en die gronden in de bestreden besluiten door verweerder inhoudelijk zijn beoordeeld, dat de besluiten in zoverre onvoldoende gemotiveerd betreden zijn. Het beroep kan in zoverre dan ook niet slagen.
15. Voorts overweegt de rechtbank, dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) het recht van openbaarmaking ingevolge de Wob uitsluitend het belang van een goede en democratische bestuursvoering dient. Het komt iedere burger in gelijke mate toe. Daarom kan geen onderscheid worden gemaakt naar de persoonlijke belangen en oogmerken van de verzoeker. De door eiser gestelde belangen en zijn verwerkingsproces zijn persoonlijke belangen en kunnen derhalve niet worden betrokken bij een belangenafweging in het kader van de Wob.
16. De gemachtigde van eiser heeft verder ter zitting gesteld dat de verzoeken van eiser meer dan de in de besluiten genoemde stukken betreffen. De rechtbank stelt in dit verband op grond van het dossier vast dat eiser zijn oorspronkelijke verzoek van 25 april 2006 verschillende malen heeft uitgebreid en dat uiteindelijk op 12 juni 2007 met verweerder is afgesproken dat het verzoek om openbaarmaking van documenten – naast de stukken waarover reeds bij besluiten van 31 juli 2006 en 15 januari 2007 was beslist – beperkt wordt tot stukken uit het BLS debriefingsarchief. De rechtbank verstaat de beroepen daarom aldus dat zij betrekking hebben op de stukken, zoals vermeld in de besluiten van 31 juli 2006, 15 januari 2007 en 6 augustus 2007.
17. De rechtbank stelt vervolgens vast dat van Bijlage A, zoals dat is gevoegd bij het besluit van 6 augustus 2007, de documenten met de volgende nummers in zijn geheel openbaar zijn gemaakt: 1, 3, 4, 5, 7, 10, 12, 17, 19, 20, 25, 27, 28, 29, 30, 36, 37, 41 en 43. Deze zijn geen onderwerp van geschil. De gemachtigde van eiser heeft daarnaast ter zitting beaamd dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen de openbaarmaking van stukken in geanonimiseerde vorm, zodat het beroep geen betrekking heeft op de geanonimiseerd verstrekte documenten. Het betreft de documenten met de nummers: 6, 8, 11, 15, 16, 18, 22 en 40.
18. Ten aanzien van het operatiebevel (no. 1) heeft verweerder bij brief van 29 november 2010 aan de rechtbank meegedeeld dat dit document zich ten tijde van de beslissing op bezwaar bevond in de kluis van de Directie Juridische Zaken van het Ministerie van Defensie. Begin 2010 is uit de kluis een groot aantal stukken inzake Srebrenica overgedragen aan het Centraal Archief. Thans kan het bewuste operatiebevel echter niet meer worden getraceerd, terwijl het wel bestaat. Het document is nog niet teruggevonden.
19. De rechtbank heeft aldus in deze procedure geen kennis kunnen nemen van voormeld operatiebevel en niet kunnen vaststellen of het een VN-document betreft. Reeds op die grond is verweerder er niet in geslaagd in beroep aannemelijk te maken dat het bedoelde document op grond van de bijzondere openbaarmakingsregeling die geldt voor VN-documenten, niet voor openbaarmaking in aanmerking komt. Zij verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I (Awb 07/11289) dan ook gegrond en vernietigt het besluit op bezwaar in zoverre. Het bedoelde operatiebevel zal alsnog dienden te worden opgespoord. Zodra dit is gebeurd, dient verweerder opnieuw op het bezwaar te beslissen.
20. Verweerder heeft openbaarmaking van verschillende stukken geweigerd onder verwijzing naar de bijzondere openbaarmakingsregeling die geldt voor VN-documenten. Het betreft ten aanzien van bestreden besluit I de volgende stukken: het operatiebevel (oporder no. 1, co-Dutchbat, 171300 LT FEB 95) en de Rules of Engagement. Voor wat betreft bestreden besluit II gaat het om de documenten met de nummers: 9, 23, 24, 31, 32, 33, 34, 35 en 38, zoals deze zijn vermeld op Bijlage A bij het primaire besluit van 6 augustus 2007.
21. Ingevolge artikel II, § 4, van het Verdrag van 13 februari 1946 nopens de voorrechten en immuniteiten van de Verenigde Naties (hierna: het VN-Immuniteitenverdrag) zullen het archief van de VN en in het algemeen alle stukken, die aan hen behoren of die zij onder zich hebben, onschendbaar zijn, waar deze zich ook bevinden.
In haar uitspraak van 3 maart 2010 (LJN: BL6245) heeft de ABRvS geoordeeld dat het feit dat de documenten zich mede bij de minister bevinden, er niet aan in de weg staat dat voormelde bepaling daarop van toepassing is. Ingevolge artikel II, § 4, van het VN-Immuniteitenverdrag geldt de onschendbaarheid van documenten van de VN immers waar deze zich ook bevinden. Aangezien documenten van de VN in artikel II, § 4, van het VN-Immuniteitenverdrag — zonder voorbehoud — door de verdragsluitende partijen als onschendbaar zijn aangemerkt, is het aan de VN om te bepalen of en, zo ja, in hoeverre hun documenten openbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat de genoemde stukken VN-stukken zijn, zodat verweerder de openbaarmaking ervan terecht heeft geweigerd.
22. Voor het overige heeft het beroep betrekking op de volgende stukken:
2. concept brief van de minister aan de Tweede Kamer (D 101/95/19818 (ref. 9) t.b.v. BLS);
13. lijst met achtergelaten wapens en munitie;
14. verklaringen van [naam 1], [naam 2] en [naam 3] van STKMAR aan Plv LO;
16. verklaring van 17 juli 1995 van drs. [naam 4], voor wat betreft de daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen;
21. lijst met achtergelaten wapens en munitie;
39. namenlijsten Moslims (totaal 239 namen) en Debriefing formn (Zagreb), voor zover het de debriefingsformulieren betreft;
42. brief/verslag van [naam 5].
23. Document nummer 2 is blijkens het voorblad en handgeschreven aantekeningen in het document een conceptbrief. Ter zitting heeft verweerder aangegeven, dat openbaarmaking onder verwijzing naar artikel 11 van de Wob is geweigerd, omdat het concept afwijkt van de uiteindelijke versie.
Zoals de ABRvS heeft overwogen in haar uitspraak van 1 september 2010 (LJN: BN5699) blijkt uit de wetsgeschiedenis dat het doel van de in artikel 11, eerste lid, van de Wob neergelegde bescherming van persoonlijke beleidsopvattingen is de bescherming van de vrije meningsvorming, het belang om in vertrouwelijke sfeer te kunnen "brainstormen" zonder vrees voor gezichtsverlies en het kunnen waarborgen dat bij de primaire vormgeving van het beleid de betrokkenen in alle vrijheid hun gedachten en opvattingen kunnen uiten (Kamerstukken II 1986/87, 19 859, nr. 3, p. 14 en 38). Onder persoonlijke beleidsopvatting wordt verstaan een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van één of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten. Concepten, voor zover deze afwijken van de definitieve versie en derhalve, behoudens uit anderen hoofde weggelakte passages, niet reeds openbaar zijn, bevatten dan ook persoonlijke beleidsopvattingen, aldus de ABRvS. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook terecht geweigerd voormeld concept openbaar te maken.
24. Openbaarmaking van de stukken met nummers 13 en 21 is terecht geweigerd met een beroep op artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wob.
25. Ten aanzien van documenten 16 en 42 stelt de rechtbank vast dat deze documenten, bestemd zijn voor intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen bevatten, zoals bedoeld in artikel 11 van de Wob. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de in document 42 vervatte feiten zodanig zijn verweven met die persoonlijke beleidsopvattingen dat gedeeltelijke openbaarmaking niet mogelijk is.
26. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid openbaarmaking van documenten 14 (verklaringen van [naam 1], [naam 2] en [naam 3]) en 39 (debriefingsformulieren) op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob, kunnen weigeren. Zoals de ABRvS verschillende malen heeft geoordeeld (laatstelijk bij uitspraak van 12 augustus 2009, LJN: BJ5104) kan, waar het gaat om het beroepshalve functioneren van ambtenaren, slechts in beperkte mate een beroep worden gedaan op het belang van eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer. Dit ligt anders indien het betreft het openbaarmaken van namen van de ambtenaren. Namen zijn persoonsgegevens en het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer kan zich tegen het openbaarmaken daarvan verzetten. Daarnaast hebben de in geding zijnde documenten betrekking op gebeurtenissen die voor de betrokken militairen zeer ingrijpend en voor een aantal van hen ook traumatiserend zijn geweest. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de invloed van deze gebeurtenissen op het persoonlijke leven van de betrokken militairen zodanig is, dat niet kan worden gezegd dat de informatie uitsluitend betrekking heeft op het beroepshalve functioneren van de desbetreffende militairen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de belangen van de betrokken militairen, het belang van de persoonlijke levenssfeer en het belang dat geen onevenredige benadeling plaatsvindt, zwaarder mogen laten wegen dan het belang bij openbaarheid.
27. Gelet op voorgaande verklaart de rechtbank de beroepen voor het overige ongegrond.
28. Nu het beroep gedeeltelijk gegrond is verklaard, is er aanleiding te bepalen dat verweerder in zoverre een nieuw besluit op bezwaar zal nemen. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van twee proceshandelingen.
- verklaart het beroep gericht tegen bestreden besluit I (Awb 07/1289) gegrond en vernietigt het bestreden besluit I, voor zover dit ziet op de weigering tot openbaarmaking van het operatiebevel (oporder no. 1, co-Dutchbat, 171300 LT FEB 95);
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de kosten van procedure Awb 07/1289, aan de zijde van eiser begroot op € 644,- (zegge zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door verweerder aan eiser;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht in procedure Awb 07/1289 ten bedrage van € 143,- (honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack als voorzitter en mr. J.C.K.W. Bartel en mr. A.W. Ente als leden, in tegenwoordigheid van mr. H.D. Sebel als griffier en op 13 januari 2011 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Nota bene:
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd.
Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.