zaak/reknr: 72560 / JE RK 10-246
beschikking van de meervoudige kamer d.d. 12 april 2010
in de zaak met betrekking tot de onder toezicht gestelde jeugdige
[de jeugdige] (hierna: de jeugdige),
geboren te Terneuzen op [geboortedatum] 1999,
[de vader] (hierna: de vader), postadres te Breda, [adres],
[de moeder] (hierna: de moeder), wonende te Terneuzen, [adres].
De moeder is belast met het gezag over de jeugdige.
De jeugdige verblijft in een pleeggezin.
Op 8 april 2010 heeft de Stichting Bureau Jeugdzorg Zeeland (hierna: de Stichting) een verzoekschrift met bijlagen ingediend, strekkende tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van de jeugdige in een pleeggezin met ingang van 9 april 2010 en tot
Er is geen indicatiebesluit overgelegd dat overeenkomt met het verzochte.
Op 9 april 2010 is van de vader een brief ontvangen.
Op 9 april 2010 heeft de kinderrechter het verzoek ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
alsmede de volgende belanghebbende:
- de pleegmoeder, bijgestaan door mr. C.L. de Koeijer.
Hoewel opgeroepen zijn de volgende belanghebbenden niet verschenen:
- de vader, maar hij heeft zijn mening schriftelijk kenbaar gemaakt;
Bij beschikking van de kinderrechter van 18 maart 2004 is de ondertoezichtstelling van de jeugdige uitgesproken met ingang van 18 maart 2004 en tot 18 maart 2005 met benoeming van de Stichting tot gezinsvoogdij-instelling.
Bij beschikking van de kinderrechter van 5 maart 2010 is de ondertoezichtstelling laatstelijk verlengd met ingang van 18 maart 2010 en tot 18 maart 2011 met behoud van de Stichting als gezinsvoogdij-instelling.
Bij beschikking van de kinderrechter van 5 maart 2010 is de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de jeugdige in een pleeggezin verlengd met ingang van 18 maart 2010 en tot 18 maart 2011, bij welke beschikking de machtiging ook is beperkt tot het gezin van de pleegouders.
De kinderrechter is van oordeel dat, gelet op de aard van de zaak, onderhavige zaak in aanmerking komt voor een beslissing door de meervoudige kamer en heeft de zaak daarnaar verwezen.
De Stichting heeft ter terechtzitting gesteld dat zij de veiligheid van [de jeugdige] niet langer kan waarborgen. In februari 2010 is er een anonieme melding bij het AMK gedaan, waarbij zorgen zijn geuit over de situatie bij de pleegouders wanneer de zoon van de pleegouders, [de heer E.], die gedetineerd was in verband met seksueel misbruik van de pleegdochters, vrij zou komen. Naar aanleiding van deze melding is door het AMK een onderzoek opgestart en zijn de zorgen met de pleegouders besproken. Voorts is er een veiligheidsplan opgesteld, waarin concrete afspraken zijn vastgelegd om de veiligheid van [de jeugdige] te kunnen garanderen. Op 6 april 2010 is [de heer E.] vrijgekomen. De pleegouders houden zich echter niet aan het veiligheidsplan. Zij zijn onduidelijk over de verblijfplaats van [de heer E.] en geven geen volledig en duidelijk beeld van de thuissituatie. Op deze manier kan de Stichting niet in het belang van [de jeugdige] handelen en dient hij dan ook overgeplaatst te worden. Omdat de machtiging van 5 maart 2010 uitsluitend ziet op een plaatsing bij de pleegouders waar [de jeugdige] op dit moment verblijft, verzoeken zij een algemene machtiging voor een pleeggezinplaatsing af te geven.
Door en namens de pleegmoeder is primair aangevoerd dat het verzoek op formele gronden afgewezen moet worden. Er wordt een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing verzocht terwijl reeds een machtiging is verleend. Wijziging van het verzoek is ter terechtzitting niet mogelijk nu dit schriftelijk dient te geschieden.
Subsidiair wordt gesteld dat overplaatsing niet in het belang van [de jeugdige] is. Uit het onderzoeksrapport van de deskundige, mevrouw Weterings, is gebleken dat [de jeugdige] door de overplaatsing zeer grote dan wel onherstelbare schade zal lijden. De pleegmoeder is het met
de Stichting eens dat open communicatie belangrijk is. Zij heeft de Stichting AZZ ook op de hoogte gesteld van het verblijf van [de heer E.] bij kennissen van de pleegouders. De pleegouders hebben zich aan het veiligheidsplan gehouden en de veiligheid van de jeugdige is nooit in gevaar geweest. Het besluit tot overplaatsing van [de jeugdige] moet heel goed worden beargumenteerd, hetgeen niet het geval is. Het verzoek van de Stichting dient dan ook te worden afgewezen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voorbij zal worden gegaan aan het primaire verweer. Hoewel mr. De Koeijer kan worden toegegeven dat in het petitum van het verzoek ten onrechte een nieuwe machtiging wordt verzocht kan, gelet op de toelichting in het verzoek, wel ingelezen worden dat de Stichting bedoeld heeft te verzoeken de beschikking van de kinderrechter van 5 maart 2010 te wijzigen. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat alle belanghebbenden het meest gebaat zijn met een inhoudelijke behandeling en beslissing.
Waar het bij de te nemen beslissing om draait is het belang van [de jeugdige]. Alle betrokken partijen zijn het erover eens dat [de jeugdige] gehecht is geraakt aan zijn pleegouders en dat hij in hun gezin een goede ontwikkeling doormaakt. Het is dus in zijn belang de plaatsing in dit pleeggezin voort te zetten, om zo de goede ontwikkeling niet te schaden. Dit is ook de wens van [de jeugdige] zelf, van zijn vader en van de pleegouders.
Vanzelfsprekend moet de veiligheid van [de jeugdige] dan wel gewaarborgd zijn. De Stichting werpt zich terecht op als de instantie die ook daarvoor moet waken. Als basis dient daarvoor het opgestelde veiligheidsplan. De Stichting wil een onvoorwaardelijke uitvoering van dat plan door de pleegouders.
De pleegouders hebben zowel belang bij voortzetting van het verblijf van [de jeugdige] bij hen, omdat zij zien dat dat goed is voor hem, als belang bij een goede relatie met [de heer E.], omdat [de heer E.] hun zoon is. Van de pleegouders kan en mag niet worden verwacht dat zij zich van hun kind afkeren. De pleegouders moeten in feite twee loyaliteiten dienen.
Het is in het belang van [de jeugdige] als de Stichting oog heeft voor deze twee loyaliteiten en in openheid het bestaan en de risico’s daarvan telkens weer met de pleegouders bespreekt. De Stichting moet uitstralen dat het vindt dat [de jeugdige] bij het pleeggezin in goede handen is én begrip tonen voor het feit dat ook [de heer E.] een zekere plaats in het gezin inneemt. Alleen zo kan worden voorkomen dat de pleegouders in een spagaat komen te verkeren. Als de pleegouders weten dat de Stichting niet van hen verwacht dat zij kiezen voor óf hun zoon [de heer E.] óf hun pleegzoon [de jeugdige], kunnen zij voluit meewerken aan het veiligheidsplan. Het is immers ook het belang van de pleegouders dat [de jeugdige] veilig is in hun gezin en dat [de heer E.] niet de gelegenheid krijgt tot ontoelaatbaar gedrag.
Het verzoek [de jeugdige] elders te plaatsen wordt afgewezen. De rechtbank dringt erop aan dat de Stichting en de pleegouders goede afspraken met elkaar maken, waarbij het veiligheidsplan als basis dient. De Stichting moet de voorwaarden scheppen, waarbinnen een open communicatie plaats kan vinden, waarin de pleegouders de ruimte voelen hun zorgen en twijfels met de Stichting te kunnen bespreken zonder de angst hetzij [de jeugdige], hetzij [de heer E.] onmiddellijk te verliezen. De pleegouders zullen er in ieder geval voor in moeten staan dat [de jeugdige] en [de heer E.] voorlopig niet zonder toezicht van een volwassene samen zijn.
wijst het verzoek van de Stichting af.
Deze beslissing is gegeven te Middelburg door mrs. S. Kuypers, E.K. van der Lende-Mulder Smit en R.J. Daalman, in tegenwoordigheid van Y.W. Bogaard als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2010.