3. Het geschil
3.1. Woningborg vordert Stegink te veroordelen tot betaling aan haar van € 20.215,23, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2008 en de proceskosten met de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 14 dagen na datum vonnis. Het bedrag van € 20.215,23 is de som van de herstel- en procedurekosten, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en gederfde rente tot en met 8 februari 2008.
Woningborg stelt dat zij gerechtigd is de vorderingen jegens Stegink in te stellen en onderbouwt dit als volgt. Oorspronkelijk behoorden de vorderingen het GIW toe. Door zich in 1997 in te schrijven in de registers van het LGW en GIW heeft Stegink zich geconformeerd aan het bouwen van woningen die aan de GIW garantie voldoen. De overeenkomst van inschrijving bij het LGW houdt in (artikel 2 van die overeenkomst) dat het LGW zorgdraagt voor inschrijven van – ic – Stegink in het register van GIW, waarmee – ic - Stegink zich verplicht tot naleving van (onder meer) de garantieregeling van het GIW. Daarin staat de betalingsverplichting van Stegink jegens het GIW geregeld. Per 7 december 2006 is Woningborg B.V. omgezet in Woningborg N.V. De Nederlandsche Bank heeft in 2005 geoordeeld dat de waarborgen uit de GIW Garantie- en Waarborgregeling en daarmee samenhangende werkzaamheden moeten worden aangemerkt als verzekeringsactiviteiten en om die reden niet langer mogen worden uitgevoerd door het GIW. Vanaf 2005 werden de betreffende werkzaamheden alleen nog uitgevoerd door Woningborg B.V.; vanaf 7 december 2006 Woningborg N.V. (eiseres). Op 1 januari 2007 heeft in opdracht van De Nederlandsche Bank de portefeuilleoverdracht plaatsgevonden, waarbij alle rechten en plichten uit de overeenkomsten van schadeverzekering van het GIW op grond van de Wet Toezicht Verzekeringsbedrijf 1993 zijn overgegaan op Woningborg. Deze overdracht is na publicatie in de Staatscourant van 7 mei 2007 op 9 mei 2007 van kracht geworden. Stegink heeft geen gebruik gemaakt van haar recht (art. 3:120 lid 7 Wet op het Financieel Toezicht) haar overeenkomst met de Stichting op dat moment op te zeggen, zodat de rechten en plichten uit de overeenkomst van schadeverzekering die behoorden tot het door de Stichting uitgeoefende schadeverzekeringsbedrijf vanaf dan tussen Stegink en Woningborg gelden. Verder zijn met ingang van 1 januari 2007 alle lopende rechten en plichten uit hoofde van de GIW Garantie- en waarborgregelingen (de schadeverzekering) door het GIW overgedragen aan Woningborg. Woningborg verwijst naar de publicatie in de Staatscourant van 14 februari 2008. Ook in dit verband heeft Stegink geen gebruik gemaakt van haar opzegbevoegdheid, zodat alle rechten en plichten die tussen GIW en Stegink golden, thans gelden tussen Woningborg en Stegink.
Subsidiair beroept Woningborg zich op lastgeving c.q. cessie. Woningborg B.V. had destijds van de Stichting de last (art. 7:414 BW) gekregen alle aanspraken van de Stichting op derden geldend te maken c.q. het recht daartoe in eigendom overgedragen gekregen.
Meer subsidiair stelt Woningborg dat Stegink ten koste van haar ongerechtvaardigd is verrijkt, nu zij de kosten heeft voldaan waarvoor Stegink aansprakelijk is.
In reactie op het verweer van Stegink ten aanzien van de hoogte van de herstelkosten voert Woningborg nog aan dat Stegink van 22 december 2004 tot eind oktober 2005 in de gelegenheid is geweest de roosters te bestellen en te plaatsen. Uiteindelijk heeft Woningborg zelf de roosters besteld en geplaatst. Dat dit tegen hogere kosten is gebeurd dan waarvoor Stegink het had gekund, komt voor haar risico.
Op grond van voormelde lastgeving is Woningborg ook bevoegd de proceskosten ad
€ 2.986,03 van Stegink terug te vorderen. Woningborg heeft deze kosten ook aan het GIW vergoed.