ECLI:NL:RBMID:2010:BR4230

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
14 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
63442 / HA ZA 08-309
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaal van kosten op aannemer door de Stichting Garantie Instituut Woningbouw

In deze zaak vorderde Woningborg N.V. betaling van kosten van herstelwerkzaamheden en proceskosten van Aannemingsbedrijf Stegink B.V. De kosten waren gemaakt ter uitvoering van een arbitraal vonnis dat Stegink had gekregen van de Vereniging van Eigenaars van een appartementencomplex in Vlissingen. De rechtbank oordeelde dat Stegink zich had verbonden aan de GIW Garantie- en Waarborgregeling en dat zij aansprakelijk was voor de kosten die Woningborg had gemaakt. De rechtbank wees de vordering van Woningborg toe, met uitzondering van een aantal niet voldoende onderbouwde kosten. De rechtbank oordeelde dat Stegink niet tijdig had gehandeld na het arbitraal vonnis en dat de hogere kosten voor haar risico kwamen. De vordering tot vergoeding van de herstelkosten werd toegewezen tot een bedrag van € 9.817,50, en de proceskosten werden begroot op € 1.679,80. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf 23 augustus 2006. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 63442 / HA ZA 08-309
Vonnis van 14 juli 2010
in de zaak van
de naamloze vennootschap
WONINGBORG N.V.,
gevestigd te Gouda,
eiseres,
advocaat mr. C.J. IJdema te Middelburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AANNEMINGSBEDRIJF STEGINK B.V.,
gevestigd te Vlissingen,
gedaagde,
advocaat mr. A.J.A. Dielissen te Bergen op Zoom.
Partijen zullen hierna Woningborg en Stegink genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 19 augustus 2009
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De Stichting Garantie Instituut Woningbouw (nader: het GIW) is een stichting die tot doel heeft de kwaliteit van nieuwbouwwoningen te stimuleren en het vertrouwen van kopers van dergelijke woningen en bouwondernemers te bevorderen. Het GIW stelt daartoe regelgeving op. Zo heeft zij onder meer een GIW-waarborgcertificaat in het leven geroepen. De bij het GIW aangesloten organisaties zijn onder andere belast met het afgeven van die certificaten, met klachtenbehandeling en -bemiddeling en met de uitvoering van de waarborgen.
2.2. Woningborg is een bij GIW aangesloten organisatie. Zij is onder andere belast met de afgifte van GIW garantie- en waarborgcertificaten aan kopers van nieuwbouw-woningen die zijn verkocht en/of geleverd door de bij Woningborg aangesloten ondernemers (nader te noemen: deelnemers). Ook is zij belast met de uitvoering van de garantie- en waarborgregeling. Indien een bij haar aangesloten ondernemer de garantieverplichtingen niet of onvoldoende nakomt, kan de garantiegerechtigde arbitrage aanvragen bij de Afdeling Arbitrage van GIW. Blijft een deelnemer in gebreke met de nakoming van een veroordelend vonnis van die GIW-afdeling, dan kan de garantie-gerechtigde een beroep doen op de gebrekenwaarborg. Woningborg zorgt dan voor herstel conform het vonnis. Zij kan de daarmee gemoeide kosten vervolgens op de in gebreke gebleven deelnemer verhalen.
2.3. Stegink exploiteert een aannemingsbedrijf. Zij heeft zich op 3 september 1997 aangesloten bij de Stichting Landelijk Garantiefonds Woningbouw (LGW) te Eindhoven. Naast inschrijving in het Register van Ingeschreven Deelnemers van het LGW, heeft zij zich toen ook in laten schrijven in het Register van Ingeschreven Bouwondernemingen van het GIW. Stegink heeft zich door haar inschrijving bij het LGW ingevolge artikel 6 lid 1 van het Reglement van Inschrijving van het LGW onder meer verplicht om, voor de duur van de overeenkomst, alle eengezinswoningen en appartementen, welke door haar worden gebouwd en verkocht, aan te melden bij het LGW en te verkopen onder verband van de GIW-garantie- en waarborgregeling.
2.4. Voorheen was (ook) het LGW een aangesloten organisatie van het GIW.
2.5. Stegink heeft, met toepassing van de GIW Garantie- en Waarborgregeling
Appartementen A. 1992 (nader: de GIW-regeling), een appartementencomplex gebouwd in Vlissingen. De privé-gedeelten van dat complex zijn in juli 2002 opgeleverd; de oplevering van de algemene/ gezamenlijke gedeelten vond eind 2002 plaats.
2.6. De Vereniging van Eigenaars van bedoeld complex – VvE d’Orangerie: nader de
VvE – heeft op enig moment aangevoerd dat het complex gebreken vertoonde en daardoor niet voldeed aan de in de GIW-regeling opgenomen garantienormen. Zij heeft zich uiteindelijk op 24 juli 2003 met die klachten tot de afdeling Arbitrage van het GIW gewend.
De afdeling Arbitrage van het GIW heeft Stegink veroordeeld tot herstel van de gevelopeningen (roosters) van de parkeergarage en de bergingen van het appartementencomplex binnen vier maanden na dagtekening van het arbitrale vonnis d.d. 22 december 2004.
Het GIW heeft met de factuur van 18 februari 2005 de met de procedure gemoeide kosten ad € 2.986,03 bij Woningborg BV in rekening gebracht. Woningborg BV heeft deze kosten voldaan.
2.7. Omdat Stegink niet tot uitvoering van het arbitrale vonnis overging hebben de individuele eigenaren van d’Orangerie zich op 29 juni 2005 met een beroep op de waarborgregeling tot Woningborg BV gewend. Woningborg BV heeft – na
correspondentie over en weer met Stegink – uiteindelijk eind oktober 2005 de voor het herstel van de gevelopeningen benodigde roosters zelf besteld en door een derde laten plaatsen. Op 13 april 2006 heeft Woningborg BV de kosten van deze herstelwerkzaamheden ad € 12.449,78 bij Stegink in rekening gebracht. Bij brief van 15 augustus 2006 is Stegink gesommeerd binnen 7 dagen zowel deze herstelkosten als de kosten van de arbitrale procedure te betalen, bij gebreke waarvan een gerechtelijke procedure zal worden gestart.
3. Het geschil
3.1. Woningborg vordert Stegink te veroordelen tot betaling aan haar van € 20.215,23, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2008 en de proceskosten met de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 14 dagen na datum vonnis. Het bedrag van € 20.215,23 is de som van de herstel- en procedurekosten, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en gederfde rente tot en met 8 februari 2008.
Woningborg stelt dat zij gerechtigd is de vorderingen jegens Stegink in te stellen en onderbouwt dit als volgt. Oorspronkelijk behoorden de vorderingen het GIW toe. Door zich in 1997 in te schrijven in de registers van het LGW en GIW heeft Stegink zich geconformeerd aan het bouwen van woningen die aan de GIW garantie voldoen. De overeenkomst van inschrijving bij het LGW houdt in (artikel 2 van die overeenkomst) dat het LGW zorgdraagt voor inschrijven van – ic – Stegink in het register van GIW, waarmee – ic - Stegink zich verplicht tot naleving van (onder meer) de garantieregeling van het GIW. Daarin staat de betalingsverplichting van Stegink jegens het GIW geregeld. Per 7 december 2006 is Woningborg B.V. omgezet in Woningborg N.V. De Nederlandsche Bank heeft in 2005 geoordeeld dat de waarborgen uit de GIW Garantie- en Waarborgregeling en daarmee samenhangende werkzaamheden moeten worden aangemerkt als verzekeringsactiviteiten en om die reden niet langer mogen worden uitgevoerd door het GIW. Vanaf 2005 werden de betreffende werkzaamheden alleen nog uitgevoerd door Woningborg B.V.; vanaf 7 december 2006 Woningborg N.V. (eiseres). Op 1 januari 2007 heeft in opdracht van De Nederlandsche Bank de portefeuilleoverdracht plaatsgevonden, waarbij alle rechten en plichten uit de overeenkomsten van schadeverzekering van het GIW op grond van de Wet Toezicht Verzekeringsbedrijf 1993 zijn overgegaan op Woningborg. Deze overdracht is na publicatie in de Staatscourant van 7 mei 2007 op 9 mei 2007 van kracht geworden. Stegink heeft geen gebruik gemaakt van haar recht (art. 3:120 lid 7 Wet op het Financieel Toezicht) haar overeenkomst met de Stichting op dat moment op te zeggen, zodat de rechten en plichten uit de overeenkomst van schadeverzekering die behoorden tot het door de Stichting uitgeoefende schadeverzekeringsbedrijf vanaf dan tussen Stegink en Woningborg gelden. Verder zijn met ingang van 1 januari 2007 alle lopende rechten en plichten uit hoofde van de GIW Garantie- en waarborgregelingen (de schadeverzekering) door het GIW overgedragen aan Woningborg. Woningborg verwijst naar de publicatie in de Staatscourant van 14 februari 2008. Ook in dit verband heeft Stegink geen gebruik gemaakt van haar opzegbevoegdheid, zodat alle rechten en plichten die tussen GIW en Stegink golden, thans gelden tussen Woningborg en Stegink.
Subsidiair beroept Woningborg zich op lastgeving c.q. cessie. Woningborg B.V. had destijds van de Stichting de last (art. 7:414 BW) gekregen alle aanspraken van de Stichting op derden geldend te maken c.q. het recht daartoe in eigendom overgedragen gekregen.
Meer subsidiair stelt Woningborg dat Stegink ten koste van haar ongerechtvaardigd is verrijkt, nu zij de kosten heeft voldaan waarvoor Stegink aansprakelijk is.
In reactie op het verweer van Stegink ten aanzien van de hoogte van de herstelkosten voert Woningborg nog aan dat Stegink van 22 december 2004 tot eind oktober 2005 in de gelegenheid is geweest de roosters te bestellen en te plaatsen. Uiteindelijk heeft Woningborg zelf de roosters besteld en geplaatst. Dat dit tegen hogere kosten is gebeurd dan waarvoor Stegink het had gekund, komt voor haar risico.
Op grond van voormelde lastgeving is Woningborg ook bevoegd de proceskosten ad
€ 2.986,03 van Stegink terug te vorderen. Woningborg heeft deze kosten ook aan het GIW vergoed.
3.2. Stegink voert verweer tegen de vorderingen. Zij betwist dat Woningborg haar kan aanspreken tot vergoeding van de herstel- en proceskosten.
Zij betwist dat inschrijving in het LGW register automatisch inhield dat tussen haar en GIW een rechtsverhouding ontstond.
Stegink betwist dat Woningborg zich kan beroepen op lastgeving, aangezien uit niets blijkt dat er een overeenkomst tot lastgeving tussen de Stichting en Woningborg bestaat en Woningborg blijkens haar stellingen de vordering voor zichzelf en niet voor de Stichting instelt. Stegink is evenmin verrijkt.
Ter uitvoering van het arbitrale vonnis heeft Stegink een offerte gevraagd bij Meijers Staalbouw en bij Van Belzen. De offerte van Meijers Staalbouw d.d. 29 juni 2005 was de laagste. De roosters zouden voor € 2.600,-- excl. BTW worden geleverd. De leveringstermijn zou 8 weken zijn, zodat in september 2005 kon worden gemonteerd. Later bleek de leveringstermijn langer te zijn, zodat 30 september 2005 niet haalbaar was. Stegink heeft zich erbij neergelegd dat Woningborg het vonnis zou laten uitvoeren. Zij heeft haar gewezen op de liggende offerte van Meijers Staalbouw. Zij betwist dan ook de hoogte van de vordering. Woningborg had de kosten kunnen en moeten beperken. Verder betwist zij gemotiveerd de verschillende posten waaruit de factuur voor de herstelkosten is opgebouwd.
Voor de vordering tot vergoeding van de arbitrale proceskosten is evenmin een grondslag. Woningborg kan jegens Stegink geen rechten ontlenen aan het Arbitragereglement GIW. In de GIW Garantie- en Waarborgregeling Appartementen A.1992 is bepaald dat GIW de kosten kan verrekenen met de ondernemer (Stegink) dan wel met de aangesloten organisatie (de Stichting). GIW heeft er voor gekozen de kosten in rekening te brengen bij Woningborg in plaats van bij Stegink. De reden daarvoor was waarschijnlijk dat van de door de VvE bij de afdeling Arbitrage van de Stichting GIW voorgelegde waslijst aan gebreken slechts één punt, de roosters, is overgebleven. Op alle andere punten heeft de VvE haar klachten ingetrokken. Stegink is derhalve overwegend in het gelijk gesteld. Het is dan niet juist deze kosten alsnog op Stegink af te schuiven. Voor zover er een grond zou zijn, beroept Stegink zich om de reden dat zij als winnende partij moet worden beschouwd op matiging.
Stegink betwist ten slotte de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Tussen de arbitrageprocedure en onderhavige procedure hebben geen buitengerechtelijke incassohandelingen plaatsgevonden c.q. zijn geen buitengerechtelijke incassokosten die voor vergoeding in aanmerking komen gemaakt.
Met betrekking tot de wettelijke rente merkt Stegink op dat zij in ieder geval niet eerder in verzuim is komen te verkeren dan per 3 juni 2006. Wettelijke handelsrente is niet verschuldigd, omdat partijen geen handelsovereenkomst hebben gesloten.
4. De beoordeling
4.1. Uit artikel 2 van de overeenkomst van inschrijving van het LGW, die door Stegink in 1997 is aangegaan, volgt, zoals door Woningborg wordt gesteld, dat Stegink zich automatisch ook heeft verbonden tot nakoming van de regelingen van het GIW, waaronder de Garantie- en Waarborgregeling. De enkele, niet nader onderbouwde betwisting van dit uitgangspunt door Stegink, laat de rechtbank terzijde, mede gelet op het feit dat Stegink niet heeft betwist dat zij het appartementencomplex in Vlissingen met toepassing van de GIW Garantie- en Waarborgregeling Appartementen A. 1992 heeft gebouwd. Daarbij komt dat de VvE op grond van die regeling bij de afdeling Arbitrage van het GIW haar zaak jegens Stegink heeft aangespannen en uit het in die zaak op 22 december 2004 gewezen vonnis blijkt dat Stegink de bevoegdheid van de afdeling Arbitrage van het GIW niet heeft betwist. Ook Stegink is kennelijk steeds uitgegaan van de bevoegdheid van het GIW op te treden ter waarborging van de rechten van eigenaars ten opzichte van de aannemer, Stegink. Uit de Garantie- en Waarborgregeling volgt dat het GIW de door haar gemaakte herstel- en proceskosten kan verhalen op onder meer Stegink. In dit verband merkt de rechtbank reeds hier op dat zij later terugkomt op de stelling van Stegink dat het niet redelijk is de proceskosten op haar te verhalen en dat voormelde regeling ook ruimte biedt aan de mogelijkheid deze kosten bij de Aangesloten Organisatie, Woningborg, te laten.
4.2. Stegink betwist niet (langer) dat de rechten van het GIW uit hoofde van de GIW Garantie- en Waarborgregeling door de door Woningborg gestelde portefeuilleoverdracht zijn overgegaan op Woningborg. Woningborg is derhalve gerechtigd tot het instellen van de vorderingen jegens Stegink, zoals zij heeft gedaan. De rechtbank komt niet toe aan beoordeling van hetgeen partijen op dit punt in (meer) subsidiair verband hebben aangevoerd.
4.3. Het arbitrale vonnis van 22 december 2004 hield in dat Stegink jegens de VvE werd verplicht binnen 4 maanden na datum vonnis een aantal roosters te plaatsen. Omdat Stegink hieraan niet voldeed, heeft – uiteindelijk – Woningborg de roosters door derden laten maken en plaatsen. Stegink heeft zich daartegen niet verzet. Zij voert thans wel verweer tegen de hoogte van de kosten, die Woningborg op haar wil verhalen. De rechtbank verwerpt dit verweer. Stegink heeft na het arbitrale vonnis niet voortvarend gehandeld. Het heeft van 22 december 2004 – datum uitspraak – tot 29 juni 2005 geduurd, voordat zij een offerte had voor een, zoals zij ook zelf betoogt, eenvoudige klus. Vervolgens waren de roosters eind oktober 2005 nog niet geplaatst. Aldus heeft zij het zelf over zich afgeroepen dat Woningborg een derde heeft ingeschakeld voor de uitvoering van het vonnis. Woningborg heeft kosten moeten maken, niet alleen voor de productie van de roosters, maar ook voor het plaatsen ervan. Het ligt voor de hand dat het herstel door Woningborg duurder uitvalt, dan wanneer Stegink de roosters zelf had geplaatst. Deze meerprijs dient echter voor risico van Stegink te blijven, aangezien zij het er bij de uitvoering van het arbitrale vonnis op aan heeft laten komen. Er zijn omstandigheden gesteld noch gebleken, die de lange tijd van nietsdoen nadat het vonnis was gewezen, rechtvaardigen. Voorgaande geldt niet voor de vergoeding die Woningborg vordert voor werkzaamheden van dhr. M. Spijkers (28 uren à
€ 79,-- is € 2.212,-- excl. BTW, € 2.632,28 incl. BTW). Na de gemotiveerde betwisting van deze post door Stegink heeft Woningborg haar vordering op dit punt niet nader onderbouwd. De vordering tot vergoeding van de herstelkosten wordt toegewezen tot een bedrag van
€ 9.817,50.
4.4. Zoals hiervoor al is overwogen is het GIW, thans Woningborg, op basis van de Garantie- en Waarborgregeling ook gerechtigd de kosten van de arbitrale procedure terug te vorderen van Stegink. De rechtbank volgt Stegink niet in haar stelling dat het niet redelijk is de proceskosten (geheel) van haar terug te vorderen, omdat zij in de arbitrale procedure als de grotendeels in het gelijk gestelde partij heeft te gelden, nadat de VvE een groot deel van de klachten had ingetrokken. Stegink voert niet aan waarom deze kosten voor rekening van Woningborg zouden moeten komen. Woningborg (GIW) was in de arbitrale procedure geen partij. Haar optreden vloeit slechts voort uit de gegeven waarborg aan de eigenaars van de appartementen, een waarborg waartoe Stegink zich in de bouwovereenkomst heeft verplicht. De kosten van de procedure komen voor rekening van Stegink. Dit deel van de vordering, ad € 2.986,03 wordt toegewezen.
4.5. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen tot het niet langer weersproken bedrag van € 426,40 incl. BTW. Voor het overige wordt deze vordering afgewezen. Gesteld noch gebleken is dat er andere of meer kosten zijn gemaakt voor werkzaamheden die niet al vallen onder de gebruikelijke werkzaamheden ter voorbereiding van de procedure, waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te houden.
4.6. De gevorderde wettelijke rente wordt ingevolge artikel 6:119 BW toegewezen met ingang van 23 augustus 2006. De rechtsverhouding op grond waarvan Stegink tot betaling is gehouden betreft geen handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW.
4.7. Stegink zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van Woningborg worden tot op heden begroot op
- vast recht € 450,--
- kosten dagvaarding € 71,80
- salaris advocaat € 1.158,-- (2 punten tarief III)
Totaal € 1.679,80
5. De beslissing
De rechtbank
veroordeelt Stegink tot betaling aan Woningborg van € 13.229,93 (dertienduizend tweehonderd negenentwintig euro en drieënnegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 23 augustus 2006;
veroordeelt Stegink tot betaling aan Woningborg van de proceskosten ad € 1.679,80;
veroordeelt Stegink in de nakosten, volgens het toepasselijke liquidatietarief begroot op een bedrag van € 131,-- zonder betekening en, indien en voor zover betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, vermeerderd met een bedrag van € 68,--;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2010.?