Met betrekking tot de door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht dat zij als gevolg van het onrechtmatig handelen door [gedaagde] schade heeft geleden overweegt de rechtbank het navolgende.
[eiseres] stelt ter onderbouwing van haar stelling dat zij materiële schade heeft geleden niet meer dan dat haar verdiencapaciteit ten gevolge van het onrechtmatig handelen door [gedaagde] is verminderd. Voor aansprakelijkheid voor schade op grond van onrechtmatig handelen dient, ondermeer, voldaan te zijn aan het vereiste van causaal verband tussen de daad en de schade. Uit de stellingen van [eiseres] valt een dergelijk causaal verband niet op te maken. Immers uit haar stellingen volgt niet dat zij als gevolg van het door haar gestelde onrechtmatig handelen door [gedaagde] lijdt aan een psychische of fysieke aandoening waardoor zij wordt belemmerd, zodanig, dat zij als gevolg daarvan de werkzaamheden die zij verrichtte niet langer, althans in mindere mate, kan uitoefenen. Indien en voor zover vast zou komen te staan dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld, hetgeen door [gedaagde] wordt betwist, is hetgeen [eiseres] stelt onvoldoende om tot het oordeel te kunnen komen dat [eiseres] als gevolg daarvan materiële schade heeft geleden.
Voor toewijzing van een vordering ter zake van immateriële schadevergoeding is vereist dat sprake is van een psychische storing zo ernstig dat zij een aantasting in de persoon opleveren. Niet is voldoende dat sprake is van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. [eiseres] heeft ter onderbouwing van haar stelling dat zij immateriële schade lijdt niet meer gesteld dan dat er geestelijke schade is die tot op de dag van vandaag voortduurt. Dit is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat [eiseres] ten gevolge van het beweerdelijk onrechtmatig handelen door [gedaagde] immateriële schade heeft geleden.
Daarbij geldt dat de door [eiseres] gestelde onrechtmatige daden enige, en sommige al geruime tijd geleden hebben plaatsgevonden. Gelet daarop moet er van uit worden gegaan dat [eiseres] geacht moet worden ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding in staat te zijn geweest de fysieke- en/of psychische schade, als zij die als gevolg van dat onrechtmatig handelen zou hebben opgelopen, nader te preciseren en met bescheiden te onderbouwen. Dat geldt eens temeer nu zij niet heeft gesteld, en ook niet is gebleken, dat niet sprake zou zijn van een eindtoestand en te verwachten valt dat in de toekomst nog schade zal ontstaan. Nu [eiseres] dat desondanks nagelaten heeft zal de rechtbank [eiseres] niet in de gelegenheid te stellen haar standpunt dienaangaande nader uiteen te zetten.
De rechtbank zal de vordering van [eiseres] voor zover die ziet op de verklaring voor recht dat [eiseres] door onrechtmatig handelen van [gedaagde] schade heeft geleden afwijzen. Dat geldt, gelet op het vorenstaande, eveneens voor de vordering van [eiseres] te bepalen dat [gedaagde] jegens [eiseres] gehouden zal zijn tot het betalen van de door haar geleden en nog te lijden schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.