ECLI:NL:RBMID:2010:BP9886

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
3 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
71592 / HA ZA 10-50
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na onrechtmatig handelen in affectieve relatie

In deze zaak vordert de eiseres schadevergoeding van de gedaagde, met wie zij een affectieve relatie heeft gehad van 2002 tot eind 2009. Eiseres stelt dat zij gedurende deze relatie stelselmatig is vernederd, mishandeld en gedwongen tot prostitutie. De rechtbank heeft de vordering van eiseres afgewezen, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Eiseres heeft geen overtuigend bewijs geleverd voor de gestelde psychische en materiële schade. De rechtbank oordeelt dat de dagvaarding voldoet aan de eisen van artikel 111 lid 2, maar dat eiseres niet heeft aangetoond dat er een causaal verband bestaat tussen het onrechtmatig handelen van gedaagde en de door haar gestelde schade. De rechtbank concludeert dat de door eiseres gestelde geestelijke schade niet voldoende is om tot een toewijzing van de vordering te komen. De rechtbank wijst de vordering van eiseres af en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 71592 / HA ZA 10-50
Vonnis van 3 november 2010
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. R.R.E. Nobus te Terneuzen,
tegen
[Gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. M.M. van de Wijnckel te Terneuzen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[eiseres] en [gedaagde] hebben vanaf 2002 tot eind 2009 een affectieve relatie gehad.
Het geschil
[eiseres] vordert - samengevat – voor recht te verklaren dat [gedaagde] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld en dat zij als gevolg van dit handelen schade heeft geleden. Voorts vordert [eiseres] te bepalen dat [gedaagde] jegens haar gehouden zal zijn tot het betalen van de door haar geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, waaronder begrepen een bedrag aan nakosten.
Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] jegens haar onrechtmatig gehandeld doordat zij gedurende de affectieve relatie met [gedaagde] stelselmatig door hem is vernederd en mishandeld en doordat zij door [gedaagde] is gedwongen tot prostitutie. Ter onderbouwing van haar standpunt brengt zij bij repliek een drietal schriftelijke verklaringen in het geding en twee brieven van [gedaagde] aan haar. [eiseres] stelt als gevolg van het onrechtmatig handelen door [gedaagde] zowel materiële- als immateriële schade te hebben geleden en nog te zullen lijden. Zij is door het onrechtmatig handelen door [gedaagde] enorm beschadigd. Volgens [eiseres] kan zij niet meer functioneren en heeft zij bijna dagelijks contact met slachtofferhulp. [eiseres] stelt materiële schade te lijden doordat zij inkomsten derft door verlies van arbeidsvermogen als gevolg van het onrechtmatig handelen door [gedaagde]. Voorts stelt zij daardoor geestelijke schade te lijden die tot op heden voortduurt. Volgens [eiseres] heeft zij de schade die zij heeft geleden en lijdt niet kunnen becijferen. Zij vordert daarom schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet.
[gedaagde] stelt primair dat de dagvaarding nietig is omdat de dagvaarding niet voldoet aan de eisen die artikel 111 lid 2 aanhef en onder d daaraan stelt. Volgens [gedaagde] verwijst [eiseres] ter onderbouwing van haar stelling dat zij door [gedaagde] stelselmatig mishandeld en vernederd zou zijn naar een door haar als produktie 1 overgelegde, door haar opgestelde, schriftelijke verklaring die een omvangrijk aantal voorvallen bevat die gedurende een periode van zes en een half jaar zouden hebben plaatsgevonden. [gedaagde] is daardoor onvoldoende duidelijk welke specifieke stellingen en feiten uit de verklaring van [eiseres] aan haar vordering ten grondslag liggen. De feiten zijn in onvoldoende bijzonderheden omschreven waardoor [gedaagde] onvoldoende in staat wordt gesteld om verweer te voeren. Indien en voor zover de dagvaarding niet nietig wordt verklaard dient [eiseres] op grond van het vorenstaande niet-ontvankelijk te worden verklaard, althans dient haar vordering te worden afgewezen omdat zij in strijd heeft gehandeld met de beginselen van een goede procesorde.
[gedaagde] betwist gemotiveerd dat hij [eiseres] en haar kinderen geestelijk en lichamelijk zou hebben mishandeld. Hij erkent [eiseres] op een bingo-avond te hebben geslagen. Dit was volgens [gedaagde] het gevolg van de relatieproblemen waarmee [gedaagde] en [eiseres] kampten en die bij hem tot psychische problemen hebben geleid. Partijen hadden voorts af en toe een woordenwisseling waarbij over en weer ongepaste taal werd gebruikt maar dat kan niet aangemerkt worden als geestelijke mishandeling. [gedaagde] betwist gemotiveerd dat hij [eiseres] tot prositutie zou hebben gedwongen. De door [eiseres] beschreven seksuele contacten vonden plaats met goedvinden en/of op initiatief van [eiseres] zelf. [gedaagde] betwist dat hij daarvoor geld zou hebben ontvangen. [gedaagde] betwist voorts dat voor zover er al sprake zou zijn van onrechtmatig handelen door [gedaagde] er enig causaal verband bestaat met de schade die [eiseres] stelt te hebben geleden en te lijden. De kosten van het conservatoir beslag dat [eiseres] heeft doen leggen op de woning van [gedaagde] en de proceskosten dienen voor rekening van [eiseres] te blijven omdat de vordering waarvoor het beslag is gelegd gelet op het ontbrekende causale verband geen enkele kans van slagen heeft. Daarnaast is slechts sprake is van een overwaarde van € 5.000,--.
De beoordeling
Als meest verstrekkende verweer zal de rechtbank eerst het beroep door [gedaagde] op de nietigheid van de dagvaarding beoordelen.
De dagvaarding dient ingevolge artikel 111 lid 2 aanhef en onder d de eis en de gronden daarvan te vermelden. De gronden van de eis zien op de feitelijke onderbouwing van hetgeen eiser vordert. Uit de dagvaarding moet duidelijk worden wat van de gedaagde wordt gevorderd en waarom. De strekking van deze bepaling is te waarborgen dat voor gedaagde voldoende duidelijk is wat van hem wordt verlangd zodat gedaagde in staat is om behoorlijk verweer te voeren. De feiten moeten in voldoende bijzonderheden zijn omschreven.
In de dagvaarding heeft [eiseres] aangevoerd dat zij haar vordering grondt op onrechtmatig handelen door [gedaagde], welk onrechtmatig handelen daarin bestaat dat hij haar stelselmatig heeft mishandeld, vernederd en tot prostitutie heeft gedwongen. De onrechtmatige gedragingen waaraan [gedaagde] zich jegens [eiseres] schuldig zou hebben gemaakt zijn vervolgens door [eiseres] opgesomd in de door haar als produktie 1 bij de dagvaarding overgelegde schriftelijke verklaring die zij in de dagvaarding herhaald en ingelast wenst te zien. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] hiermee heeft voldaan aan de eis dat de dagvaarding de gronden van de eis dient te vermelden. Door [gedaagde] is uitgebreid inhoudelijk verweer gevoerd. Uit dit verweer volgt dat [gedaagde] op de hoogte is van de feiten en de gronden van de vordering. Naar het oordeel van de rechtbank is het voor [gedaagde] dan ook voldoende duidelijk wat van hem wordt verlangd en is hij in staat om behoorlijk verweer te voeren. De rechtbank zal derhalve het beroep op nietigheid van de dagvaarding passeren. Gelet op het vorenstaande zal ook het beroep van [gedaagde] op niet-ontvankelijkheid van [eiseres] worden gepasseerd en zal de rechtbank de vordering van [eiseres] niet afwijzen op grond van het feit dat zij handelt in strijd met de beginselen van een goede procesorde.
Met betrekking tot de door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht dat zij als gevolg van het onrechtmatig handelen door [gedaagde] schade heeft geleden overweegt de rechtbank het navolgende.
[eiseres] stelt ter onderbouwing van haar stelling dat zij materiële schade heeft geleden niet meer dan dat haar verdiencapaciteit ten gevolge van het onrechtmatig handelen door [gedaagde] is verminderd. Voor aansprakelijkheid voor schade op grond van onrechtmatig handelen dient, ondermeer, voldaan te zijn aan het vereiste van causaal verband tussen de daad en de schade. Uit de stellingen van [eiseres] valt een dergelijk causaal verband niet op te maken. Immers uit haar stellingen volgt niet dat zij als gevolg van het door haar gestelde onrechtmatig handelen door [gedaagde] lijdt aan een psychische of fysieke aandoening waardoor zij wordt belemmerd, zodanig, dat zij als gevolg daarvan de werkzaamheden die zij verrichtte niet langer, althans in mindere mate, kan uitoefenen. Indien en voor zover vast zou komen te staan dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld, hetgeen door [gedaagde] wordt betwist, is hetgeen [eiseres] stelt onvoldoende om tot het oordeel te kunnen komen dat [eiseres] als gevolg daarvan materiële schade heeft geleden.
Voor toewijzing van een vordering ter zake van immateriële schadevergoeding is vereist dat sprake is van een psychische storing zo ernstig dat zij een aantasting in de persoon opleveren. Niet is voldoende dat sprake is van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. [eiseres] heeft ter onderbouwing van haar stelling dat zij immateriële schade lijdt niet meer gesteld dan dat er geestelijke schade is die tot op de dag van vandaag voortduurt. Dit is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat [eiseres] ten gevolge van het beweerdelijk onrechtmatig handelen door [gedaagde] immateriële schade heeft geleden.
Daarbij geldt dat de door [eiseres] gestelde onrechtmatige daden enige, en sommige al geruime tijd geleden hebben plaatsgevonden. Gelet daarop moet er van uit worden gegaan dat [eiseres] geacht moet worden ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding in staat te zijn geweest de fysieke- en/of psychische schade, als zij die als gevolg van dat onrechtmatig handelen zou hebben opgelopen, nader te preciseren en met bescheiden te onderbouwen. Dat geldt eens temeer nu zij niet heeft gesteld, en ook niet is gebleken, dat niet sprake zou zijn van een eindtoestand en te verwachten valt dat in de toekomst nog schade zal ontstaan. Nu [eiseres] dat desondanks nagelaten heeft zal de rechtbank [eiseres] niet in de gelegenheid te stellen haar standpunt dienaangaande nader uiteen te zetten.
De rechtbank zal de vordering van [eiseres] voor zover die ziet op de verklaring voor recht dat [eiseres] door onrechtmatig handelen van [gedaagde] schade heeft geleden afwijzen. Dat geldt, gelet op het vorenstaande, eveneens voor de vordering van [eiseres] te bepalen dat [gedaagde] jegens [eiseres] gehouden zal zijn tot het betalen van de door haar geleden en nog te lijden schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Nu de rechtbank tot het oordeel komt dat [eiseres] geen vordering op [gedaagde] heeft uit hoofde van schadevergoeding heeft zij geen belang meer bij haar vordering voor recht te verklaren dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. De rechtbank zal hetgeen partijen daaromtrent over en weer hebben gesteld daarom niet verder beoordelen. Ook de vordering voor recht te verklaren dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld zal worden afgewezen.
De procedure vindt zijn oorsprong in de omstandigheid dat partijen gedurende een periode van ongeveer zes en een half jaar een affectieve relatie hebben gehad. De rechtbank ziet in hetgeen partijen over en weer hebben gesteld geen aanleiding om in het onderhavige geval af te wijken van de regel de proceskosten tussen levensgezellen te compenseren. De rechtbank zal de proceskosten dus compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
De rechtbank
- compenseert de proceskosten tussen partijen zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst het gevorderde voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2010.