ECLI:NL:RBMID:2010:BP6682

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
23 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/1058
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding voor de plaatsing van windturbines in de Hoofdplaatpolder

In deze zaak heeft eiseres, wonende te [woonplaats], beroep ingesteld tegen het besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Sluis, waarbij haar verzoek om planschadevergoeding in verband met de plaatsing van vijf windturbines in de Hoofdplaatpolder ongegrond is verklaard. Eiseres heeft op 8 december 2009 beroep ingesteld bij de rechtbank, na de ongegrondverklaring van haar bezwaren op 30 oktober 2009. De zitting vond plaats op 11 november 2010, waar eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.P. Cornelissen en juridisch adviseur A. Streefkerk-Wegman. Verweerder werd vertegenwoordigd door M.A.C. Laros en M. Provoost van Taxatie- en Advieskantoor Rijk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente Oostburg op 10 september 2002 vergunning heeft verleend voor de bouw van een windenergiepark met vijf windturbines. Eiseres stelt dat zij schade heeft geleden door de plaatsing van deze turbines, onder andere door geluidshinder en verminderd uitzicht. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college ten onrechte voorbij is gegaan aan de eerdere vergunning die als schadeveroorzakend besluit moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waarbij de vergoeding voor planschade is vastgesteld op een bedrag dat door de rechtbank is bepaald, te verhogen met wettelijke rente.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de waarde van de woning van eiseres voor en na het schadeveroorzakend besluit door verschillende deskundigen is getaxeerd, en dat deze taxaties niet goed onderbouwd zijn. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op basis van de waarde van de woning en de geconstateerde schade door de windturbines. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 23 december 2010. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 09/1058
Uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[naam],
wonende te [woonplaats] ([land]),
eiseres,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Sluis,
te Oostburg,
verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2008 heeft het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Sluis beslist op de aanvraag van eiseres om een planschadevergoeding in verband met het planologisch mogelijk maken van de plaatsing van vijf windturbines in de Hoofdplaatpolder, gemeente Sluis.
Bij besluit van 30 oktober 2009 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 8 december 2009 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het beroep is op 11 november 2010 ter zitting behandeld.
Aldaar is verschenen mr. A.P. Cornelissen, gemachtigde van eiseres, bijgestaan door
A. Streefkerk-Wegman, werkzaam als juridisch adviseur bij Verhagen Advies. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde M.A.C. Laros, bijgestaan door
M. Provoost, werkzaam bij Taxatie- en Advieskantoor Rijk.
Ter zitting heeft de rechtbank verweerder verzocht het stuk aangeduid als uitspraak van de Raad van State van 17 juni 2003, de bouwvergunning met verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) voor de bouw van de vijf windturbines en de uitspraak op bezwaar inzake deze bouwvergunning alsnog over te leggen. Partijen hebben toestemming gegeven deze stukken aan de processtukken toe te voegen. Zij hebben verklaard in te stemmen dat een tweede zitting enkel voor het onderzoek van deze stukken achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek ter zitting gesloten.
Genoemde stukken zijn op 18 en 23 november 2010 bij de rechtbank ingekomen en aan de processtukken toegevoegd.
II. Overwegingen
Schadeveroorzakend besluit
2.1. Ingevolge artikel 49 WRO, zoals die wet gold ten tijde hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan of het besluit omtrent vrijstelling als bedoeld in de artikelen 17 of 19 (van de WRO) schade lijdt of zal lijden welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.1.1. Eiseres heeft materieel gesteld schade te hebben geleden als gevolg van het planologisch mogelijk maken van de plaatsing van vijf windturbines in de Hoofdplaatpolder en vergoeding van de geleden schade verzocht. Verweerder heeft het verzoek ook als zodanig opgevat. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
2.1.2. Uit de stukken blijkt, dat het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Oostburg op 10 september 2002 (verzonden 30 oktober 2002) vergunning heeft verleend tot het oprichten van een windenergiepark met 5 stuks windturbines met bijbehorende civiele en elektrische infrastructuur op diverse percelen in de Hoofdplaatpolder, met verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, lid 2, WRO. Deze vergunning is bij de beslissing op bezwaar inzake de vergunning van 14 april 2003 niet herroepen, en is daarmee onherroepelijk geworden, nu niet is gebleken dat tegen dat besluit beroep is ingesteld.
Op grond van deze vergunning is de litigieuze plaatsing van de vijf windturbines in de Hoofdplaatpolder planologisch mogelijk geworden.
2.1.3. Verweerder heeft aan de beoordeling van het verzoek om vergoeding van planschade het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied, 4e herziening (windturbinepark)’, vastgesteld door de raad van de gemeente Oostburg op 19 september 2002, goedgekeurd bij besluit van Gedeputeerde Staten van Zeeland van 25 februari 2003 en in werking getreden op 1 mei 2003, als het schadeveroorzakende besluit ten grondslag gelegd. Verweerder is daarmee ten onrechte voorbijgegaan aan het onder 2.1.2. beschreven besluit omtrent vrijstelling als bedoeld in artikel 19 WRO, en heeft miskend dat dat besluit als het (eerste) schadeveroorzakende besluit moet worden aangemerkt. Het bestreden besluit alsmede de beslissing op het verzoek om vergoeding van planschade kunnen op grond hiervan niet in stand blijven.
Het beroep is gegrond.
Overwegingen ten aanzien van zelf voorzien
3.1 Hoewel gelet op het voorgaande een beoordeling van de overige beroepsgronden achterwege kan blijven, ziet de rechtbank in dit geval vanwege proceseconomische redenen en het reeds verstreken tijdsverloop sinds de indiening van het verzoek om vergoeding van planschade aanleiding om deze niettemin te beoordelen en daarbij te onderzoeken of er aanleiding is om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten of met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb zelf in de zaak te voorzien.
Planvergelijking
3.2. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 WRO dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de gestelde schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon, onderscheidenlijk kan worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Slechts wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van voormeld uitgangspunt moet worden afgeweken.
3.2.1. Uit de stukken blijkt, dat het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied, 4e herziening (windturbinepark)’ onder meer door de binnenplanse vrijstelling opgenomen in artikel 4 van het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied’ van de gemeente Oostburg (hierna: het moederplan) ruimere planologische mogelijkheden voor het oprichten van windturbines biedt dan thans op grond van de met vrijstelling verleende bouwvergunning voor de oprichting van de vijf windturbines is gerealiseerd. Uit dien hoofde is ook het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied, 4e herziening (windturbinepark)’ als (tweede) schadeveroorzakend besluit aan te merken.
Voor het bepalen van de planschade moeten in het onderhavige geval dan ook twee planvergelijkingen worden gemaakt. De eerste ziet op de vergelijking tussen de bepalingen van het moederplan en de verleende vrijstelling op grond van artikel 19 WRO; de tweede ziet op de vergelijking tussen de verleende vrijstelling op grond van artikel 19 WRO en de bepalingen van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied, 4e herziening (windturbinepark)’. Op basis van deze planvergelijkingen zouden afzonderlijke besluiten inzake de vergoeding van planschade dienen te worden genomen.
3.2.2. De rechtbank ziet bij het onderzoek of er aanleiding is om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, op proceseconomische gronden reden het gecumuleerde effect van beide planvergelijkingen in aanmerking te nemen en de in 3.2.1. bedoelde (beide) besluiten samen te nemen, alsmede als peildatum 1 mei 2003 aan te houden. Zij sluit hierbij aan bij partijen, die bij de bepaling van de planschade in het onderhavige geval eveneens zijn uitgegaan van een planvergelijking die ziet op de vergelijking tussen de bepalingen van het moederplan en de bepalingen van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied, 4e herziening (windturbinepark)’.
3.2.3. De gronden waarop het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied, 4e herziening (windturbinepark)’ betrekking heeft, hadden op basis van het moederplan de bestemming ‘Agrarische doeleinden (A)’ zonder subbestemming. Op deze bestemming zijn de volgende bestemmingsvoorschriften, voor zover van belang, van toepassing:
Artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a:
Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van de bepalingen van het plan voor het afwijken van de maximale toelaatbare goot- of boeibordhoogte c.q. de bouwhoogte, de afstand van een gebouw tot de perceelgrens, de maximaal toelaatbare oppervlakte en het aangegeven bebouwingspercentage met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 15% mag bedragen.
Artikel 11 Agrarische doeleinden (A):
1. De gronden met de bestemming agrarische doeleinden zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven alsmede voor kassen en niet-grondgebonden bedrijfsactiviteiten als neventak.
2. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
a. niet voor bewoning bestemde gebouwen;
b. per bedrijf ten hoogste één dienstwoning;
c. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
met dien verstande dat een en nader slechts is toegestaan indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering gelet op de aard, inrichting, omvang en continuïteit van het bedrijf, nodig is.
3. Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de kaart en de volgende bepalingen:
a. de gebouwen en silo’s moeten worden gebouwd binnen het bebouwingsvlak, behoudens het bepaalde onder f;
f. buiten de bebouwingsvlakken mogen uitsluitend worden gebouwd:
1.schuilgelegenheden en melkstallen met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste
50 m² per bedrijf en een goot-of boeibordhoogte van ten hoogste 3 meter;
2. schuren met een gezamenlijke oppervlakte van 100 m² per bedrijf en een goot- of
boeibordhoogte van ten hoogste 4 meter, uitsluitend ten behoeve van een
fruitteeltbedrijf;
3. bouwwerken geen gebouwen en mestopslagruimten zijnde.
4. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen:
d. voor overschrijding van de maximaal toelaatbare goot-of boeibordhoogte met ten hoogste 20%.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, sub b, mag de maximale toelaatbare bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 4 meter afwijken van de maximaal toelaatbare goot- of boeibordhoogte.
In het kader van de 4e herziening hebben deze gronden nu de bestemming ‘Windturbinepark (WP)’ gedeeltelijk voorzien van de aanduiding ‘(w)’. Op deze bestemming zijn de volgende bestemmingsvoorschriften, voor zover van belang, van toepassing:
Artikel 30A Windturbinepark (WP):
1. De gronden met de bestemming ‘Windturbinepark’ zijn bestemd voor windturbines en voorzieningen ten behoeve van windturbines.
2. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
a. ter plaatse van de gronden met de nadere aanwijzing (w): windturbines en voorzieningen ten behoeve van windturbines;
b. ter plaatse van gronden zonder nadere aanwijzing: voorzieningen ten behoeve van windturbines, geen windturbines zijnde;
een en ander met dien verstande dat rotoren van windturbines ook zijn toegestaan boven gronden zonder de nadere aanwijzing (w).
3. Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de kaart en de volgende bepalingen:
a. de ashoogte van een windturbine mag niet meer bedragen dan 80 meter;
b. de rotordiameter van een windturbine mag niet meer bedragen dan 80 meter;
c. de hoogte van gebouwen ten behoeve van windturbines mag niet meer bedragen dan 4 meter.
4. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 2 voor de bouw van een windturbine buiten gronden die zijn voorzien van de nadere aanwijzing (w), met inachtneming van de volgende bepalingen:
a. vrijstelling kan worden verleend voor windturbines ter plaatse van gronden zonder de nadere aanwijzing (w);
c. een windturbine is toegestaan binnen een denkbeeldig vierkant met zijden van 60 bij 60 meter waarvan de zijden gelegen zijn op een afstand van 20 meter van het vierkant met de nadere aanwijzing (w);
d. een windturbine is toegestaan op een afstand van ten hoogste 20 meter van de gronden met de nadere aanwijzing (w).
Planschade
3.3. Verweerder heeft zijn besluit op het verzoek tot vergoeding van planschade gebaseerd op het advies van Meeus Rentmeester BV (later Taxatie- en Advieskantoor Rijk; hierna: Rijk), deskundige op het gebied van planschadevergoedingen.
Eiseres kan zich niet vinden in de conclusies van deze deskundige waar verweerder zich op beroept. Eiseres onderbouwt haar standpunt onder meer met de door Verhagen Advies (hierna: Verhagen) uitgevoerde ‘Contra-expertise planschade inzake de verzoekers van de Hoofdplaatpolder en Oranjepolder, i.v.m. de vijf windturbines” van 29 oktober 2010 (hierna: rapport Verhagen).
3.3.1. Rijk en Verhagen hebben de geleden schade vastgesteld op het verschil tussen de waarde van de woningen net voor de inwerkingtreding van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied, 4e herziening (windturbinepark)’ en de waarde van de woningen net na de inwerkingtreding van dat bestemmingsplan. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
3.3.2. Aan eiseres is een vergoeding voor planschade toegekend voor de woning Sasput [nummer] te Schoondijke.
Eiseres stelt in beroep, dat het bedrag van de planschadevergoeding te laag is vastgesteld. Zij voert aan dat zij meer schade heeft geleden als gevolg van geluidhinder, slagschaduw en slechter uitzicht dan waarmee bij de planschadevergoeding rekening is gehouden, en verwijst daartoe naar het rapport Verhagen.
Uit dit rapport zijn de verschillen in waarde van de woning voor en na het schadeveroorzakend besluit als volgt af te leiden:
Woning waarde voor waarde na verschil percentage waardedaling
Sasput [nummer] € [bedrag] € [bedrag] € [bedrag] 2,8%
Verweerder stelt in beroep dat in dit geval geen hogere schade is geleden dan is toegekend. Hij verwijst daartoe naar het rapport van Rijk.
Uit dit rapport zijn de verschillen in waarde van de woning voor en na het schadeveroorzakend besluit als volgt af te leiden:
Woning waarde voor waarde na verschil percentage waardedaling
Sasput [nummer] € [bedrag] € [bedrag] € [bedrag] 2,0%
3.3.2.1. De rechtbank neemt in aanmerking dat in het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied, 4e herziening (windturbinepark)’ geen voorschriften zijn opgenomen met betrekking tot de capaciteit van de windturbines. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 april 2010, nr. 200903402, LJN: BM1792, is af te leiden en tussen partijen is, zoals de rechtbank ter zitting heeft vastgesteld, niet in geschil, dat op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) nog enige vergroting van geluidsproduktie mogelijk is ten opzichte van de thans geplaatste windturbines. In het rapport van Rijk is hieraan voorbijgegaan, omdat bij de planvergelijking Rijk is uitgegaan van de feitelijke situatie. Op grond daarvan is die planvergelijking niet in overeenstemming met hetgeen hieromtrent in rechtsoverweging 3.2. is overwogen, en vindt enige onderschatting van de geluidhinder plaats.
Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat op grond van de binnenplanse vrijstelling opgenomen in artikel 30A, vierde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied, 4e herziening (windturbinepark)’ ook windturbines zijn toegelaten buiten de vlakken die op de plankaart met een nadere aanwijzing (w) zijn aangeduid. Niet meer in geschil is dat een windturbine kan worden toegestaan op maximaal 23 meter van bovengenoemde vlakken. Dit kan gevolgen hebben voor de beoordeling van minder uitzicht en de geluids- en slagschaduwhinder. In het rapport van Rijk is hieraan voorbijgegaan.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat Rijk bij de beoordeling of er sprake is van een verslechtering van de kwaliteit van de woonomgeving uitgaat van een aantasting van het gebied in de nabije omgeving van de woning. Ter zitting heeft M. Provoost, verbonden aan Rijk, nader uiteengezet dat alleen erf en tuin van de woning alsmede de direct daaraan grenzende gronden in aanmerking zijn genomen bij deze beoordeling en dat de windturbines als zodanig daarvoor niet zijn meegenomen omdat zij buiten dit gebied liggen. Aan de hand van ter zitting getoonde foto’s heeft eiseres echter aannemelijk gemaakt, mede in aanmerking genomen dat de windturbines bewegende objecten zijn, dat de verslechtering van de kwaliteit van de woonomgeving moet worden bezien over een ruimer gebied dan alleen erf en tuin van de woning alsmede de direct daaraan grenzende gronden en de zichtbaarheid van de windturbines moet worden meegewogen.
Dit alles in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat door Rijk de geluidhinder, de slagschaduwhinder en het mindere uitzicht in zekere mate zijn onderschat.
3.4. Ter zitting heeft eiseres de door haar gestelde planschade nader bepaald op het bedrag dat is opgenomen in het rapport Verhagen.
De rechtbank neemt in aanmerking, dat de waarde van de woning voor het schadeveroor-zakend besluit door Rijk en Verhagen verschillend is getaxeerd. Ter zitting hebben zij deze verschillende taxaties niet nader kunnen onderbouwen. De rechtbank gaat om die reden voor de begroting van de planschade uit van een waarde van de woning voor het schadeveroorzakend besluit van € [bedrag].
Gelet op de beperkte verschillen tussen de percentages van de waardedaling die Rijk en Verhagen in aanmerking hebben genomen, begroot de rechtbank, rekening houdend met de omstandigheid dat door Rijk schadebepalende elementen zijn onderschat, de vergoeding voor planschade voor eiseres in redelijkheid en billijkheid op € [bedrag 1] vanaf de datum van ontvangst van het verzoek te verhogen met de wettelijke rente.
III. Proceskosten
Deze zaak is gelijktijdig ter zitting behandeld met de zaken geregistreerd onder nummers AWB
10/65, t/m 10/71, 10/73, 10/75, 10/78, 10/79, 10/81, 10/83 t/m 10/87, 10/89, 10/90, 10/92 t/m 10/94, 10/96, 10/98, 10/99, 10/101, 10/102, 10/105 t/m 10/108.
Aangezien sprake is van samenhangende zaken, waarin door dezelfde gemachtigde en deskundige is opgetreden, ziet de rechtbank geen reden om in deze zaak een vergoeding voor proceskosten vast te stellen, nu in de andere zaken reeds een vergoeding voor proceskosten voor alle samenhangende zaken is vastgesteld.
IV. Beslissing
De Rechtbank Middelburg
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het bestreden besluit van 30 oktober 2009;
III. vernietigt het besluit van 26 september 2008;
IV. stelt de vergoeding voor planschade vast voor eiseres op € [bedrag 1] vanaf de datum van ontvangst van het verzoek te verhogen met de wettelijke rente, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 26 september 2008;
V. gelast dat verweerder aan eiseres het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.K.W. Bartel als voorzitter en mr. A.W. Ente en
mr. I. Dijkman als leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Evenhuis als griffier en op
23 december 2010 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: 23 december 2010