Sector civiel recht
Procedurenummer: 73485 VV (KG 2010-93)
Uitspraakdatum: 18 juni 2010
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter
ingevolge de artikelen 8:67, 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
[verzoeker], wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde mr. L.E. van Hevele, advocaat te Terneuzen
de burgemeester van de gemeente Terneuzen, te Terneuzen,
verweerder,
gemachtigde A.J.C.P. van Leest.
Het besluit van verweerder van 9 juni 2010, kenmerk 2010045211, waarbij aan verzoeker een huisverbod is opgelegd.
Bij besluit van 9 juni 2010 heeft verweerder - op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (Wth)- verzoeker een huisverbod opgelegd, ingaande op 9 juni 2010 22.00 uur tot 19 juni 2010 22.00 uur.
Hiertegen heeft verzoeker op 15 juni 2010, ingekomen per fax diezelfde datum, beroep ingesteld.
Tevens heeft hij de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2010 door mr. I. Dijkman, in aanwezigheid van mr. W. Evenhuis, griffier.
Verzoeker is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter mondeling uitspraak gedaan.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Wth wordt onder huisverbod verstaan een beschikking inhoudende een last tot het onmiddellijk verlaten van een bepaalde woning en een verbod tot het betreden van, zich ophouden bij of aanwezig zijn in die woning en een verbod om contact op te nemen met degenen die met de persoon tot wie de beschikking is gericht in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wth kan, voor zover thans van belang, de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon, indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9 van de Wth.
Uit de Wth volgt dat in de eerste plaats beoordeeld moet worden of het huisverbod had mogen worden opgelegd. Als het huisverbod nog geldt op de dag waarop uitspraak wordt gedaan, dient vervolgens in verband met artikel 6, derde lid, van de Wth te worden bezien of zich na de oplegging feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waaruit blijkt dat de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan zich ten tijde van de beoordeling door de rechter nog voordoet.
Verzoeker is achttien jaar en woont met zijn moeder [betrokkene 1] en zijn stiefvader [betrokkene 2] op het adres [adres]. Uit de stukken blijkt dat op 15 mei 2010 de politie is ingeschakeld op dit adres. Het procesverbaal vermeldt dat een ruzie is geëscaleerd. Verzoeker wilde geld. Hij stond met opgeheven vuist tegenover zijn moeder en sloeg hard tegen een deur. Verder wordt vermeld dat verzoeker agressief gedrag vertoont als hij zijn zin niet krijgt en dat dit steeds erger wordt. Verzoeker ging ondanks zijn zeggen niet meer naar school.
Volgens het procesverbaal van bevindingen van de hulpofficier van 9 juni 2010 heeft op 9 juni 2010 opnieuw een incident plaatsgevonden. Op die dag had verzoeker zijn moeder met een honkbalknuppel bedreigd. Tevens had hij met zijn vuist een gat in zijn slaapkamer geslagen.
De hulpofficier heeft vervolgens het Risicotaxatieformulier (RIgH) ingevuld en hij is tot de slotsom gekomen dat een huisverbod dient worden opgelegd. Als reden heeft hij daartoe vermeld dat rust in het gezin gecreëerd moet worden zodat tijd en ruimte gevonden kan worden om passende hulpverlening te bieden.
Verzoeker heeft tegenover de hulpofficier verklaard dat hij open staat voor hulpverlening als het thuis maar goed komt. De moeder heeft aanvankelijk verklaard dat zij wil dat haar zoon het huis uit gaat omdat zij doodsbang voor hem is. Daarna heeft zij verklaard dat zij niet wil dat haar wordt opgesloten omdat dat niet de bedoeling was.
Ter zitting hebben zowel de moeder als de zoon een afwijkende lezing van de incidenten zoals vermeld in het mutatie rapport van 15 mei 2010 en het procesverbaal van bevindingen van 9 juni 2010 gegeven. Zo heeft verzoeker verklaard dat hij per ongeluk een gat in de deur heeft geslagen bij het oefenen van kickboksen en dat hij zijn moeder niet met een honkbalknuppel heeft bedreigd. Ook moeder stelt dat verzoeker niet met een honkbalknuppel heeft bedreigd. Volgens beiden is er geen sprake van agressief gedrag. Wel is ter zitting gebleken dat zich tussen verzoeker en zijn moeder ernstige spanningen voordoen die samenhangen met het niet meer volgen van een opleiding en het zoeken naar werk door verzoeker.
De voorzieningenrechter heeft twijfel aan de rechtmatigheid van het besluit. Dat komt doordat de lezingen van de feiten zoals gezien door enerzijds de burgemeester, en anderzijds verzoeker en moeder, ver uiteen lopen. Met name het ontbreken van het proces-verbaal van de gebeurtenis op 9 juni 2010 waaruit een onmiddellijk dreigend gevaar zou kunnen worden afgeleid, wordt node gemist. Ook blijkt uit het RIgH niet van het gebruik van een slagwapen.
Dit betekent dat toegekomen wordt aan een belangenafweging. In dat kader overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Duidelijk is dat er spanningen bestaan binnen het gezin gelet op het feit dat twee keer de politie is ingeschakeld en gelet op de verklaringen van verzoeker en moeder ter zitting. Daarom acht de voorzieningenrechter het van belang dat er hulpverlening op gang komt.
Het huisverbod duurt nog een dag. Deze termijn kan worden benut, met name omdat verweerder heeft verklaard dat hiermee eventueel vanmiddag nog zou kunnen worden gestart, om de hulpverlening op gang te brengen. Gelet hierop kent de voorzieningenrechter een zwaarder gewicht toe aan de belangen van de burgemeester bij voortzetting van het huisverbod en wordt het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen afgewezen.
mr. W. Evenhuis mr. I. Dijkman