ECLI:NL:RBMID:2010:BP5021

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
10 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
66772 / HA ZA 09-117
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.M. Steenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over onverschuldigd betaalde termijnen en baatbelasting tussen eisers en Gemeente Sluis

In deze zaak, die voor de Rechtbank Middelburg is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee eisers, een besloten vennootschap en een particulier, en de Gemeente Sluis. De eisers vorderen in conventie dat de rechtbank verklaart dat zij geen bijdrage verschuldigd zijn voor de herinrichting van het centrumgebied van Sluis, en dat de Gemeente hen moet terugbetalen voor onverschuldigd betaalde termijnen. De Gemeente heeft in 2000 een bekostigingsbesluit genomen voor werkzaamheden in het centrumgebied, waarvoor zij baatbelasting wilde heffen. De eisers hebben een exploitatieovereenkomst gesloten met de Gemeente, maar stellen dat deze overeenkomst nietig is omdat deze in strijd is met de wet en de rechtszekerheid. De Gemeente betwist dit en stelt dat de herinrichting een verbetering voor de eigenaren heeft opgeleverd en dat zij gerechtigd was om kosten te verhalen via een overeenkomst.

De rechtbank heeft de procedure in beide vorderingen gezamenlijk behandeld. De rechtbank oordeelt dat de Gemeente bevoegd was om baatbelasting te heffen en dat de overeenkomst niet nietig is, ook al was artikel 42 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening niet van toepassing. De rechtbank concludeert dat de eisers niet in een slechtere positie zijn gekomen door de keuze voor de overeenkomst in plaats van baatbelasting. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten. De Gemeente wordt in reconventie veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 476,44 per jaar aan de Gemeente, met wettelijke rente vanaf de opeisbaarheid van de termijnen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
FOR
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 66772 / HA ZA 09-117
Vonnis van 10 november 2010
in de zaak van
1. de besloten vennootschap [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 1],
gevestigd te Sluis,
2. [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 2],
wonende te Sluis,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. J. Boogaard te Middelburg
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE SLUIS,
zetelend te Oostburg,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. U.T. Hoekstra te Middelburg
Eisers zullen hierna [eisers in conventie, verweerders in reconventie](gezamenlijk) worden genoemd en gedaagde de Gemeente.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
- de conclusie van repliek, tevens vermeerdering van eis, in conventie en van antwoord in reconventie
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie
- de conclusie van dupliek in reconventie
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft een bedrijfspand met woning in het centrumgebied van Sluis.
2.2. Bij besluit van 16 maart 2000 heeft de Gemeente, met verwijzing naar artikel 222 van de Gemeentewet en de artikelen 3 en 4 van de “Exploitatieverordening gemeente Sluis-Aardenburg 1996” (verder: de Exploitatieverordening) een bekostigingsbesluit vastgesteld, strekkend tot gedeeltelijk verhaal van de kosten van in opdracht van de Gemeente verrichte werkzaamheden. Die werkzaamheden hebben in de periode van 1 mei 2000 tot en met 31 juli 2001 plaatsgevonden in het kader van herinrichting van dat centrumgebied en omvatten het aanbrengen van sierbestrating, het plaatsen of vervangen van straatmeubilair, het aanbrengen van groenvoorzieningen en het omleggen van kabels en leidingen.
2.3. De Gemeente was voornemens (een deel van) de met de herinrichting gemoeide kosten via het opleggen van een baatbelasting te verhalen. Na verzet van een aantal belanghebbende eigenaren, onder wie [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 2], is gekozen voor een duaal traject in die zin dat met een aantal eigenaren exploitatieovereenkomsten zijn gesloten en dat ten aanzien van anderen inning via baatbelasting heeft plaatsgevonden. Aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] is in december 2000 een exploitatie-overeenkomst voorgelegd, die door partijen op 22 november 2001is ondertekend (verder: de overeenkomst). In de aanhef van de overeenkomst is vermeld dat de Gemeente de overeenkomst sluit ter uitvoering van het onder 2.2. van dit vonnis genoemde besluit en dat partijen besloten hebben te komen tot een overeenkomst als bedoeld in artikel 42 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud), verder:WRO, met inachtneming van de Exploitatieverordening. Krachtens die overeenkomst dient [eiser in conventie, verweerder in reconventie] aan de Gemeente gedurende een periode van twintig jaar jaarlijks € 476,44 te voldoen; inmiddels heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 2] acht termijnen voldaan.
2.4. Bij brieven van 5 april en 10 juli 2007 heeft de raadsvrouwe van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] de Gemeente gesommeerd de reeds betaalde termijnen terug te betalen; aan die sommatie heeft de Gemeente geen gevolg gegeven.
Het geschil
in conventie en in reconventie
[eisers in conventie, verweerders in reconventie] vordert in conventie samengevat:
* voor recht te verklaren dat zij geen bijdrage aan de Gemeente verschuldigd is voor de herinrichting voornoemd
* de Gemeente te veroordelen tot betaling van € 3.812,52, vermeerderd met rente vanaf de dag van betaling van de onderscheiden termijnen, althans vanaf 5 april 2007, althans vanaf de dag van dagvaarding
* de Gemeente te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Aan haar vordering legt [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ten grondslag dat de termijnen onverschuldigd zijn betaald. Zij voert daartoe aan dat de overeenkomst nietig is nu zij in strijd is met de wet, te weten artikel 42 WRO en met de Exploitatieverordening en strijdt met het beginsel van rechtszekerheid en met de openbare orde. De Gemeente was niet bevoegd de overeenkomst te sluiten omdat artikel 42 WRO niet van toepassing is en voor de Gemeente slechts de weg via het opleggen van baatbelasting openstond, temeer nu de werkzaamheden reeds waren voltooid toen de overeenkomst werd gesloten. Omdat artikel 42 WRO niet van toepassing was, was in casu een exploitatieverordening niet voorgeschreven en mocht de overeenkomst dan ook niet daar op worden gebaseerd zoals wel is geschied. Voorzover de Gemeente daartoe bevoegd moet worden geacht moet invordering door middel van een overeenkomst de zelfde waarborgen bieden als die verbonden aan het opleggen van de baatbelasting. De overeenkomst moet dan voldoen aan de voorwaarden gesteld in de Exploitatieverordening. De overeenkomst is echter in strijd met artikel 6 van die verordening omdat niet helder is omschreven wat de kwaliteit is van de aan te leggen voorzieningen. Bovendien is [eiser in conventie, verweerder in reconventie] niet gebaat bij de gerealiseerde voorzieningen hetgeen tot gevolg heeft dat de kosten daarvan noch door middel van baatbelasting noch door het sluiten van een overeenkomst zoals die tussen partijen is gesloten mochten worden verhaald. Ten slotte stelt [eiser in conventie, verweerder in reconventie] nog dat zij de overeenkomst niet vrijwillig is aangegaan maar onder de druk van invordering via baatbelasting indien zij geen overeenkomst zou sluiten.
De Gemeente heeft de vorderingen gemotiveerd bestreden en tot afwijzing daarvan geconcludeerd. Zij heeft onder meer aangevoerd dat de herinrichting voor de eigenaren van in het centrumgebied gelegen panden een wezenlijke verbetering heeft opgeleverd. Op grond daarvan was de gemeente gerechtigd een deel van de kosten daarvan te verhalen door middel van het opleggen van baatbelasting maar stond voor haar evenzeer de weg van het sluiten van privaatrechtelijke overeenkomsten open. Artikel 42 WRO is inderdaad niet van toepassing zodat de Gemeente niet verplicht was een exploitatieverordening vast te stellen respectievelijk de inning op de verordening te baseren. Zij was daartoe overigens wel gerechtigd en die verordening biedt ook ruimte voor het sluiten van overeenkomsten als de onderhavige. Van strijd met artikel 6 van die verordening is geen sprake; voor zover dat wel het geval zou zijn zou de gemeente mogelijk in strijd met het in die verordening vervatte beleid hebben gehandeld hetgeen geen strijd oplevert met de openbare orde en niet tot nietigheid kan leiden.
De uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen voor [eiser in conventie, verweerder in reconventie] zijn vrijwel identiek aan die welke door middel van baatbelasting zijn opgelegd aan eigenaren die niet bereid waren een overeenkomst te sluiten. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft niet onder druk maar uit vrije wil gekozen voor het sluiten van de overeenkomst. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] had voor het traject van de baatbelasting kunnen kiezen en de invordering daarvan bij de belastingrechter aan de orde kunnen stellen. Zo al een beroep op vernietigbaarheid van de overeenkomst mogelijk zou zijn geweest is de mogelijkheid daartoe inmiddels verjaard.
De Gemeente vordert - samengevat – onder verwijzing naar haar verweer in conventie veroordeling van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] tot betaling aan de Gemeente van een bedrag van € 476,44 per jaar, telkens te betalen op 31 december, over de periode vanaf 31 december 2008 tot en met 31 december 2021, althans van de waarde die moet worden toegekend aan de prestaties van de gemeente, vermeerderd met rente en met de proces-kosten.
[eisers in conventie, verweerders in reconventie] voert met een beroep op haar stellingen in conventie verweer en concludeert tot afwijzing.
De beoordeling in conventie en in reconventie
Gelet op de samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank die vorderingen gezamenlijk behandelen.
Op grond van artikel 222 lid 1 Gemeentewet – ten tijde van het sluiten van de overeenkomst, voor zo ver in casu van belang, identiek aan het huidige artikel - was de Gemeente bevoegd tot het heffen van baatbelasting bij eigenaren van onroerende zaken die gebaat waren door voorzieningen die tot stand zijn gebracht door het gemeentebestuur. In de tweede zin van lid 1 van het artikel is bepaald dat de baatbelasting niet wordt geheven indien de aan de voorzieningen verbonden lasten krachtens overeenkomst zijn of worden voldaan. Dat de door de Gemeente in het winkelgebied, waarin [eiser in conventie, verweerder in reconventie] haar pand heeft, getroffen voorzieningen in beginsel zijn te begrijpen onder de in artikel 222 Gemeentewet bedoelde voorzieningen is vaste jurisprudentie.
4.2. Artikel 42 WRO gaf een regeling voor zover het betrof verhaal van kosten gemaakt
voor het treffen van voorzieningen in verband met de exploitatie van in de toekomst te bebouwen grond; partijen zijn het er over eens dat het daarom niet van toepassing is in onderhavige situatie waar de Gemeente voorzieningen heeft getroffen in een bestaand winkelgebied op grond, die bij haar in eigendom was en dat ook is gebleven. Anders dan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft aangevoerd heeft dat echter niet tot consequentie dat de Gemeente geen overeenkomst zou mogen sluiten om kosten te verhalen en slechts zou kunnen verhalen door middel van het heffen van baatbelasting. Artikel 222 Gemeentewet maakt geen onderscheid tussen voorzieningen getroffen ten aanzien van nog te bebouwen en/of uit te geven gronden en ten aanzien van bij de gemeente in eigendom blijvende gronden. Dat artikel 42 WRO ten aanzien van de eerstgenoemde categorie voorzieningen een regeling heeft getroffen doet dan ook niet af aan de in artikel 222 Gemeentewet aan de Gemeente gegeven bevoegdheid met betrekking tot het verhaal van kosten gemaakt voor voorzieningen van de tweede categorie. De Gemeente is dan ook, mits voldaan is aan een aantal voorwaarden waarover hierna nader, gerechtigd op dit punt een overeenkomst te sluiten. Dat dat slechts het geval zou zijn, vóórdat de voorzieningen zijn getroffen, zoals [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft aangevoerd, vindt geen steun in het recht; zij heeft haar stelling op dit punt ook niet nader onderbouwd.
4.3. Nu artikel 42 WRO niet van toepassing was volgt daar uit dat voor de in het geding
zijnde voorzieningen ook geen exploitatieverordening behoefde te worden vastgesteld. De tussen partijen gesloten overeenkomst verwijst niettemin expliciet naar de Exploitatieverordening die ook krachtens dat artikel is vastgesteld. Die verordening is voor verhaal van de kosten van déze voorzieningen – niet getroffen ten aanzien van nog te bebouwen en/of uit te geven gronden - kennelijk niet geschreven, waar zij verwijst naar artikel 42 WRO en is getiteld “Verordening houdende de voorwaarden waaronder de gemeente medewerking zal verlenen aan het in exploitatie brengen van gronden”. Dat zij betrekking heeft op verhaal van kosten van openbaar nut, waaronder begrepen wegen, straatmeubilair, groenvoorzieningen en dergelijke, zoals kan volgen uit de artikelen 1 onder a, d en f van de Exploitatieverordening maakt dat niet anders. Partijen zijn bij het sluiten van de overeenkomst, naar uit hun stellingen blijkt, niettemin ten onrechte van mening geweest dat artikel 42 WRO respectievelijk de Exploitatieverordening van toepassing waren. Nu dat niet het geval is maakt dat de overeenkomst niet nietig; het moet er voor worden gehouden dat zij beoogd hebben de waarborgen die voor rechthebbenden voortvloeien uit de Exploitatieverordening waar mogelijk tevens van toepassing te doen zijn op deze overeenkomst, eveneens strekkende tot verhaal van kosten.
4.4. Overigens dient, nu het om een overeenkomst tussen burger en overheid gaat uit
een oogpunt van rechtszekerheid te gelden dat indien, zoals in casu, gekozen wordt voor het sluiten van een overeenkomst in plaats van het heffen van baatbelasting – ook indien de rechthebbenden daarmee instemmen – die keuze de rechthebbende niet in een slechtere positie dient te brengen dan het geval zou zijn geweest indien een baatbelasting zou zijn opgelegd. Dat de keuze voor een overeenkomst tot gevolg heeft dat het oordeel van de rechter slechts kan worden gevraagd indien [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 2] zou menen dat de Gemeente de overeenkomst niet is nagekomen of achteraf tot de conclusie komt dat er gebreken kleven aan de totstandkoming van de overeenkomst is in dat verband niet relevant.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft het verweer van de Gemeente niet betwist dat het voor het te verhalen bedrag, de betaalwijze, de termijn voor betaling en de in rekening gebrachte rente geen verschil maakte of men krachtens overeenkomst of via belastingaanslagen betaalde. In de overeenkomst worden de reeds getroffen en daarmee voor [eiser in conventie, verweerder in reconventie]ook kenbare voorzieningen opgesomd, wordt verwezen naar het aanvullend kostenbesluit dat aan het verhaal ten grondslag ligt en wordt een specificatie gegeven van de te verhalen kosten. Gelet hierop moet worden geconcludeerd dat de keuze voor een overeenkomst [eiser in conventie, verweerder in reconventie] niet in een slechtere positie heeft gebracht dan het geval zou zijn geweest indien hij verhaal via het heffen van baatbelasting had afgewacht.
4.5. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft nog gesteld dat van een keuze, althans een vrijwillige keuze, voor de overeenkomst geen sprake is nu zij die heeft gesloten onder de druk van de mededeling van de Gemeente dat, indien geen overeenkomst ter zake zou worden gesloten,. invordering via baatbelasting zou plaatsvinden. Het stond [eiser in conventie, verweerder in reconventie] echter volledig vrij om, indien zij het met het verhaal van de kosten niet eens was, het te laten aankomen op een aanslag baatbelasting die haar in staat had gesteld haar bezwaren bij de belastingrechter aan de orde te stellen. Dat de Gemeente bij haar besluitvorming tot verhaal van een deel van de kosten aankondigt die te willen invorderen door middel van het instrument van baatbelasting – waartoe zij op grond van artikel 222 Gemeentewet ook gerechtigd was – levert geen onoirbare druk op.
4.6. Conclusie uit het voorafgaande moet zijn dat de Gemeente niet in strijd met de wet, de rechtszekerheid of de openbare orde heeft gehandeld.
4.7. Voor zo ver [eiser in conventie, verweerder in reconventie] nog heeft willen stellen dat de overeenkomst dient te worden vernietigd omdat zij, naar de rechtbank haar stelling begrijpt, zou hebben gedwaald omtrent de vraag of de getroffen voorzieningen haar baat opleverden kan zij in die vordering niet meer worden ontvangen omdat die is verjaard. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat de vraag of van baat sprake is op de voet van artikel 222 lid 3 Gemeentewet zou moeten worden beoordeeld naar de toestand op een tijdstip, gelegen uiterlijk één jaar nadat de voorzieningen zijn voltooid. In dat verband is van belang dat de belastingrechter in een procedure van een andere rechthebbende naar aanleiding van de hem opgelegde baatbelasting voor de zelfde voorzieningen heeft beslist dat van verfraaiing en verbetering en daarmee van baat sprake is.
4.8. Conclusie moet zijn dat de vorderingen van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] dienen te worden afgewezen en dat de reconventionele vordering van de Gemeente kan worden toegewezen, zij het dat, naar [eiser in conventie, verweerder in reconventie] onweersproken heeft gesteld, de termijn vervallend op 31 december 2008 reeds is voldaan zodat de vordering met betrekking tot die termijn moet worden afgewezen.. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van Gemeente Sluis worden begroot op:
- vast recht € 313,00
- salaris advocaat € 1.152,00 (3,0 punten × tarief € 384,00)
Totaal € 1.465,00
De beslissing
De rechtbank
in conventie
wijst de vorderingen af,
in reconventie
veroordeelt [eiser in conventie, verweerder in reconventie] tot betaling aan de Gemeente van een bedrag van € 476,44 per jaar, telkens te betalen op 31 december, over de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 december 2021, voor wat betreft de op 31 december 2009 opeisbaar geworden termijn te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2010, alsmede voor wat betreft de overige termijnen telkens met ingang van 1 januari volgend op het jaar waarin de termijn opeisbaar wordt tot aan de dag van algehele voldoening,
in conventie en in reconventie
veroordeelt [eisers in conventie, verweerders in reconventie] in de proceskosten, aan de zijde van Gemeente Sluis tot op heden begroot op € 1.465,00,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2010.