zaak/rolnr.: 186146 / 09-3015
vonnis van de kantonrechter d.d. 6 september 2010
verder te noemen: [eiseres],
gemachtigde: mr. M.A.C. Geurts,
en hun werkgever, de besloten vennootschap
verder te noemen: [gedaagde 4],
gemachtigde: mr. J. Boogaard.
het verloop van de procedure
De procedure is als volgt verlopen:
- dagvaarding van 11 mei 2009,
- conclusies van antwoord, repliek en dupliek in conventie, respectievelijk tevens van eis, antwoord en repliek in voorwaardelijke reconventie,
- conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie,
- deelvonnis d.d. 18 januari 2010,
- tussenvonnis van 12 april 2010,
- akte met drie produkties van [gedaagde 5],
de verdere beoordeling van de zaak
1. De kantonrechter handhaaft hetgeen is overwogen en beslist bij de vonnissen d.d. 18 januari 2010 en 12 april 2010. De inhoud van die vonnissen moet als hier ingelast worden beschouwd. [Gedaagde 5] heeft zichzelf als getuige doen horen, alsook [A] van Bouwbedrijf [A1] en [B], bedrijfsleider en directielid bij [Z]. [Eiseres] heeft afgezien van het horen van getuigen.
2. Voorafgaand aan het getuigenverhoor heeft [gedaagde 5] drie geheel gelijkluidende schriftelijke verklaringen in het geding gebracht, ondertekend door de personen die nog als getuigen moesten worden gehoord. Deze schriftelijke verklaring is opgesteld door de gemachtigde van [gedaagde 5], mr. J. Boogaard. Het lijkt er daarom sterk op dat mr. J. Boogaard de inhoud van de getuigenverklaringen heeft willen coördi-neren. Met deze schriftelijke verklaring zijn de getuigen op diverse punten gecommitteerd geworden, in het bijzonder aan de verklaring dat er geen financiële informatie van [eiseres] is verstrekt aan Bouwbedrijf [A1] resp. [Z]. Dat bleek dan ook tijdens de getuigenverhoren. Alle getuigen hebben verklaard in de trant van de door hen ondertekende verklaring. Zij ontkennen alle dat het ondernemings-plan, dat als produktie 12 bij dagvaarding is gevoegd, aan Bouwbedrijf [A1], resp. [Z] ter hand is gesteld door [gedaagde 5].
3. De getuige [A] bleek de schriftelijke verklaring van mr. J. Boogaard zelfs in kopie bij zich te hebben. Desgevraagd verklaarde hij in strijd met de waarheid dat deze verklaring was opgesteld door [gedaagde 5] en hemzelf samen. Geconfronteerd met het feit dat er nog twee gelijkluidende schriftelijke verklaringen waren, ondertekend door [gedaagde 5] en [B], en met het feit dat er zojuist door [gedaagde 5] zelf was verklaard dat deze schriftelijke verklaring was opgesteld door mr. J. Boogaard, begon de getuige [A] te draaien. Vervolgens is hem via suggestieve vragen door mr. J. Boogaard in de mond gelegd dat hij onder “opstellen” verstaat dat hij over de inhoud met [gedaagde 5] heeft gesproken en aldus invloed heeft gehad op de inhoud. Dat is echter geenszins wat “opstellen” in het normale spraakgebruik betekent.
4. De getuige [A] heeft een onbetrouwbare indruk gemaakt en daarom wordt zijn getuigenverklaring terzijde gelegd. Door de sturing die mr. J. Boogaard heeft gemeend te moeten geven aan het getuigenverhoor is het uiterst lastig geworden de betrouwbaarheid van de beide andere getuigenverklaringen te beoordelen. Het optreden van mr. J. Boogaard komt voor rekening en risico van [gedaagde 5].
5. [Gedaagde 5] heeft verklaard dat hij het ondernemingsplan van 2005 nooit heeft gebruikt, behalve later om in 2008 een nieuw ondernemingsplan op te stellen. Eerst toen is hij begonnen met het bedrijf, zoals dat thans in [vestigingsplaats] staat. Inderdaad is [gedaagde 5] na zijn ontslag bij [eiseres] per 1 mei 2006 gedurende 18 maanden uit de markt verdwenen. Eerst per 1 december 2007 is hij volgens [eiseres] weer op het toneel verschenen. Enerzijds is het dus niet aanstonds onaannemelijk dat [gedaagde 5] in 2008 een nieuw ondernemingsplan heeft opgesteld, maar anderzijds is het onbegrijpelijk dat [gedaagde 5] dat eerder in de procedure niet naar voren heeft gebracht onder overlegging van dat nieuwe ondernemingsplan uit 2008, indien dat bestaat.
6. De twijfel blijft overheersen en daarom heeft [gedaagde 5] het vereiste tegenbewijs niet geleverd. Daaruit volgt dat hij twee contractuele boeten ad ƒ 5.000,-, ofwel totaal € 4.537,80 heeft verbeurd wegens schending van zijn geheimhoudingsplicht. De vordering jegens [gedaagde 5] zal worden toegewezen.
7. [Gedaagde 5] wordt ten opzichte van [eiseres] in het ongelijk gesteld en zal daarom worden verwezen in de proceskosten, voor zover aan hem toe te rekenen. [Eiseres] is in het ongelijk gesteld ten opzichte van [gedaagden 1, 2, 3 en 4]. Daarom wordt [eiseres] verwezen in hun proceskosten.
veroordeelt [gedaagde 5] om tegen bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 4.537,80 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag te berekenen vanaf 11 mei 2009 tot de dag van voldoening;
veroordeelt [gedaagde 5] in de kosten van het geding aan de zijde van [eiseres] tot op heden, voor zover aan hem toe te rekenen en begroot op € 1.108,25, waaronder begrepen een bedrag van € 800,- wegens salaris van de gemachtigde van [eiseres];
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding, welke aan de zijde van [gedaagden 1, 2, 3 en 4] tot op heden worden begroot op € 1.600,- wegens salaris van hun gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. Klarenbeek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 september 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.