ECLI:NL:RBMID:2010:BP2266

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
5 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201814
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot onderbewindstelling van het vermogen van minderjarigen door grootouders afgewezen

In deze zaak hebben de grootouders van twee minderjarige kinderen een verzoek ingediend om het vermogen van deze kinderen onder bewind te stellen. De grootouders, verzoekers, hebben dit verzoek gedaan na het overlijden van hun zoon, de vader van de minderjarigen, die door zelfdoding is overleden. De moeder van de kinderen, verweerster, heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard en is belast met het gezag over de minderjarigen. De grootouders stellen dat zij een belangrijke rol hebben gespeeld in het leven van de kinderen en dat het bewind over hun vermogen niet naar behoren wordt uitgevoerd. De kantonrechter heeft de procedure in verschillende stappen doorlopen, waaronder de indiening van verzoekschriften en een mondelinge behandeling. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de grootouders niet ontvankelijk zijn in hun verzoek om het gehele vermogen onder bewind te stellen, omdat de wet deze mogelijkheid niet voorziet voor grootouders. Ook het subsidiaire verzoek om een bijzonder curator te benoemen is afgewezen. De kantonrechter oordeelt dat er geen wezenlijke belangenstrijd is tussen de moeder en de minderjarigen die een benoeming van een bijzonder curator rechtvaardigt. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven door de kantonrechter en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

Uitspraak
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector kanton
Locatie Middelburg
zaak/repnr.: 201814 / 10-1140
beschikking van de kantonrechter d.d. 5 augustus 2010
inzake
1. [partij A] en,
2. [partij B],
wonende te [adres]
verzoekende partij,
verder gezamenlijk te noemen: verzoekers,
gemachtigde: mw. mr. F.A.P. Laporte.
t e g e n :
[partij C],
wonende te [adres],
te dezen handelend als wettelijk vertegenwoordigster van haar minderjarige kinderen:
[D], geboren [in 2000 te geboorteplaats], en,
[E], geboren [in 2001 te geboorteplaats],
verwerende partij,
verder te noemen: [verweerster].
gemachtigde: mr. drs. P.A. Groenhuis.
het verloop van de procedure
De procedure is als volgt verlopen:
- verzoekschrift, ingediend op 1 april 2010,
- aanvullend verzoekschrift, ingediend op 17 mei 2010,
- fax met bijlage(n) van mr. drs. P.A. Groenhuis, ingediend op 14 juni 2010,
- mondelinge behandeling van 17 juni 2010,
- fax van mr. F.A.P. Laporte, ingediend op 13 juli 2010.
de beoordeling van de zaak
1. De zoon van verzoekers, te weten de heer [X] (verder te noemen: erflater), is tijdens zijn leven gehuwd geweest met [verweerster]. Dit huwelijk is door echtscheiding ontbonden [in] 2006. Uit dit huwelijk zijn de navolgende, thans nog minderjarige, kinderen geboren:
[D], geboren [in 2000 te geboorteplaats], en,
[E], geboren [in 2001 te geboorteplaats] (verder gezamenlijk te noemen: de minderjarigen).
2. Op [datum ] is erflater te [plaats] overleden als gevolg van zelfdoding. Erflater heeft bij testament over zijn nalatenschap beschikt. Bij testament is niet van de wettelijke erfopvolging afgeweken en heeft erflater ingevolge de bepalingen van de wet als enige en algehele erfgenamen achtergelaten: de minderjarigen. [Verweerster] heeft de nalatenschap in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster bij akte van [datum ] beneficiair aanvaard namens de minderjarigen. Tot de nalatenschap behoren onder meer de woning aan de [adres] en de auteursrechten op de werken van erflater.
3. [Verweerster] is thans belast met het gezag van de bovengenoemde minderjarigen. Verzoekers hebben in een eerder stadium bij de Rechtbank Middelburg, sector civiel, een verzoekschrift ingediend strekkende tot het vaststellen van een omgangsregeling met de minderjarigen. Bij beschikking van 19 mei 2010 heeft de Rechtbank Middelburg, sector civiel, is dit verzoek afgewezen.
4. Verzoekers verzoeken thans, na aanvulling en gedeeltelijke intrekking van het aanvankelijke verzoek, primair om ingevolge artikel 1:370 van het Burgerlijk Wetboek (verder te noemen: BW) het gehele vermogen van de minderjarigen onder bewind te stellen, althans een deel daarvan, te weten, de woning aan de [adres], de auteursrechten op de werken van erflater en de spaartegoeden van de minderjarigen en als bewindvoerder te benoemen: [Y], of, [Z], of, een door de rechter te benoemen bewindvoerder. Subsidiair verzoeken verzoekers om ingevolge artikel 1:250 BW een bijzonder curator te benoemen om de minderjarigen terzake hun vermogen, althans bovengenoemd deel van hun vermogen, zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen. Zij stellen ter onderbouwing van hun verzoek onder meer dat zij, als grootouders van de minderjarigen, altijd een grote rol hebben gespeeld binnen de familiesituatie van de minderjarigen, waarbij zij ook financieel hebben bijgedragen. Verder stellen zij dat het bewind over het vermogen van de minderjarigen thans niet naar behoren wordt uitgevoerd en dat er schade aan het vermogen van de minderjarigen is toegebracht, althans dat er gegronde vrees bestaat dat er schade is toegebracht of zal worden toegebracht.
5. [Verweerster] voert verweer tegen het bovengenoemde verzoek. Zij stelt onder meer dat verzoekers niet ontvankelijk zijn in hun verzoek. Verder stelt zij dat er geen aanleiding bestaat voor toewijzing van het verzoek.
6.1. De kantonrechter overweegt als volgt. Uit artikel 1:370 lid 1 BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de voogd, het vermogen van de minderjarige of een deel daarvan, met inbegrip van de vruchten, voor de duur van diens minderjarigheid onder bewind kan stellen, indien hij dit in het belang van de minderjarige nodig oordeelt. Deze bepaling is op grond van artikel 1:253k BW van overeenkomstige toepassing op het bewind van de ouders of een ouder. Thans wordt door verzoekers, zijnde de grootouders van de minderjarigen, verzocht om het gehele vermogen, dan wel een gedeelte daarvan, van de minderjarigen onder bewind te stellen. De wet voorziet echter niet in deze mogelijkheid. De kantonrechter dient verzoekers dan ook niet-ontvankelijk te verklaren in hun primaire verzoek. Artikel 1:370 BW biedt de kantonrechter overigens nog de mogelijkheid om het vermogen van de minderjarigen, of een deel daarvan, ambtshalve onder bewind te stellen. De kantonrechter acht in het onderhavige geval echter geen aanleiding aanwezig om daartoe over te gaan.
6.2. Nu verzoekers niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun primaire verzoek komt de kantonrechter tot de beoordeling van hun subsidiaire verzoek. Het subsidiaire verzoek strekt tot benoeming van een bijzonder curator om de minderjarigen terzake hun vermogen, althans een gedeelte daarvan, zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen. Wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel van de voogd of de beide voogden in strijd zijn met die van de minderjarige, benoemt de kantonrechter op grond van artikel 1:250 BW, indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzonder curator om de minderjarige terzake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen. De kantonrechter dient dan ook te beoordelen of verzoekers zijn aan te merken als belanghebbenden in de zin van artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtvordering (verder te noemen: Rv). Voor het antwoord op deze vraag is van belang of de zaak rechtstreeks betrekking heeft op de rechten of verplichtingen van verzoekers. Tot deze rechten en verplichtingen behoren onder meer de door internationale verdragen beschermde rechten.
6.3. Voor zover verzoekers een beroep doen op bescherming van het familie- en gezinsleven op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (verder te noemen: EVRM) overweegt de kantonrechter als volgt. De band tussen ouder en kind vormt een fundamenteel element van het gezinsleven, dat door artikel 8 EVRM wordt beschermd, maar dit geldt niet zonder meer voor rechtsbetrekkingen tussen een kind en andere (naaste) bloedverwanten. Of tussen hen een door artikel 8 EVRm beschermd gezinsleven bestaat, hangt af van het daadwerkelijke bestaan van nauwe persoonlijke betrekkingen. Dit brengt mee dat ook de band tussen grootouders en kleinkinderen in beginsel in aanmerking komt voor bescherming door artikel 8 EVRM, maar dat de rechter aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval zal dienen te beoordelen of een grootouder zich daadwerkelijk op deze bescherming kan beroepen. (vgl. HR 3 juni 2005, NJ 2005, 349). De kantonrechter overweegt dat vast staat dat verzoekers gedurende het huwelijk tussen erflater en [verweerster] een meer dan gemiddeld belangrijke rol speelden in het gezin van erflater. Verzoekers verleenden verschillende zorgtaken voor het gezin die bestonden uit het regelmatig opvangen en verzorgen van de minderjarigen en verlenen van immateriële en materiele (financiële) ondersteuning van het gezin, aangezien erflater ernstige beperkingen ondervond door zijn psychische klachten. [Verweerster] heeft een en ander naar het oordeel van de kantonrechter immers onvoldoende weersproken, zodat de kantonrechter er van uitgaat dat er voorafgaand aan de ontbinding van het huwelijk tussen erflater en [verweerster] sprake was van family life tussen verzoekers en de minderjarigen. Thans is er geen contact meer tussen verzoekers en de minderjarigen, hetgeen het gevolg is van een ontwrichte verhouding tussen verzoekers en [verweerster]. Hieruit kan echter niet zonder meer worden afgeleid dat tussen verzoekers en de minderjarigen geen family life meer bestaat, nu niet is gebleken van andere, zwaarwegende, feiten en omstandigheden (vgl. HR 25 april 1997, NJ 1997, 560). Verder is gebleken dat het verbreken van het contact met de minderjarigen uitdrukkelijk tegen de wens van verzoekers heeft plaatsgevonden. Het bovenstaande in overweging genomen komt de kantonrechter tot het oordeel dat verzoekers terecht een beroep hebben gedaan op artikel 8 EVRM en dat zij derhalve ontvankelijk zijn in hun verzoek.
6.4. Thans dient de kantonrechter te beoordelen of de benoeming van een bijzonder curator in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is, mede gezien de aard van de belangenstrijd. Verzoekers stellen dat ter onderbouwing van hun verzoek - kort samengevat - dat [verweerster] de nalatenschap van erflater niet naar behoren beheerd en dat zij daarmee niet in het belang van de minderjarigen handelt. Naar het oordeel van de kantonrechter is er in deze zaak echter geen sprake van een zodanig wezenlijke belangenstrijd tussen [verweerster] en de minderjarigen dat tot benoeming van een bijzonder curator moet worden overgegaan. Verzoekers hebben weliswaar gesteld dat de woning aan de [adres] nog altijd niet verkocht is, maar de kantonrechter acht het, mede gezien de huidige situatie op de woningmarkt, niet aannemelijk dat dit te wijten is aan [verweerster]. Verder blijkt uit de foto’s die getoond zijn tijdens de mondelinge behandeling dat de woning er thans keurig uitziet. Dat dit in een eerder stadium niet het geval was, is geen reden om nu een bijzonder curator te benoemen. Dat [verweerster] geen medewerking verleent om de poëziebundel van erflater te laten publiceren acht de kantonrechter onvoldoende om aan te nemen dat de nalatenschap door haar niet naar behoren wordt beheerd. Daar komt bij dat de kantonrechter een toezichthoudende taak heeft in het kader van de vereffening van de nalatenschap van erflater. De kantonrechter heeft geen reden er aan te twijfelen dat de belangen van de minderjarigen daarmee niet voldoende gewaarborgd worden. Er zijn naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen concrete omstandigheden die maken dat tot benoeming van een bijzonder curator zou moeten worden overgegaan. De vrees van verzoekers dat het bewind over het vermogen van de minderjarigen in de toekomst wellicht niet goed zal verlopen en hun emotionele betrokkenheid bij de nalatenschap van erflater maken dit naar het oordeel van de kantonrechter niet anders. Verzoekers dienen zich, hoezeer zij zich ook emotioneel bij de nalatenschap van erflater betrokken voelen, hierin niet te mengen.
7. Gezien de aard van de procedure ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
de beslissing
De kantonrechter:
verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek om het gehele vermogen van de minderjarigen, dan wel een deel daarvan, onder bewind te stellen;
wijst af het verzoek tot benoeming van een bijzonder curator om de minderjarige terzake hun vermogen, althans een gedeelte daarvan, zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten moet dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.J.C. van Spronssen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 augustus 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.