ECLI:NL:RBMID:2010:BP1976

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
22 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
66962 / HA ZA 09-147
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over stamrechtverplichting en pensioenaanspraken na echtscheiding

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Middelburg, ging het om een geschil tussen een eiseres en meerdere gedaagden over de stamrechtverplichting en pensioenaanspraken na een echtscheiding. De eiseres, wonende te Terneuzen, had een vordering ingesteld tegen gedaagde 1, een persoon eveneens wonende te Terneuzen, en twee besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, gevestigd te Terneuzen. De eiseres werd vertegenwoordigd door advocaat mr. H.M.J. van den Hurk, terwijl gedaagden werden bijgestaan door advocaat mr. H.L. Duijm.

De procedure omvatte een tussenvonnis van 24 februari 2010 en een comparitie op 15 juni 2010. De rechtbank heeft in haar vonnis van 24 februari 2010 reeds feiten opgenomen, en in het vervolg van de procedure zijn aanvullende feiten besproken. De kern van het geschil draaide om de vraag of er nog een verdeling van de stamrechtverplichting moest plaatsvinden en of de eiseres nog pensioenaanspraken had, en zo ja, hoe groot deze aanspraken waren.

De rechtbank oordeelde dat de stamrechtverplichting deel uitmaakte van het te verdelen gemeenschappelijke vermogen, en dat de eiseres niet kon vorderen dat deze stamrechtverplichting opnieuw verdeeld zou worden, aangezien de waarde van de aandelen van de vennootschap al in de boedel was betrokken. De pensioenrechten moesten echter wel worden verdeeld, op basis van de afspraken die partijen eerder hadden gemaakt en de wettelijke bepalingen.

De rechtbank concludeerde dat de eiseres recht had op haar volledige pensioen, maar dat als de vennootschappen onvoldoende middelen hadden om dit pensioen uit te keren, de uitkering naar evenredigheid van de aanspraken verdeeld moest worden. De zaak werd verwezen naar de rol voor verdere behandeling, waarbij gedaagde 1 de hernieuwde berekening in het geding kon brengen en de eiseres daarop mocht reageren. De rechtbank hield iedere verdere beslissing aan, en het vonnis werd op 22 december 2010 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
" \* MERGEFORMAT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 66962 / HA ZA 09-147
Vonnis van 22 december 2010
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Terneuzen,
eiseres,
advocaat mr. H.M.J. van den Hurk te Tilburg,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te Terneuzen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te Terneuzen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3],
gevestigd te Terneuzen,
gedaagden,
advocaat mr. H.L. Duijm te Alphen aan de Rijn.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde 1] respectievelijk [gedaagde 1 c.s.] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 februari 2010;
- het proces verbaal van comparitie van 15 juni 2010 en de ten behoeve van de comparitie overgelegde stukken;
- akte aan de zijde van [eiseres];
- antwoordakte na comparitie.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
De rechtbank heeft in haar vonnis van 24 februari 2010 al feiten opgenomen. Voor zover daarna uit de stukken nog feiten te vermelden zijn, zal zij dit onder “het geschil en de beoordeling ” doen.
Het geschil en de beoordeling
In dit geschil gaat het om twee vragen. De eerste is of er nog een verdeling van de stamrechtverplichting moet plaatsvinden. De tweede is of [eiseres] nog pensioenaanspraken heeft en zo ja hoe groot die zijn.
De stamrechtverplichting heeft tot het te verdelen gemeenschappelijke vermogen behoord. [eiseres] heeft niet betwist dat de waarde van de aandelen van de vennootschap waarin de stamrechtverplichting was ondergebracht al in de verdeling van de boedel is betrokken. Voor zover zij bedoelt heeft verdeling van dit stamrecht te vorderen of dit te betrekken bij haar pensioenaanspraken, wordt die vordering dus afgewezen.
De pensioenrechten moeten worden verdeeld. Dit ligt besloten in de afspraak van partijen zoals die in de beslissing van het Hof van 18 februari 2009 is weergegeven onder 6a en 6b. Bovendien gaat het om een rechtstreekse aanspraak van [eiseres] op basis van de wet.
3.4. [eiseres] heeft in beginsel aanspraak op haar volledige pensioen. Indien de vennootschappen onvoldoende middelen hebben dit pensioen uit te keren, zoals onbetwist is gesteld, zal het pensioen naar evenredigheid van de aanspraken verdeeld moeten worden. Er is geen reden om bij een gebrek aan middelen, alleen [gedaagde 1] daarvan de nadelen te laten ondervinden. Als partijen nog getrouwd waren, zouden zij het samen ook met minder hebben moeten doen. Bijzondere omstandigheden waarom in dit geval anders geoordeeld zou moeten worden, zijn gesteld noch gebleken.
De door [eiseres] gewenste conversie is niet mogelijk omdat de benodigde medewerking van [gedaagde 1] ontbreekt.
3.5. Voor wat betreft de gegevens kan uitgegaan worden van de stukken die [gedaagde 1 c.s.] tot nu toe in het geding heeft gebracht.
[gedaagde 1] is per 1 oktober 1989 in dienst getreden van [gedaagde 3] en de arbeidsovereenkomst is per 1 januari 1992 beëindigd. Na die datum heeft geen verdere pensioenopbouw plaatsgevonden. Omdat het dienstverband is verbroken, is dat logisch. Bovendien blijkt het ondermeer uit de overgelegde brief van de brief van de Belastingdienst Haarlem van 13 juli 1999. Daarin staat: “Aangezien de dienstbetrekking in 1992 is beëindigd mag vanaf dat moment nog slechts worden opgerent over de per 1 april 1992 verdiende aanspraken enz….”.
In die vennootschap is een ouderdomspensioen opgebouwd van EUR.6.254,00 vanaf de pensionering van [gedaagde 1].
3.6. De in eigen beheer gehouden pensioenverplichting, afkomstig uit de waardeoverdracht betreffende de Vereniging voor Effectenhandelaren, is EUR. 187.970,00. Dit blijkt uit het door [gedaagde 1] overgelegde accountantsrapport 2008. De verplichting tot uitkering gaat in op 29 oktober 2008, de dag waarop [gedaagde 1] 65 jaar wordt.
3.7. De rechtbank kan in deze geen eindvonnis wijzen. De door [gedaagde 1] overgelegde berekeningen gaan niet steeds uit van de juiste ingangsdatum. Dit moet zijn de datum van inschrijving van het echtscheidingsvonnis, 23 januari 2007.
Verder gaat het bij deze verevening alleen om de pensioenuitkering, niet om een zogenaamde overbrugging tot aan het pensioen. De pensioenuitkeringen vangen aan in de maand dat [gedaagde 1] 65 jaar wordt.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het uitgangspunt dat naar evenredigheid van de aanspraken verdeeld moet worden juist is.
[gedaagde 1 c.s.] heeft in de conclusie van dupliek aangeboden een bepaald bedrag te storten bij een externe verzekeraar met een machtiging om de aan [eiseres] gedurende haar leven te betalen bedragen rechtstreeks te voldoen. Dit aanbod lijkt later weer ingetrokken te zijn. [eiseres] heeft er recht op dat het bedrag van haar aanspraken bij een verzekeringsmaatschappij wordt gestort. Zij heeft immers geen controle op de vennootschappen van [eiseres]. Dat moet dus het uitgangspunt zijn als partijen spreken over de wijze van uitkeren.
3.8. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen. Zij wijst erop dat de vordering zoals die door [eiseres] is ingesteld, voor de rechtbank niet geheel duidelijk is. Uit wat ter comparitie is besproken begrijpt de rechtbank dat het haar bedoeling is dat [gedaagde 1] een bepaald bedrag stort bij een verzekeringsmaatschappij. De rechtbank gaat ervan uit dat op basis van bovenstaande oordelen door [gedaagde 1] berekend kan worden welk bedrag gestort zou moeten worden. Als partijen het naar aanleiding van die berekening niet eens worden sluit de rechtbank niet uit dat zij een deskundige benoemt.
De zaak zal worden verwezen naar de rol. [gedaagde 1] zal de hernieuwde berekening in het geding kunnen brengen en [eiseres] zal daarop mogen reageren.
De beslissing
De rechtbank:
Verwijst de zaak naar de rol van woensdag 2 februari 2011;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2010.