ECLI:NL:RBMID:2010:BP1760

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
25 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/1030
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake WW-uitkering en benadelingshandeling

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.A. Faas, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) dat op 22 juli 2009 aan haar een WW-uitkering is toegekend, maar pas per 1 november 2009 tot uitbetaling zou komen. Eiseres heeft aangevoerd dat zij ten onrechte een benadelingshandeling is verweten, omdat zij niet heeft verzocht om de opzegtermijn van vier maanden in acht te nemen of om een schadevergoeding. De rechtbank heeft op 7 september 2010 de zaak behandeld, waarbij eiseres in persoon aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door mr. G. van Zon. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en de termijn voor het doen van uitspraak verlengd tot 25 november 2010.

De rechtbank overweegt dat eiseres in dienst was bij de Stichting [naam] en dat haar arbeidsovereenkomst op 18 juni 2009 met wederzijds goedvinden is beëindigd. Eiseres heeft betoogd dat een vordering tegen haar werkgever over de opzegtermijn geen kans van slagen had, gezien de korte duur van haar dienstverband en de omstandigheden waaronder het is beëindigd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het voor eiseres haalbaar had moeten zijn om een ontbindingsvergoeding te vragen ter dekking van de opzegtermijn, vooral omdat de werkgever eenzijdig terugkwam op eerder gemaakte afspraken over werktijden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit van verweerder in stand blijft en dat het beroep ongegrond is. De rechtbank heeft geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, in tegenwoordigheid van griffier W.J. Steenbergen, en is op 25 november 2010 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 09/1030
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. M.A.Faas, advocaat te Middelburg,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
I. Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het besluit op bezwaar van verweerder van 23 oktober 2009 (het bestreden besluit).
Het beroep is op 7 september 2010 behandeld ter zitting. Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. G. van Zon. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Bij brief van 11 oktober 2010 is de termijn voor het doen van uitspraak verlengd tot heden.
II. Overwegingen
1. Ingevolge artikel 24, vijfde lid, van de Werkloosheidswet (WW) is de werknemer verplicht zich zodanig te gedragen dat hij door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het sectorfonds of het Uitvoeringsfonds voor de overheid niet benadeelt of zou kunnen benadelen.
Ingevolge artikel 27, derde lid, van de WW, voor zover van belang, weigert het UWV tijdelijk geheel de uitkering indien de werknemer een verplichting, hem op grond van artikel 24, vijfde lid, niet of niet behoorlijk is nagekomen.
2. Eiseres is met ingang van 1 februari 2009 als sociotherapeut-verpleegkundige voor gemiddeld 36 uur per week in dienst getreden bij de Stichting [naam] (hierna: de werkgever). Met ingang van 1 maart 2009 is de arbeidsduur gewijzigd in 32 uren per week.
Op 18 juni 2009 zijn eiseres en haar werkgever overeengekomen de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juli 2009 met wederzijds goedvinden te beëindigen.
3. Bij besluit van 22 juli 2009 is aan eiseres met ingang van 1 juli 2009 een WW-uitkering toegekend, met dien verstande dat deze uitkering pas per 1 november 2009 tot uitbetaling komt. Verweerder heeft daarbij in aanmerking genomen dat de door de werkgever op grond van de arbeidsovereenkomst in acht te nemen opzegtermijn vier maanden bedraagt en geëindigd zou zijn op 31 oktober 2009. Volgens verweerder heeft eiseres een benadelings-handeling gepleegd doordat zij noch heeft verzocht de opzegtermijn van vier maanden in acht te nemen, noch heeft verzocht om een schadevergoeding ter hoogte van het bedrag aan loon over die opzegtermijn.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het besluit van 22 juli 2009 gehandhaafd.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat ten onrechte een benadelingshandeling is aangenomen, omdat een vordering tegen de werkgever over de van toepassing zijnde opzegtermijn geen kans van slagen had. In de eerste plaats is sprake geweest van een zeer kort dienstverband van vijf maanden dat is beëindigd met wederzijds goedvinden. Reeds hierom was een schadevergoeding bij einde van het dienstverband niet aan de orde, aldus eiseres. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat de contractuele opzegtermijn van vier maanden om de volgende redenen niet in acht is genomen. Bij indiensttreding is mondeling overeengekomen dat zij op vaste tijden en alléén overdag zou werken, omdat zij als alleenstaande moeder de zorg draagt voor een jong kind met een ernstige vorm van ADHD. Juist omdat zij deze regeling heeft kunnen treffen, is zij overgestapt naar deze werkgever. Bij haar vorige werkgever (Emergis) kon dit niet, zodat zij na een dienstverband van acht jaar tegen haar zin heeft moeten vertrekken. In de eerste maand van haar nieuwe dienstverband is gebleken dat haar kind niet te handhaven was op de basisschool en de buitenschoolse opvang. De overplaatsing naar een andere school heeft in de volgende maand plaatsgevonden. Per 1 maart 2009 is zij 32 uren per week, verdeeld over vier dagen, gaan werken in plaats van de afgesproken 36 uren per week. Vervolgens is vanuit de werkgever aangegeven dat vanwege reorganisatieplannen de eerdere afspraken omtrent vaste werktijden en slechts overdag niet langer te handhaven waren en dat zij in het normale rooster moest meedoen. Er werd ontkend dat het om “harde” afspraken ging. Nu onregelmatige werktijden voor haar niet haalbaar waren en omdat zij niet beschikbaar was voor het op 1 juli 2009 ingaande nieuwe rooster is gekozen voor een snelle beëindigingsdatum. Op 18 juni 2009 heeft een gesprek plaatsgevonden met de werkgever, waarbij is overeengekomen de dienstbetrekking per 1 juli 2009 te beëindigen, onder vrijstelling van het verrichten van werkzaamheden tot de einddatum van de arbeids-overeenkomst met behoud van salaris. Volgens eiseres valt niet in te zien dat een verlenging van de termijn onder deze bijzondere omstandigheden haalbaar was en het kan haar niet worden verweten dat zij voor de duur van de opzegtermijn geen loon heeft gevorderd.
De rechtbank overweegt het volgende.
5. Partijen worden verdeeld gehouden door de vraag of het voor eiseres haalbaar was geweest om de beëindiging van het dienstverband per een latere datum te doen plaatsvinden dan wel een vergoeding toegekend te krijgen ter hoogte van het bedrag aan loon over de in haar arbeidsovereenkomst opgenomen opzegtermijn van vier maanden.
6. In diverse uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer LJN: BB9698 van 5 december 2007 en LJN: BJ9325 van 16 september 2009) is neergelegd dat het enkele feit dat de werknemer in het kader van een, al dan niet geregelde, ontbinding niet vraagt om bij de datum van de ontbinding dan wel bij het bedingen van een vergoeding rekening te houden met de fictieve opzegtermijn, geen benadelingshandeling oplevert. Daarvan kan wel sprake zijn indien aanstonds blijkt dat een (hogere) vergoeding in de rede lag.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in dit geval met recht op het standpunt gesteld dat voor eiseres een ontbindingsvergoeding ter dekking van de overeengekomen opzegtermijn haalbaar moet zijn geweest. De rechtbank acht het in dat kader van belang dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiseres en haar werkgever bij haar indiensttreding - mondeling - overeengekomen zijn dat eiseres vanwege de zorg voor haar kind op vaste tijden én uitsluitend overdag zou werken. Nu de werkgever op deze afspraak in verband met een reorganisatie na korte tijd eenzijdig is teruggekomen, kan niet op voorhand gesteld worden dat een ontbindingsvergoeding als hiervoor genoemd niet haalbaar was. Dat sprake was van een kort dienstverband doet daar niet aan af.
8. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in rechte stand houdt. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.Ente, in tegenwoordigheid van W.J. Steenbergen, griffier en op 25 november 2010 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: 25 november 2010