zaaknummer / rolnummer: 69722 / HA ZA 09-525
Vonnis in verzet van 13 oktober 2010
advocaat: mr. R.T.K. Davidse te Middelburg,
beiden wonende te Hazerswoude-Dorp, gemeente Rijnwoude,
advocaat: mr. E. de Jongh te ’s-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [opposant] en [geopposeerden] (in mannelijk enkelvoud) worden genoemd.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verstekvonnis van 19 augustus 2009;
- het tussenvonnis van 21 oktober 2009;
- de brief van de zijde van [geopposeerden] van 28 december 2009 met bijlagen;
- het proces-verbaal van comparitie van 14 januari 2010;
- de akte in het geding brengen producties van de zijde van [opposant] van 1 februari 2010;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
De zaak is vervolgens verwezen naar de meervoudige kamer.
De heer [A.] en mevrouw [B.] (hierna tezamen: [A. en B.]) hebben in eigendom een landhuis met ondergrond, garage, tuin en verdere aan- en toebehoren, staande en gelegen aan [adres] Kamperland (hierna: het landhuis).
Op 9 augustus 2005 heeft [geopposeerden], via de derdenrekening van notaris mr. J.H. Repko, een bedrag van € 25.883,00 overgeboekt naar de rekening van [opposant]. De overboeking bevat de volgende omschrijving:
[geopposeerden] heeft ten laste van [opposant] conservatoir derdenbeslag doen leggen.
[geopposeerden] heeft in de verstekprocedure gevorderd [opposant] te veroordelen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. tot betaling van € 30.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2005 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 300,00;
II. in de proceskosten, waaronder de beslagkosten.
Bij bovenvermeld verstekvonnis is [opposant] veroordeeld om aan [geopposeerden] te betalen een bedrag van € 30.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding (zijnde 8 juli 2009), en is [opposant] veroordeeld in de beslagkosten (begroot op € 840,33) en de proceskosten van [geopposeerden] (begroot op € 1.329,98). Het verstekvonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Bij vonnis van 16 oktober 2009 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg, sector civiel recht, de executie van het verstekvonnis geschorst en [geopposeerden] verboden dit verder te executeren, totdat op het geschil in het daartegen ingestelde verzet is beslist.
Bij conclusie van repliek heeft [geopposeerden] zijn eis verminderd. Thans vordert hij [opposant] te veroordelen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. tot betaling van € 25.883,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2005 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 300,00;
II. in de proceskosten, waaronder de beslagkosten.
[geopposeerden] heeft hiertoe het volgende gesteld.
Omstreeks juli 2005 heeft [geopposeerden] met [A. en B.] een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot het landhuis. In verband hiermee heeft [geopposeerden] op 9 augustus 2005, op instructie van [D.] (hierna: [D.]) namens [A. en B.] en door tussenkomst van notaris Repko, een bedrag van € 25.883,00 als aanbetaling op de rekening van [opposant] gestort. Enige tijd later is de koopovereenkomst ten aanzien van het landhuis met wederzijds goedvinden ontbonden.
De rechtsgrond voor de betaling van [geopposeerden] aan [opposant] ontbreekt, althans is door de ontbinding van de koopovereenkomst komen te vervallen. Subsidiair geldt dat een waarborgsom slechts in depot bij de notaris mag worden gestort, zodat de betaling aan [opposant] nietig is. [opposant] dient hetgeen onverschuldigd is betaald terug te betalen. [geopposeerden] betwist dat hij met de betaling de bedoeling heeft gehad om een schuld van [A. en B.] in diens rechtsverhouding met [opposant] te voldoen.
[opposant] vordert in het verzet het verstekvonnis te vernietigen en [geopposeerden] te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank begrijpt deze eis, mede gelet op de inhoud van de verzetdagvaarding, aldus dat [opposant] tevens vordert de vorderingen van [geopposeerden] alsnog af te wijzen.
[opposant] voert hiertoe allereerst aan dat er geen enkel causaal verband bestaat tussen de betaling van € 25.883,00 en [opposant] enerzijds en de conceptkoopovereenkomst anderzijds. Voorts betwist [opposant] dat de betaling van
€ 25.883,00 zonder rechtsgrond is. Op 6 april 1999 heeft [opposant] een recht van tweede hypotheek gevestigd op het landhuis. Hiertoe is een notariële schuldbekentenis opgemaakt. Aflossing door [A. en B.] bleef uit, waarop [opposant] de lening inclusief rente heeft teruggevorderd. [opposant] heeft executoriaal beslag gelegd onder de woning van [A. en B.] aan de [adres] te Goes. Op 1 augustus 2005 is tussen [opposant] en [A. en B.], in samenspraak met [D.], een schriftelijke verklaring opgesteld en ondertekend. Daarin is bepaald dat voor 11 augustus 2005 een bedrag van € 25.883,00 aan [opposant] zal worden betaald, waarna het beslag wordt opgeheven en de tweede hypotheek op het landhuis wordt doorgehaald. [opposant] heeft op 9 augustus 2005 een bedrag van € 25.883,00 op zijn rekening ontvangen. Na ontvangst van dit bedrag heeft [opposant] het beslag opgeheven en de hypotheekakte met betrekking tot het landhuis laten doorhalen. Hieruit blijkt dat [geopposeerden] bewust de hypotheekschuld van [A. en B.] aan [opposant] heeft afgelost. [geopposeerden] kan daarom geen ongedaanmaking van de betaling vorderen.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [opposant] in zijn verzet kan worden ontvangen.
De rechtbank komt allereerst toe aan de stelling van [geopposeerden] dat [opposant] in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld door het verweer dat niet onverschuldigd is betaald niet dadelijk bij verzetdagvaarding te voeren. Het verweer van [opposant] dient als een principaal verweer te worden aangemerkt. Anders dan voor exceptieve verweren geldt voor principale verweren niet dat deze alle op straffe van verval bij verzetdagvaarding dienen te worden gevoerd. Er is daarom geen sprake van een schending van de goede procesorde, en evenmin van schending van artikel 128, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dat geldt temeer nu [geopposeerden] door de akte van 1 februari 2010 heeft kunnen anticiperen op het verweer van [opposant], hetgeen hij blijkens de inhoud van de conclusie van repliek ook heeft gedaan.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de betaling van [geopposeerden] aan [opposant] (zie 2.2) zonder rechtsgrond is geschied. [geopposeerden] heeft gesteld dat de betaling is verricht uit hoofde van een koopovereenkomst tussen hem en [A. en B.], welke later met wederzijds goedvinden zou zijn ontbonden. Terecht heeft [opposant] aangevoerd dat sprake is van een conceptkoopovereenkomst. De koopovereenkomst ten aanzien van het landhuis is niet tot stand is gekomen, omdat de koop niet – zoals is voorgeschreven in artikel 7:2 van het Burgerlijk Wetboek – schriftelijk is aangegaan. Uit een dergelijke conceptovereenkomst vloeien geen verplichtingen voort. Een aanbetaling die uit hoofde van de conceptovereenkomst zou zijn verricht, is dan ook zonder rechtsgrond. In zoverre gaat het beroep van [geopposeerden] op onverschuldigde betaling op.
[opposant] heeft gemotiveerd betwist dat voor de betaling aan hem geen rechtsgrond bestond. Volgens hem zou [geopposeerden] bewust de schuldverbintenis tussen [opposant] en [A. en B.] zijn nagekomen. [opposant] heeft met stukken onderbouwd dat [A. en B.] een bedrag van € 25.883,00 aan hem verschuldigd was. Gelet op de hoogte van het betaalde bedrag en de betalingsdatum in combinatie met de inhoud de schriftelijke verklaring van 1 augustus 2005, is voor [opposant] duidelijk dat [geopposeerden] de bedoeling had om de schuld van [A. en B.] aan [opposant] af te lossen. [geopposeerden] heeft echter uitdrukkelijk ontkend dat hij van de schuld van [A. en B.] aan [opposant] en de inhoud van de schriftelijke verklaring op de hoogte was. De rechtbank merkt op dat het vonnis van de voorzieningenrechter (zie 3.3) – waarin is overwogen dat [geopposeerden] heeft verklaard dat de betaling aan [opposant] namens [A.] is verricht – aan deze ontkenning niet afdoet. [geopposeerden] heeft deze verklaring bij conclusie van repliek genuanceerd en hiertoe onder meer gewezen op de betrokkenheid van [D.] bij de koopovereenkomst. Gelet hierop is onvoldoende gebleken dat de verklaring van [geopposeerden] in de kortgedingprocedure moet worden opgevat als een ondubbelzinnige erkenning van het feit dat de betaling aan [opposant] diende ter aflossing van een schuld van [A. en B.]
Beide partijen hebben ter onderbouwing van hun standpunt verwezen naar de omschrijving van de overboeking (zie 2.2). Volgens [geopposeerden] refereert de omschrijving aan de koopovereenkomst ten aanzien van het landhuis aan [adres] te Kamperland. [opposant] heeft aangevoerd dat de spoedopdracht verband houdt met de afspraak van 1 augustus 2005 tussen [opposant] en [A. en B.], terwijl het betreffende adres is vermeld vanwege de op het landhuis rustende tweede hypotheek. Naar het oordeel van de rechtbank geeft de omschrijving, gelet op de door partijen gegeven uitleg, geen uitsluitsel of de betaling was bedoeld als aanbetaling of aflossing, zeker nu een verwijzing naar een koopovereenkomst of een hypotheekschuld ontbreekt.
Nu [opposant] de stelling van [geopposeerden] dat zonder rechtsgrond is betaald gemotiveerd heeft betwist en [geopposeerden] zich beroept op de rechtsgevolgen van door hem gestelde feiten, dient [geopposeerden] zijn stelling te bewijzen. De rechtbank zal [geopposeerden] daarom, overeenkomstig zijn aanbod, toelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de betaling van € 25.883,00 aan [opposant] op 9 augustus 2005 was bedoeld als aanbetaling in verband met de aankoop van het landhuis.
In afwachting van bewijslevering houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan.
- laat [geopposeerden] toe tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de betaling van € 25.883,00 aan [opposant] op 9 augustus 2005 was bedoeld als aanbetaling in verband met de aankoop van het landhuis [adres] te Kamperland;
- bepaalt, voor het geval [geopposeerden] dit bewijs wil leveren door het horen van getuigen, dat het getuigenverhoor zal worden gehouden op een nader te bepalen tijdstip in het gerechtsgebouw aan de Kousteensedijk 2 te Middelburg tegenover mr.drs. M.L. Ruiter;
- verwijst de zaak naar de rolzitting van deze rechtbank van 20 oktober 2010 voor dagbepaling enquête;
- bepaalt dat [geopposeerden], indien mogelijk tevoren per brief aan de griffie van de rechtbank maar uiterlijk op genoemde rolzitting, de verhinderdata van alle betrokkenen dient op te geven, alsmede het aantal getuigen dat hij voornemens is te doen horen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.M. Steenbeek, E.K. van der Lende-Mulder Smit en
M.L. Ruiter en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2010.