zaaknummer / rolnummer: 71820 / HA ZA 10-65
Vonnis van 29 september 2010
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
advocaat: mr. B. van Leeuwen te Goes,
advocaat: mr. F.G.D. Pykstra te Zwolle.
Partijen zullen hierna De [B.] Holding en [gedaagde] genoemd worden.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 juni 2010;
- het proces-verbaal van comparitie van 19 augustus 2010.
[gedaagde] is directeur geweest van Elceram B.V. (hierna: Elceram), Sywarda B.V. (hierna: Sywarda) en BCE-SUD B.V (hierna: BCE-SUD).
Op 20 juni 2008 heeft ABN AMRO Bank N.V. (hierna: de bank) twee kredietovereenkomsten gesloten, een met Elceram en Sywarda en een met BCE-SUD. In beide kredietovereenkomsten is onder ‘Zekerheden en verklaringen’ (onder meer) opgenomen: een borgstelling van De [B.] Holding, een hoofdelijke aansprakelijkheid van de in de betreffende overeenkomst genoemde kredietnemer(s) en een hoofdelijke medeaansprakelijkheid van [gedaagde].
Op dezelfde dag is De [B.] Holding twee borgtochten aangegaan. De [B.] Holding heeft zich ten behoeve van de bank borg gesteld voor Elceram en Sywarda voor maximaal € 65.000,00 en voor BCE-SUD voor maximaal € 100.000,00.
Elceram, Sywarda en BCE-SUD zijn op 24 maart 2009 failliet verklaard. De faillissementen zijn opgeheven.
De bank heeft uit hoofde van de borgstellingen € 165.000,00 van De [B.] Holding gevorderd, welk bedrag De [B.] Holding op 17 april 2009 heeft voldaan.
De [B.] Holding heeft ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag doen leggen.
De [B.] Holding vordert, samengevat, [gedaagde] te veroordelen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. tot betaling van € 165.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente;
2. in de proceskosten, waaronder begrepen de kosten van het beslag.
De [B.] Holding stelt dat zij door de betaling aan de bank uit hoofde van de borgstellingen in de plaats van de bank is getreden om het betaalde bedrag van [gedaagde] terug te vorderen. [gedaagde] was, naast de vennootschappen die de schuld zijn aangegaan, hoofdelijk aansprakelijk voor deze schuld. De hoofdelijke medeaansprakelijkheid van [gedaagde] is een nevenrecht dat door subrogatie overgaat.
[gedaagde] betwist dat De [B.] Holding hem als hoofdelijk medeaansprakelijke kan aanspreken. Het medeschuldenaarschap van [gedaagde] was een zekerheidsstelling naar de bank toe. Dat nevenrecht is niet door subrogatie overgegaan. De borgstellingen zijn beperkt tot de schulden van de vennootschappen.
Op grond van artikel 6:12 van het Burgerlijk Wetboek (BW) – dat voor de borg in artikel 7:850, derde lid, BW van overeenkomstige toepassing is verklaard – wordt de betalende borg gesubrogeerd in de rechten van de schuldeiser. Terecht heeft De [B.] Holding dan ook gesteld dat door haar betaling uit hoofde van de borgstellingen het vorderingsrecht van de bank op haar is overgegaan. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of De [B.] Holding het bedrag dat zij aan de bank heeft betaald, kan verhalen op [gedaagde] als hoofdelijk medeaansprakelijke.
Op grond van de kredietovereenkomsten waren zowel de betrokken vennootschappen als [gedaagde] hoofdelijk jegens de bank verbonden. Het feit dat [gedaagde] geen partij was bij de kredietovereenkomsten, maar de kredietovereenkomsten als hoofdelijk medeaansprakelijke als een extra zekerheid voor de bank heeft ondertekend, maakt voor de hoofdelijke verbondenheid geen verschil. De betaling van De [B.] Holding als borg heft deze verbondenheid niet op, maar leidt er – op grond van artikel 7:866, derde lid, BW – toe dat de schuldenaren vanaf dat moment jegens De [B.] Holding hoofdelijk verbonden zijn. Derhalve kan De [B.] Holding hetgeen zij aan de bank heeft betaald in zijn geheel verhalen op [gedaagde] als hoofdelijk medeaansprakelijke. Hoofdelijke medeaansprakelijkheid is, anders dan partijen menen, geen nevenrecht als bedoeld in artikel 6:142 BW, waarin de borg als gesubrogeerde derde al dan niet treedt.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van € 165.000,00. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 12 februari 2010, zijnde de dag van dagvaarding. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] eerder in verzuim is komen te verkeren.
De rechtbank zal [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordelen, waaronder begrepen de kosten van het beslag. De kosten aan de zijde van De [B.] Holding worden begroot op:
(3,0 punten * tarief V à € 1.421,00)
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan De [B.] Holding van € 165.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2010 tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, waaronder begrepen de kosten van het beslag, aan de zijde van De [B.] Holding tot op heden begroot op € 8.134,98;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2010.