parketnummers: 12/715044-10 en 12/705589-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer van 2 december 2010
in de strafzaak tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [1990],
wonende te [adres],
ter terechtzitting verschenen.
Raadsvrouw mr. Köller, advocaat te Middelburg,
ter terechtzitting verschenen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 november 2010 waarbij de officier van justitie mr. Van der Hofstede en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen. Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd. De rechtbank heeft de feiten van een doorlopende nummering voorzien. De tekst van de tenlasteleggingen luidt als volgt:
1.
hij op of omstreeks 23 januari 2010 te Vlissingen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig
overleg, meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen op die [slachtoffer 1] te
schieten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 23 januari 2010 te Vlissingen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] van
het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal met een
vuurwapen op en/of in de richting van de auto waarin die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
zich bevonden te schieten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 23 januari 2010 te Vlissingen een wapen van categorie III,
te weten onder 1 een revolver/pistool, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
4.
hij op of omstreeks 23 januari 2010 te Vlissingen opzettelijk en
wederrechtelijk een (personen)auto (Opel Vectra), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of
onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
12/705589-10
5.
hij op of omstreeks 23 januari 2010 te Vlissingen opzettelijk en
wederrechtelijk een kozijn en/of enige mu(u)r(en) (van cafetaria Driehoek
gevestigd aan de Bloemenlaan), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten
dele toebehorende aan [eigenaar], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar
gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
6.
hij op of omstreeks 23 januari 2010 te Vlissingen, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers
heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk
dreigend die [slachtoffer 1] de woorden toegevoegd "Als we willen kunnen wij met zijn
drieën je helemaal dood slaan. We kunnen je helemaal total los slaan" en/of
"Ik maak je dood" en/of (hierbij) die [slachtoffer 1] dreigend een kruissleutel en/of
één of meer dergelijke (harde) voorwerp(en) hebben/heeft getoond;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 6 tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen aangezien er slechts een aangifte is en verdachte het feit ontkent. Hij acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten. Hij baseert zich daarbij op de aangiftes, de verklaringen van 23 en 26 januari 2010 van de getuige [getuige 1], de kennelijk leugenachtige verklaring van verdachte, het kennelijke motief van verdachte en de bevindingen van het schotrestenonderzoek, vermeld in de rapportages van 23 februari 2010 en 18 juni 2010 van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). De verklaring van de getuige [getuige 1] is geloofwaardig omdat zij als omwonende een objectieve buitenstaander is. Zij heeft het schietincident, dat voor de flat waar zij woont plaatsvond, vanuit haar woning van dichtbij gezien. De getuige [getuige 1] geeft een specifieke beschrijving van de trui die door de schutter is gedragen en verdachte heeft bevestigd dat hij die trui op de bewuste avond heeft gedragen. Het feit dat deze getuige het kenteken van de auto van verdachte niet correct heeft genoteerd, doet niet af aan haar waarneming van verdachte en het schieten. De getuigen die een ander signalement van de schutter hebben gegeven zijn minder geloofwaardig aangezien zij geen objectieve buitenstaanders zijn en de schutter over een vrij grote afstand in het donker hebben moeten waarnemen. De door de getuige [getuige 1] genoemde feiten en omstandigheden staan niet op zichzelf maar vinden voldoende steun in het overige bewijsmateriaal. De verklaring van verdachte dat hij tijdens het schietincident zijn auto niet heeft verlaten, is kennelijk leugenachtig aangezien vrijwel alle omwonenden die als getuige zijn gehoord, spreken over een groep op straat, waarvan de personen na het schietincident in twee auto’s, waaronder de Mercedes van verdachte, hebben plaatsgenomen. Verdachte heeft een motief gehad voor het schieten nu hij in december 2009 is mishandeld en [slachtoffer 1], volgens zeggen van verdachte, bij die mishandeling heeft toegekeken. Voorts was er voorafgaand aan het schietincident een woordenwisseling tussen verdachte en [slachtoffer 1] geweest waarbij volgens [slachtoffer 1] door verdachte dreigende woorden waren gesproken. Uit het schotrestenonderzoek blijkt dat er een vrijwel zekere relatie is tussen de bemonsterde delen van de trui van verdachte en een schietproces.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten kan komen en heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd. Verdachte heeft van begin af aan ontkend de schutter te zijn geweest. De verklaringen van de getuige [getuige 1] staan op zichzelf aangezien de door haar gegeven omschrijving van de trui die door de schutter zou zijn gedragen door geen van de andere getuigen is bevestigd. Volgens die getuigen zou de schutter een donkere jas met capuchon hebben gedragen. De trui die verdachte droeg, had geen capuchon. De door de getuige [getuige 1] genoteerde kentekengegevens van de auto van verdachte kloppen niet en ditzelfde geldt voor de omschrijving van de haardracht van de schutter: verdachte draagt zijn haar niet in krullen. Voorts is de vraag of de waarneming van deze getuige niet is belemmerd door de afstand tot de plaats delict en het feit dat het donker was. De verklaringen van getuigen die zeggen dat de schutter in een van de auto’s is gestapt, wijzen niet op verdachte aangezien verdachte zegt dat hij zijn auto niet heeft verlaten. [slachtoffer 1] wijst verdachte niet als schutter aan maar hij heeft het over een mogelijke schutter met donkere kleding en een jas met bontkraag. Dit is ook wat verdachte heeft verklaard. Volgens verdachte is hij tijdens de woordenwisseling bij Albert Heijn, voorafgaand aan het schietincident, door [slachtoffer 1] bedreigd en heeft hij zelf geen bedreigingen geuit. Verdachte had dan ook geen motief. Getuige [getuige 2] kent verdachte en verklaart dat hij niet de schutter is. Door sommige getuigen is verklaard dat niet is geschoten door iemand die liep maar dat er vanuit een auto is geschoten. Tijdens het schietincident bevonden zich acht tot twintig personen op straat. Zij kunnen allemaal de schutter zijn geweest, maar het onderzoek is hier niet op gericht. Bij de vier andere verdachten is geen voorlopige hechtenis gevorderd en bij hen is ook geen schotrestenonderzoek verricht. Op dit punt is het onderzoek van justitie ernstig tekort geschoten. Het schotrestenonderzoek door het NFI van de trui van verdachte is niet doorslaggevend nu het categorie A deeltje dat op die trui is aangetroffen ook op een andere manier daar terecht kan zijn gekomen. De auto waarin verdachte zat, stond namelijk op de parkeerplaats waar de schutter al schietend langs is gelopen. Daar komt bij dat de sporen op de gevonden hulzen volgens het NFI niet goed overeen komen met de sporen op de kleding van verdachte.
Voor de tenlastegelegde bedreiging is eveneens onvoldoende bewijs.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de officier van justitie is onder meer gebaseerd op rapporten schotrestenonderzoek van 23 februari 2010 en 18 juni 2010 van dr. Brouwer-Stamouli van het NFI. Zij is ter terechtzitting als deskundige gehoord. De rechtbank stelt vast dat dr. Brouwer-Stamouli niet is opgenomen in het landelijk openbaar register van gerechtelijke deskundigen. De rechtbank merkt haar als deskundige op het gebied van schotresten aan nu zij, gelet op de gevolgde universitaire studie, de opleiding van het NFI op het gebied van schotrestenonderzoek en de bij het NFI opgedane werkervaring, voldoet aan de kwaliteitseisen zoals die zijn neergelegd in het Besluit houdende kwaliteitseisen aan deskundigen in strafzaken.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt in genoemde rapporten op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van de rapporten steunen. Voorts vinden de in de rapporten uiteengezette gronden genoegzaam steun in de feiten, omstandigheden en de bevindingen van de rapporten en de gronden kunnen de daaruit getrokken conclusies rechtvaardigen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de rapporten dan ook zowel wat betreft de wijze van totstandkoming als naar inhoud deugdelijk te achten.
De rechtbank gaat op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting uit van het volgende.
In Vlissingen heeft op 23 januari 2010 omstreeks 19.30 uur een schietincident plaatsgevonden. Er is vanaf (een parkeerplaats in) de Bloemenlaan naar een geparkeerde personenauto met drie inzittenden ([slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]) meerdere malen geschoten. De personenauto stond voor een cafetaria. Kort na het schietincident zijn twee auto’s (een Mercedes en een Renault) met in die auto’s meerdere inzittenden, weggereden. Verdachte was de bestuurder van de Mercedes. Er zijn bij het schietincident geen gewonden gevallen, wel zijn er goederen beschadigd. Een aantal personen is aangehouden, waaronder verdachte. Er zijn in de directe omgeving van de plaats delict onder andere hulzen, een hockeystick, een ploertendoder en een boksbeugel gevonden. Verdachte had eerder die dag (omstreeks 18.00 uur) met [slachtoffer 1] een woordenwisseling gehad.
• De feiten 1 tot en met 5
De tenlastegelegde feiten 1 tot en met 5 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. In essentie gaat het om het antwoord op de vraag of verdachte de schutter is geweest.
In het rapport schotrestenonderzoek van 23 februari 2010 is antwoord gegeven op de vraag of er een relatie is vast te stellen tussen de mouwen van de trui van verdachte en een schietproces. Er is één categorie A deeltje aangetroffen en 181 categorie B deeltjes. Een categorie A deeltje heeft een elementsamenstelling die karakteristiek is voor schotrestdeeltjes en de bewijswaarde is groot. Uit het rapport blijkt dat het categorie A deeltje bij de bemonstering van de achterzijde van de rechtermouw van de trui van verdachte is verkregen. Categorie B deeltjes worden met enige regelmaat aangetroffen op bemonsteringen van personen die voor zo ver bekend is niets te maken hebben met een schietproces. De bewijswaarde van deze deeltjes is gering. De conclusie in het rapport is dat het onderzoek een vrijwel zekere relatie heeft aangetoond tussen de bemonsterde delen van de trui van verdachte en een schietproces.
In het rapport schotrestenonderzoek van 18 juni 2010 is uitgegaan van de volgende hypotheses: de deeltjes aangetroffen op de trui van de verdachte zijn afkomstig van schoten waarbij munitie van de aangeboden hulzen is gebruikt (hypothese 1), en: de deeltjes aangetroffen op de trui van de verdachte zijn afkomstig van schoten waarbij een willekeurig andere munitie is gebruikt (hypothese 2). Het rapport bevat als conclusie:
Indien alle deeltjes aangetroffen op de trui van verdachte schotrestdeeltjes zijn en afkomstig zijn van één type munitie, kan het volgende worden geconcludeerd worden: De bevindingen van het onderzoek zijn iets waarschijnlijker wanneer hypothese 2 waar is dan wanneer hypothese 1 waar is.
Indien een deel van de deeltjes aangetroffen op de trui van de verdachte geen schotrestdeeltjes en/of afkomstig zijn van meerdere typen munitie, verandert de conclusie: Bijvoorbeeld als de lood/aluminium- en lood/chloor-deeltjes een andere bron van herkomst hebben, verandert de conclusie in: de bevindingen van het onderzoek zijn iets waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is dan wanneer hypothese 2 waar is.
De deskundige heeft ter terechtzitting onder meer verklaard dat, gelet op de gevonden paletten van deeltjes, geen uitspraak kan worden gedaan van welke situatie moet worden uitgegaan. Om die reden is gekozen voor een tweedelige conclusie. Het aantreffen van één categorie A deeltje kan betekenen dat verdachte de schutter was of dat verdachte met schotresten is besmet, bijvoorbeeld omdat hij het voorwerp waarmee is geschoten, heeft aangeraakt dan wel dat hij tijdens het schieten naast de schutter heeft gestaan. Ten aanzien van het op de trui van verdachte aangetroffen categorie A deeltje kan aldus sprake zijn van secundaire overdracht. Waar in de conclusie van het rapport van 23 februari 2010 wordt gerefereerd aan een schietproces kan het volgens de deskundige ook een schietproces zijn dat ergens anders heeft plaatsgehad.
De rechtbank stelt vast dat door de deskundige is beoordeeld hoe verschillende facetten van de verkregen onderzoeksresultaten passen bij de twee hypotheses. Gelet op de waarschijnlijkheidsuitspraak en de toelichting van de deskundige zal de rechtbank de bevindingen van het NFI over de schotresten niet gebruiken voor het bewijs nu slechts één categorie A deeltje is aangetroffen en niet uit te sluiten valt dat dit deeltje door secundaire overdracht op de achterkant van de rechtermouw van de trui van verdachte is terecht gekomen. De bewijswaarde van de resultaten van het schotrestenonderzoek is naar het oordeel van de rechtbank te gering.
De getuige [getuige 1] heeft in haar verklaringen belastend over verdachte verklaard. Volgens haar is verdachte de schutter geweest. Naar het oordeel van de rechtbank staan de door de getuige [getuige 1] genoemde feiten en omstandigheden echter op zichzelf en vinden zij onvoldoende steun in het overige bewijsmateriaal. Er zijn geen andere getuigen die verdachte als schutter hebben aangewezen. In dit verband komt ook betekenis toe aan de verklaringen van diverse getuigen die ontlastend over verdachte hebben verklaard en die refereren aan de schutter als een persoon in een zwarte jas met capuchon en bontkraag. Voorts is ontlastend voor verdachte dat de personen op wie is geschoten ([slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]) verdachte niet als schutter hebben herkend. Dit is vooral bij [slachtoffer 1] opvallend omdat aannemelijk is dat hij verdachte in december 2009 heeft gezien en hem kort voor het schietincident op 23 januari 2010 is tegengekomen. Voorts is van betekenis dat het door de getuige [getuige 1] direct na het schietincident genoteerde kenteken niet overstemt met het kenteken van de auto van verdachte.
Verdachte heeft bij de politie en ook ter terechtzitting verklaard dat hij toen hij in de Bloemenlaan met zijn auto geparkeerd stond, de auto niet heeft verlaten. De rechtbank heeft, gelet op de diversiteit van de over dit aspect afgelegde verklaringen, onvoldoende basis voor een vaststelling dat de verklaring van verdachte op dit onderdeel kennelijk leugenachtig is. De verklaringen van verdachte kunnen dan ook niet tot het bewijs meewerken.
Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Gelet op voorgaande overwegingen is naar het oordeel van de rechtbank niet aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv voldaan. Er is onvoldoende wettig bewijs dat verdachte de tenlastegelegde feiten 1 tot en met 5 heeft begaan en de rechtbank zal hem dan ook van die feiten vrijspreken.
De rechtbank stelt vast dat ook voor dit feit onvoldoende wettig bewijs bestaat. Er is slechts een aangifte en verdachte ontkent. De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken.
5 De beslissing
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde feiten.
Dit vonnis is gewezen door mr. Nomes, voorzitter, mr. De Jager en mr. Jaspers, rechters, in tegenwoordigheid van Francke, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 december 2010.