ECLI:NL:RBMID:2010:BO7902

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
23 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/715285-10 (hoofdzaak); 12/715194-09 (vordering na vrwrdelijke veroordeling)
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van der Ploeg-Hogervorst
  • A. de Jager
  • J. Haesen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake diefstal en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 23 december 2010 heeft de Rechtbank Middelburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal en het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 mei 2010 een harddisk heeft gestolen uit een winkel in Middelburg, toebehorende aan Bart Smit. De verdachte heeft de harddisk uit het schap gepakt en deze verderop in de winkel uit de verpakking gesneden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet schuldig was aan de strafverzwarende omstandigheid van braak of verbreking, maar wel aan de eenvoudige diefstal. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 4,107 gram amfetamine op 20 juni 2010. De rechtbank oordeelde dat, hoewel niet bewezen kon worden dat de verdachte de hoeveelheid amfetamine voorhanden had, wel bewezen was dat hij een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine had. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten en oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De officier van justitie had een ISD-maatregel gevorderd, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn persoonlijke omstandigheden en recente positieve ontwikkelingen in zijn leven, niet als een kansloze drugsgebruiker kon worden gekarakteriseerd. De rechtbank legde een taakstraf op van 100 uren, te vervangen door hechtenis voor 50 dagen, en bepaalde dat de tijd in voorarrest in mindering zou worden gebracht. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere straf omgezet in een taakstraf van 90 uren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
parketnummers: 12/715285-10 (hoofdzaak)
12/715194-09 (vordering na voorwaardelijke veroordeling)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 december 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1973],
wonende te [adres],
niet ter terechtzitting verschenen,
raadsvrouw mr. Serrarens, advocate te Middelburg,
ter terechtzitting verschenen,
bepaaldelijk gevolmachtigd raadsvrouw van verdachte.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 december 2010, waarbij de officier van justitie mr. Van der Hofstede en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 mei 2010, in de gemeente Middelburg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een harddisk (harde schijf voor een
X-box), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het winkelbedrijf Bart Smit, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 20 juni 2010, in de gemeente Middelburg, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,107 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 10 lid 3 Opiumwet
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan. Hij baseert zich daarbij voor wat betreft feit 1 op de aangifte namens het winkelbedrijf Bart Smit, de afbeeldingen van de beelden die via de beveiligingscamera’s in die winkel zijn opgenomen en de bekennende verklaring van de verdachte over dit feit. Voor wat betreft feit 2 baseert de officier van justitie zich op de bevindingen van de verbalisanten, het onderzoek van de aangetroffen verdovende middelen en de bekennende verklaring van de verdachte over dit feit.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De gevolmachtigd raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten onder 1 en 2 bewezen kunnen worden. Zij heeft zich voor wat de bewezenverklaring betreft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
t.a.v. feit 1:
Uit de stukken van het dossier blijkt dat verdachte een in hard plastic verpakte harddisk uit een schap van de winkel heeft gepakt en dat hij de harddisk verderop in de winkel met een stanleymes uit de verpakking heeft gesneden.
Het lossnijden van de verpakking is in de tenlastelegging omschreven in de zinsnede ‘onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking’, zoals bedoeld in artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Genoemde strafverzwarende omstandigheid is in de zin van artikel 311, eerste lid aanhef en onder 5º, van het Wetboek van Strafrecht alleen aanwezig, indien de braak of verbreking door de verdachte is aangewend tot het onder zijn bereik brengen van het goed. Onder braak of verbreking valt dus niet het uit de verpakking snijden van de harddisk zelf, nu dit niet het middel is om het goed onder zijn bereik te brengen, hetgeen reeds was geschied door de harddisk uit het schap te pakken.
Dit betekent dat verdachte van de tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheid zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht de onder 1 tenlastegelegde ‘eenvoudige’ diefstal wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever] namens Bart Smit BV ;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie op 20 juni 2010 .
t.a.v. feit 2:
De onder verdachte inbeslaggenomen verdovende middelen, met een netto gewicht van 4,107 gram, zijn bemonsterd en voor onderzoek gezonden aan het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie (NFI). Bij dat onderzoek is gebleken dat in één van de monsters ook methylamfetamine (zeer waarschijnlijk 4-methylamfetamine) is aangetoond. De stof 4-methylamfetamine is volgens het NFI een zogenaamde designer drug, die niet is vermeld op één van de lijsten behorende bij de Opiumwet.
Dit betekent dat niet bewezen kan worden dat verdachte de tenlastegelegde hoeveelheid van ongeveer 4,107 gram amfetamine voorhanden heeft gehad, maar dat wèl bewezen kan worden dat verdachte ‘een hoeveelheid’ van een materiaal bevattende amfetamine, als genoemd op lijst I van de Opiumwet voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht het onder 2 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten d.d. 20 juni 2010 ;
- het proces-verbaal Opiumwet d.d. 24 juni 2010 ;
- het rapport van het NFI d.d. 14 juli 2010 ;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie op 20 juni 2010 .
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op of omstreeks 25 mei 2010, in de gemeente Middelburg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een harddisk (harde schijf voor een
X-box), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het winkelbedrijf Bart Smit, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
2.
hij op of omstreeks 20 juni 2010, in de gemeente Middelburg, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,107 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair de oplegging van de onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar gevorderd. Subsidiair heeft hij gevorderd om die maatregel voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van twee jaar. Mocht de rechtbank niet tot oplegging van de maatregel ISD beslissen dan komt verdachte – als zeer actieve veelpleger - alleen voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van enkele maanden in aanmerking, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat verdachte blijkens zijn strafblad al veelvuldig wegens strafbare feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen. De officier van justitie heeft niet de indruk dat daar, na de feiten in de onderhavige zaak (gepleegd in mei en juni 2010), een eind aan is gekomen. Zo is verdachte in september 2010 opnieuw aangehouden wegens verdenking van diefstal van een fiets. Bij het onderzoek in die zaak zijn drie hennepplanten op het balkon van de woning van verdachte aangetroffen. Verdachte is dus kennelijk nog steeds afhankelijk van verdovende middelen. De inkomsten van verdachte zijn echter zo gering dat hij daarvan maar amper in zijn levensonderhoud kan voorzien. Uit zijn legale inkomsten kan hij zijn drugsgebruik niet financieren. Zolang hij drugs blijft gebruiken is daarom de kans groot dat hij het door het plegen van nieuwe strafbare feiten aan inkomsten probeert te komen. In die zin heeft verdachte het stadium bereikt dat de veiligheid van personen en goederen het opleggen van een ISD-maatregel aan hem eist.
Aan de wettelijke eisen voor oplegging van de ISD maatregel als bedoeld in artikel 38m, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. Krachtens de thans geldende Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers (2009R004) gelden voor het vorderen van de ISD-maatregel slechts twee uitgangspunten, namelijk (1) er moet capaciteit voor de tenuitvoerlegging beschikbaar zijn en (2) de verdachte is niet ontoerekeningsvatbaar in de zin van artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht. Ook aan deze voorwaarden is voldaan. Verdachte kan met onmiddellijke ingang opgenomen worden in de ISD-inrichting “Hoogvliet”.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De gevolmachtigd raadsvrouw heeft bepleit om de ISD-maatregel niet op te leggen, ook niet in de voorwaardelijke variant. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte de onderhavige winkeldiefstal heeft gepleegd kort nadat hij uit detentie kwam en dat hij op dat moment geen geld had om eten te kopen. Ook het tenlastegelegde bezit van een hoeveelheid harddrugs kan volgens de raadsvrouw als incident worden beschouwd. Het overlijden van zijn vriendin was er destijds de oorzaak van dat verdachte drugs is gaan gebruiken, met alle gevolgen van dien. Hij gebruikt nu nog wel af en toe drugs, maar hij probeert dit tot een minimum te beperken.
Behalve naar aanleiding van zijn aanhouding in september 2010 wegens vermeende fietsendiefstal en het bezit van drie hennepplanten heeft verdachte sinds mei/juni 2010 geen politiecontacten meer gehad. Hij is weliswaar op 23 november 2010 door de politierechter in deze rechtbank nog tot een week gevangenisstraf veroordeeld wegens een diefstal, maar dit betrof een feit uit 2008. Met deze veroordeling dient op grond van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening te worden gehouden bij de afdoening van de onderhavige feiten.
Het leven van verdachte heeft ondertussen een aantal wendingen ten goede genomen. Het lijkt erop dat hij zijn criminele activiteiten achter zich heeft gelaten. Hij heeft een woning en hij werkt fulltime in het traject Orionis, onderdeel van LétÉ te Middelburg. Hij ontvangt
EUR 800,00 per maand aan inkomsten uit die arbeid. Op 11 oktober 2010 is hem door zijn werkgever een contract aangeboden voor onbepaalde tijd. Hij volgt een tweejarige opleiding tot schilder, die nu nog een jaar duurt. Hij wordt in het werktraject begeleid door LétÉ en hij vervult ook bij die instelling een eerder aan hem opgelegde werkstraf, waarbij hij wordt begeleid door Emergis Verslavingsreclassering. Kortom, verdachte heeft nu ritme en regelmaat in zijn leven gevonden en hij wil dit graag zo houden. Hij beseft dat hij het zich niet kan veroorloven om terug te vallen in zijn drugsgebruik. Het opleggen van een maatregel ISD – die toch een ultimum remedium is - zou dit allemaal doorkruisen. Ook bij oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf komt het behoud van zijn woning en zijn werk in gevaar.
De gevolmachtigd raadsvrouw heeft daarom verzocht om verdachte voor de onderhavige feiten te bestraffen met een onvoorwaardelijke werkstraf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de op te leggen straf(-fen) of maatregel houdt de rechtbank rekening met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal, een ergerlijke vorm van criminaliteit die voor winkeliers veel hinder en schade oplevert. Hij heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het desbetreffende winkelbedrijf.
Ook heeft verdachte een gebruikershoeveelheid harddrugs aanwezig gehad. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs schadelijk zijn voor de volksgezondheid en dat de gebruikers van harddrugs veelal vermogensdelicten plegen om het gebruik te kunnen financieren, welke vermogensdelicten veel schade en onrust in de samenleving tot gevolg hebben.
Verdachte is blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel justitiële documentatie d.d. 21 september 2010, en naar de rechtbank ambtshalve bekend, al meermalen wegens strafbare feiten (meest vermogensdelicten) met politie en justitie in aanraking gekomen en tot straffen veroordeeld. Zijn laatste veroordeling (die niet vermeld is op genoemd uittreksel) dateert van 22 november 2010. Hij is op die dag door de politierechter te Middelburg veroordeeld tot een week gevangenisstraf wegens een diefstal gepleegd op 10 november 2008. De rechtbank zal op grond van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht bij de straftoemeting in de onderhavige strafzaak met deze veroordeling rekening houden, omdat de bewezenverklaarde feiten vóór deze veroordeling zijn gepleegd.
De vraag is of verdachte naar aanleiding van de onderhavige feiten op basis van diens strafrechtelijk verleden thans in aanmerking komt voor oplegging van een ISD-maatregel, al dan niet in voorwaardelijke zin.
Het merendeel van de strafbare feiten waarvoor verdachte eerder is veroordeeld is begaan in de jaren 2008 en 2009, dat wil zeggen in de periode dat het plegen van vermogensdelicten en het overige criminele gedrag van verdachte het gevolg zouden kunnen zijn geweest van diens toenemend drugsgebruik als reactie op het overlijden van diens vriendin, zoals de gevolmachtigd raadsvrouw heeft aangevoerd.
Verder is op grond van wat de gevolmachtigd raadsvrouw ter zitting heeft aangevoerd voldoende aannemelijk geworden dat er na mei/juni 2010 meer balans in het leven van verdachte is gekomen omdat verdachte inmiddels full time werkt, een vast inkomen en een eigen woning heeft, een opleiding volgt en dat hij dit ritme en deze regelmaat in zijn leven, liefst drugsvrij, wil volharden.
De aanhouding en in verzekeringstelling van de verdachte wegens diefstal van een fiets, in september 2010, heeft de rechter-commissaris in deze rechtbank geen aanleiding gegeven om de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte wegens de onderhavige feiten op te heffen. De rechter-commissaris heeft de daartoe strekkende vordering van de officier van justitie afgewezen.
Dit alles betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte in dit jaar eenmaal een winkeldiefstal heeft gepleegd, dat hij eenmaal met een gebruikershoeveelheid harddrugs is aangehouden en dat hij thans niet als een kansloze, overlastveroorzakende drugsgebruiker kan worden gecategoriseerd. De criminogene risicofactoren, die herhaling van delictgedrag meer waarschijnlijk maken, lijken op meerdere leefgebieden aanmerkelijk te zijn verbeterd.
Onder deze omstandigheden kan thans niet worden geoordeeld dat de veiligheid van personen of goederen de oplegging van de ISD-maatregel vereist en zal de rechtbank - anders dan de officier van justitie heeft gevorderd - de ISD-maatregel niet opleggen, ook niet in voorwaardelijke zin.
De rechtbank acht op grond van alle hiervoor genoemde omstandigheden het opleggen van een taakstraf in de vorm van een geheel onvoorwaardelijke werkstraf passend en geboden. Gezien de documentatie van verdachte zal voor de bewezen feiten een werkstraf van aanmerkelijke duur worden opgelegd en is voor een voorwaardelijk deel van de werkstraf geen plaats.
7 Het beslag
De officier van justitie heeft gevorderd om de inbeslaggenomen voorwerpen, zoals deze staan vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, aan het verkeer te onttrekken.
De gevolmachtigd raadsvrouw heeft tegen deze vordering geen verweer gevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat de omschrijving van het onder nummer 103551 op die lijst vermelde verdovende middel berust op een kennelijke misslag, aangezien na onderzoek van dat middel door het NFI is gebleken dat dit middel de stof ‘amfetamine’ in plaats van ‘cocaïne‘ bevat.
Nu de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven verdovende middelen, te weten:
- 103551 2.00 stk cocaïne (lees: amfetamine);
- 103552 1.00 stk hennep, en
- 103553 1.00 stk speed,
harddrugs en sofdrugs zijn als bedoeld in de lijsten I en II bij de Opiumwet, dienen deze op grond van artikel 13a van de Opiumwet te worden onttrokken aan het verkeer.
8 De vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter te Middelburg van 12 augustus 2009 onder parketnummer 12-715194-09 is de verdachte veroordeeld tot onder meer gevangenisstraf voor de duur van 45 dagen, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De proeftijd is ingegaan op 27 augustus 2009.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de tenuitvoerlegging gevorderd van die
niet-tenuitvoergelegde straf.
De gevolmachtigd raadsvrouw heeft bepleit om die vordering niet te volgen. Zij heeft verzocht om de gevangenisstraf om te zetten in een werkstraf.
De rechtbank overweegt dat ter zitting is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Immers, de verdachte heeft de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. Het geven van een last tot tenuitvoerlegging is derhalve in beginsel gerechtvaardigd.
Gelet echter op hetgeen is overwogen met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van 45 dagen gevangenisstraf en vervolgens gelasten dat deze gevangenisstraf zal worden ten uitvoer gelegd in de vorm van een taakstraf bestaande uit een werkstraf van een daarmee vergelijkbare duur, derhalve een werkstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen vervangende hechtenis.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14g, 22c, 22d, 36b, 36c, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
1: Diefstal;
2: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 50 dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf naar de mate van twee uren per in voorarrest doorgebrachte dag;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde verdovende middelen, te weten:
- 103551 2.00 stk cocaïne (lees: amfetamine);
- 103552 1.00 stk hennep, en
- 103553 1.00 stk speed;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst toe de vordering van het openbaar ministerie ex artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht, in dier voege dat in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Middelburg van 12 augustus 2009 onder parketnummer 12-715194-09, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 45 dagen, tenuitvoerlegging wordt gelast van een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 90 uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 45 dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht;
Voorlopige hechtenis
- heft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, mr. De Jager en
mr. Haesen, rechters, in tegenwoordigheid van Francke, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 december 2010.