ECLI:NL:RBMID:2010:BO5141

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
25 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/780
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing omzettingsvergunning voor kamerverhuur en de gevolgen voor het woon- en leefmilieu

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een omzettingsvergunning ten behoeve van kamerverhuur door de gemeente Vlissingen. Eisers, [naam 1] en [naam 2], hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 28 juli 2009, waarin de gemeente de eerdere afwijzing van hun aanvraag handhaafde. De rechtbank behandelt de zaak op 3 september 2010 en oordeelt dat de gemeente onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de afwijzing. De rechtbank stelt vast dat de gemeente geen relevante stukken heeft overgelegd, zoals klachten van buurtbewoners en verslagen van gesprekken met hen. Dit gebrek aan transparantie heeft eisers in hun verdediging geschaad.

De rechtbank wijst erop dat de gemeente zich beroept op politiemutaties die niet eerder aan eisers zijn gepresenteerd, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet kan standhouden en verklaart het beroep gegrond. De gemeente moet alle ontbrekende informatie aan eisers ter inzage geven, zodat zij hun zienswijze kunnen geven. De rechtbank vernietigt de besluiten van 28 juli 2009 en 14 september 2009 en verplicht de gemeente om opnieuw te beslissen over de aanvraag voor de omzettingsvergunning, rekening houdend met de reactie van eisers. Tevens wordt de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 644,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 09/780
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[naam 1] en [naam 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde mr. K.M. Moeliker, advocaat te Middelburg,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlisisngen,
verweerder,
I. Procesverloop
Bij besluit van 28 juli 2009 heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag van [naam 1] om een omzettingsvergunning ten behoeve van kamerverhuur voor het pand [adres] te [woonplaats], gehandhaafd.
Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij besluit van 14 september 2009 heeft verweerder het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar afgewezen.
Het beroep is op 3 september 2010 behandeld ter zitting. Eiser [naam 1] is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden P.B. Kruit en M. Kavsitli. Voorts is verschenen [naam 3], bijgestaan door mr. S.A.N. Geerling, verbonden aan SRK rechtsbijstand.
II. Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2.1.2 van de Huisvestingsverordening van de gemeente [woonplaats] (verder te noemen: de Verordening) is het verboden een woonruimte als bedoeld in artikel 2.1.1. met het oog op het behoud of samenstelling van de woningvoorraad zonder vergunning van het college van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte om te zetten.
In artikel 2.1.4, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat het college een vergunning kan weigeren indien het belang dat de aanvrager bij de omzetting heeft niet opweegt tegen het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel weigert het college een vergunning indien:
a. vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat verlening van de omzettingsvergunning ten behoeve van kamerverhuur zou leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft. Een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van het gebouw wordt in ieder geval aanwezig geacht indien meer dan 10% van de tot bewoning bestemde gebouwen in de betreffende straat met dezelfde postcode wordt gebruikt voor huisvesting als bedoeld in artikel 2.1.2.
b. indien de aanvraag betrekking heeft op een pand, dat minder dan twee panden verwijderd is van een geregistreerd kamerverhuurpand, dan wel van een pand waarvoor een aanvraag tot registratie is ingediend;
c. de aanvraag betrekking heeft op nader door het college aan te wijzen wijken of straten.
2. Bij brief van 17 mei 2008, ontvangen door verweerder 19 mei 2008, heeft eiser [naam 1] een omzettingsvergunning aangevraagd voor het pand [adres] te [woonplaats].
Bij besluit van 11 augustus 2008 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij besluit van 28 juli 2009 (het bestreden besluit) heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd. Bij besluit van 14 september 2009 heeft verweerder alsnog het verzoek om vergoeding van de in de bezwaarprocedure gemaakte proceskosten afgewezen.
3. De rechtbank overweegt allereerst dat het beroep met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (verder te noemen: Awb) mede gericht wordt geacht tegen het besluit van 14 september 2009 tot afwijzing van het verzoek om proceskostenvergoeding in bezwaar.
4. Ter zake van de afwijzing van de aanvraag om een omzettingsvergunning overweegt de rechtbank het volgende.
5. Verweerder heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat op grond van de gehouden inventarisatie, de gesprekken die zijn gevoerd met de bewoners van de [straat] en schriftelijke mutaties van de regiopolitie moet worden aangenomen dat verlening van de gevraagde vergunning een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefklimaat in de omgeving van de [adres] zal veroorzaken.
6. Eisers kunnen zich hiermee niet verenigen en hebben hiertoe, samengevat, aangevoerd dat zij aan de opstelling van verschillende ambtenaren van verweerders gemeente het gerechtvaardigde vertrouwen hebben kunnen ontlenen dat de gevraagde omzettingsvergunning zou worden verleend. Voorts voeren eisers aan dat verweerder een onjuiste uitleg hanteert van het in artikel 2.1.4, tweede lid, van de Verordening opgenomen begrip “omgeving”. Eisers stellen zich op het standpunt dat in dit geval “omgeving” moet worden gedefinieerd als “dat deel van een straat dat identiek is gecodeerd”. Daarnaast voeren eisers aan dat verweerder onvoldoende concreet aannemelijk heeft gemaakt dat gebruik van het onderhavige pand als kamerverhuurpand tot overlast voor de directe omgeving zal leiden. In dit verband wijzen eisers er op dat verweerder niet met stukken heeft onderbouwd dat zich reeds drie andere kamerverhuurpanden in de desbetreffende straat bevinden. Voorts heeft verweerder geen inzage gegeven in de door hem ontvangen klachten van verschillende buurtbewoners. Hoewel tijdens de hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie door verweerder was toegezegd de ontvangen klachten geanonimiseerd aan eisers te zullen toezenden, is dit niet gebeurd en heeft verweerder ook in de beroepsfase geen afschriften van deze stukken overgelegd. Tevens heeft verweerder geen inzicht verschaft in hetgeen de wethouder heeft besproken met een afgevaardigde van de bewoners uit de straat, die zou hebben aangegeven veel overlast te ondervinden en evenmin is duidelijk geworden wat de inhoud is van het gevoerde “structureel overleg” met bewoners van de straat, die overlast zouden ondervinden. Verweerder beroept zich thans voor het eerst op politiemutaties, zonder dat eisers in staat zijn gesteld hierop te reageren. Verder beroept verweerder zich op een schriftelijk stuk van derde-belanghebbenden, te weten de ten behoeve van de bezwaarprocedure opgestelde pleitnotitie van de gemachtigde van derde-belanghebbenden, welk stuk eisers niet kennen en waartegen zij zich niet hebben kunnen verweren.
Daarnaast wijzen eisers er op dat de aanwezigheid van wat extra bewoners als zodanig nog geen inbreuk behoeft in te houden op het woon- en leefklimaat ter plaatse, laat staan een ontoelaatbare inbreuk. Eisers hebben zelf nooit klachten ontvangen van buurtbewoners en bestrijden dat sprake zal zijn van een ontoelaatbare inbreuk op het woon- en leefklimaat ter plaatse.
Ten slotte voeren eisers aan dat verweerder ten onrechte hun verzoek om vergoeding van proceskosten in bezwaar heeft afgewezen, nu sprake is geweest van het nader aanvullen van de motivering door verweerder.
7. De rechtbank overweegt met betrekking tot het door eisers gedane beroep op het vertrouwensbeginsel dat dit niet slaagt. Ambtenaren binnen de gemeente kunnen geen bindende toezeggingen doen. Eisers kunnen aan het handelen van ambtenaren slechts gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen indien sprake is van de situatie dat het handelen door een onbevoegd persoon vanwege de schijn van bevoegdheid aan het beslissingsbevoegde bestuursorgaan moet worden toegerekend. Daarvan is in dit geval geen sprake. Aan het beantwoorden van vragen door ambtenaren kan niet zonder meer een gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat een vergunning door het beslissingsbevoegde orgaan zal worden verleend. In dit verband is van belang dat in de email van 18 maart 2008 door de behandelend ambtenaar slechts informatie wordt verstrekt over de vraag hoeveel kamerverhuurpanden er in het betrokken postcodegebied bekend zijn. Verdere conclusies of toezeggingen worden niet vermeld in dit bericht. Voorts is de rechtbank van oordeel dat aan telefonische mededelingen van ambtenaren dat afgifte van een omzettingsvergunning geen probleem zou zijn geen gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend. Het wel verlenen van de samenhangende gebruiksvergunning betekent evenmin dat eisers het gerechtvaardigde vertrouwen konden hebben dat de omzettingsvergunning zou worden verleend.
8. Ten aanzien van de door eisers aangevoerde stelling dat verweerder het begrip “omgeving” in artikel 2.1.4, tweede lid, van de Verordening onjuist uitlegt door uit te gaan van meer dan alleen de tot bewoning bestemde gebouwen in de straat met dezelfde postcode oordeelt de rechtbank dat deze stelling geen doel treft. In de tweede volzin van dit artikellid wordt een situatie beschreven waarin sprake is van een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van het gebouw. Blijkens de bewoordingen “in ieder geval” is dit een niet limitatief bedoelde uitleg van het begrip omgeving. Dat in de toelichting op deze bepaling slechts over deze ene uitleg wordt gesproken maakt de beoordeling niet anders, nu de tekst van artikel 2.1.4, tweede lid, duidelijk is. Verweerder is dan ook terecht van een ruimer begrip uitgegaan.
9. Ten aanzien van de bezwaren van eisers die betrekking hebben op het door verweerder niet kenbaar maken van stukken waarop verweerder de conclusie heeft gebaseerd dat verlening van een omzettingsvergunning in dit geval zou leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op het woon- en leefklimaat in de omgeving van de [adres], overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank stelt vast dat verweerder de betrokken stukken
- (eventueel geanonimiseerde) klachtbrieven, vergunningen voor kamerverhuurbedrijven, verslag van het door de wethouder gevoerde overleg met buurtbewoners en verslagen van het gevoerde “structureel overleg” met buurtbewoners – niet in het geding heeft gebracht. De rechtbank is van oordeel dat het voor eisers noodzakelijk is om over deze stukken te beschikken om zich hiertegen te kunnen verweren.
Voorts is het naar het oordeel van de rechtbank in strijd met artikel 7:9 van de Awb dat verweerder in het bestreden besluit ter onderbouwing van zijn standpunt politiemutaties gebruikt, die tevoren niet kenbaar zijn gemaakt aan eisers en waarop zij niet hebben kunnen reageren.
Eisers zijn op deze wijze geschaad in hun belang om zich op een juiste wijze te kunnen verweren tegen de door verweerder getrokken conclusies. Om deze reden kan het bestreden besluit geen stand houden en dient dit te worden vernietigd. Het beroep zal gegrond worden verklaard. Verweerder zal alle ontbrekende informatie, voor zover beschikbaar, aan eisers ter inzage dienen te geven en eisers in de gelegenheid dienen te stellen hun zienswijze hierop te geven. Vervolgens zal verweerder met inachtneming van de reactie van eisers zich opnieuw dienen te beraden over de vraag of verlening van de gevraagde omzettingsvergunning in dit geval leidt (of naar redelijkerwijs moet worden aangenomen zal leiden) tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de [adres] te [woonplaats].
10. Ter zake van de afwijzing van het verzoek om proceskostenvergoeding in bezwaar overweegt de rechtbank dat dit besluit zozeer samenhangt met het te vernietigen besluit tot weigering van de gevraagde omzettingsvergunning, dat dit besluit eveneens dient te worden vernietigd. Dit betekent dat verweerder bij de opnieuw te nemen beslissing op bezwaar met betrekking tot de omzettingsvergunning eveneens een beslissing zal dienen te nemen op het verzoek om vergoeding van proceskosten in bezwaar.
11. Het vorenoverwogene geeft aanleiding om over te gaan tot veroordeling van verweerder in de gemaakte proceskosten. Deze worden begroot op € 644,-, te weten een zaak van gemiddelde zwaarte en twee proceshandelingen.
12. Beslist wordt als volgt.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de besluiten van 28 juli 2009 en 14 september 2009;
bepaalt dat verweerder met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene een nieuwe beslissing op bezwaar neemt;
bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,- (honderdvijftig euro) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eisers begroot op
€ 644,- (zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door verweerder aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Dijkman, in tegenwoordigheid van W.J. Steenbergen, griffier, en op 25 november 2010 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Nota bene:
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd.
Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.
Afschrift verzonden op: