zaaknummer / rolnummer: 70791 / HA ZA 09-655
Vonnis in vrijwaring van 10 november 2010
advocaat: mr. J.G.G. Wilgers te Goes,
advocaat: mr. F.J. Koningsveld te Breda.
Partijen zullen hierna eiseres en gedaagden genoemd worden.
Bij incidenteel vonnis van 11 november 2009 heeft de rechtbank eiseres toegestaan om gedaagden in vrijwaring op te roepen.
Eiseres is tot dagvaarding van gedaagden overgegaan. Vervolgens hebben partijen geconcludeerd voor antwoord, repliek en dupliek.
Eiseres was gehuwd met de heer [A.] (hierna: de heer [A.]) tot zijn overlijden op 17 oktober 2007. Gedaagden zijn allen kinderen van de heer [A.] uit een eerder huwelijk van hem.
Eiseres heeft aan Dela Uitvaartverzorging B.V. (hierna: Dela) opdracht gegeven om de uitvaart van de heer [A.] te verzorgen. Dela heeft eiseres hiervoor een factuur verzonden. Eiseres heeft deze factuur gedeeltelijk onbetaald gelaten. Dela heeft eiseres vervolgens gedagvaard. Bij eindvonnis (in de hoofdzaak) van 2 juni 2010 heeft de rechtbank de vordering van Dela toegewezen tot een bedrag van € 6.188,26, vermeerderd met de contractuele rente, en eiseres veroordeeld in de proceskosten.
Eiseres vordert, samengevat, gedaagden hoofdelijk, althans elk voor een kwart, te veroordelen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om aan eiseres te betalen al datgene waartoe eiseres als gedaagde in de hoofdzaak jegens Dela is veroordeeld, met veroordeling van gedaagden in de proceskosten van eiseres, althans die beslissing te geven als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
Eiseres stelt daartoe het volgende.
Na het overlijden van de heer [A.] stond zij er alleen voor. De heer [A.] liet geen enkel vermogen na. Gedaagden weigerden bij te dragen aan de begrafeniskosten. Eiseres heeft daarom aan Dela opdracht gegeven om de uitvaart te verzorgen.
Primair is de opdracht aan Dela een opdracht uit hoofde van fatsoen en moraal, en dus een natuurlijk verbintenis. Eiseres heeft gedaan waartoe zij fatsoenshalve gehouden was, namelijk ervoor te zorgen dat haar man op een behoorlijke manier ter aarde zou worden besteld. Naar de ongeschreven regels die in het maatschappelijke verkeer dienen te gelden, zijn kinderen verplicht om bij de weduwe na te gaan of de kosten van de teraardebestelling voldoende waren gedekt. Gedaagden hebben dit nagelaten.
Subsidiair is sprake van zaakwaarneming. Eiseres heeft gedaan wat in het belang van gedaagden was, namelijk het verstrekken van een opdracht aan Dela om de vader van gedaagden op een behoorlijke manier ter aarde te bestellen.
Meer subsidiair vloeit uit de aard van de rechtsverhouding voort dat gedaagden gehouden zijn elk voor een kwart bij te dragen in de kosten van de uitvaart. Eiseres beroept zich hierbij op de redelijkheid en billijkheid. Gedaagden waren belanghebbenden bij de teraardebestelling. Het is niet zo dat de een meer en de ander minder belang hierbij had.
Gedaagden betwisten gemotiveerd dat zij gehouden zijn bij te dragen in de begrafeniskosten. Eiseres is opdrachtgever van Dela en heeft voor eigen rekening gehandeld. Gedaagden hadden al enige jaren geen contact meer met hun vader en wisten niet dat eiseres met hem was gehuwd. Het feit dat hun vader was overleden, hebben zij moeten vernemen van de zoon van eiseres. Gedaagden zijn niet gekend, laat staan betrokken, in de wijze waarop de begrafenis van hun vader zou moeten plaatsvinden. Dat lag ook niet voor de hand, mede omdat hun vader ervoor gekozen had om geen contact meer met zijn dochters te onderhouden. Zij wisten niet beter dan dat hun vader een begrafenisverzekering bij Dela had. Eiseres heeft hen er nimmer op gewezen dat de begrafeniskosten niet door enige verzekering waren gedekt. Gedaagden wisten ook niet dat hun vader geen enkel vermogen had nagelaten. Zij zijn niet betrokken bij de afwikkeling van de erfenis en hebben de nalatenschap eerst verworpen, nadat eiseres een vordering op hen pretendeerde en een dagvaarding had uitgebracht.
Primair heeft eiseres haar vordering gebaseerd op een natuurlijke verbintenis. Deze grondslag kan niet tot toewijzing van de vordering leiden. Voor zover van een natuurlijke verbintenis tussen partijen sprake zou zijn, is deze verbintenis – ingevolge artikel 6:3, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) – rechtens niet afdwingbaar. Niet gesteld of gebleken is dat de gestelde natuurlijke verbintenis is omgezet in een rechtens wel afdwingbare verbintenis, zoals bedoeld in artikel 6:5 BW.
Ten aanzien van de subsidiaire grondslag van de vordering – zaakwaarneming – overweegt de rechtbank als volgt. Anders dan gedaagden hebben aangevoerd staat aan zaakwaarneming niet in de weg dat eiseres opdrachtgever en betalingsplichtige jegens Dela was. Een zaakwaarnemer kan rechtshandelingen op eigen naam verrichten en eventuele kosten op de belanghebbende(n) verhalen. Gedaagden hebben niet weersproken dat de opdracht van eiseres aan Dela in hun belang was. Het geschil spitst zich daarom toe op de vraag of eiseres het belang van gedaagden op redelijke grond heeft behartigd, zoals op grond van artikel 6:198 BW is vereist. Gedaagden hebben aangevoerd dat de betrokkenheid van hen bij de afwikkeling van het overlijden van hun vader niet voor de hand lag, mede omdat hun vader ervoor had gekozen om geen contact meer met hen te onderhouden. Eiseres heeft erkend dat er tussen gedaagden en hun vader geen enkel contact meer was. Dit leidt ertoe dat eiseres niet zonder meer mocht veronderstellen dat de wil van gedaagden was gericht op het leveren van een bijdrage aan de kosten van de uitvaart. Het enkele bestaan van een bloedband tussen gedaagden en de heer [A.] – waarop eiseres zich kennelijk beroept – kan, gelet op de omstandigheid dat het contact tussen vader en dochters sinds enige jaren was verbroken, niet de doorslag geven. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat voor de behartiging van de belangen van gedaagden door eiseres geen redelijke grond aanwezig was. Voor zover de vordering is gebaseerd op zaakwaarneming, zal deze daarom worden afgewezen.
Meer subsidiair is eiseres, met een beroep op de redelijkheid en billijkheid, van mening dat gedaagden ieder voor een kwart moeten bijdragen in de begrafeniskosten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres hiertoe onvoldoende gesteld. De enkele omstandigheid dat gedaagden, net als eiseres, belanghebbenden waren bij de begrafenis van de heer [A.], schept geen rechtsverhouding tussen partijen. Los van een rechtsverhouding zijn gedaagden jegens eiseres niet tot iets gehouden. Van een aanvullende (of beperkende) werking van de redelijkheid en billijkheid kan daarom geen sprake zijn. Ook op de grondslag van de redelijkheid en billijkheid is de vordering daarom niet toewijsbaar.
Uit het bovenstaande volgt dat voor toewijzing van de vordering van eiseres geen grond aanwezig is. De rechtbank zal de vordering daarom geheel afwijzen en eiseres, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten veroordelen. De kosten aan de zijde van gedaagden worden begroot op:
(2,0 punten * tarief I à € 384,00)
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt eiseres in de kosten van het geding, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op € 1.081,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2010.