Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 14 april 2010
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 67460 / HA ZA 09-208 van
beiden wonende te [woonplaats], gemeente Noord-Beveland,
advocaat mr. F.C.M. Maat-Oldenhof te ’s-Heer Arendskerke, gemeente Goes
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in vrijwaring],
wonende te Oostkapelle, gemeente Veere,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. R.R.E. Nobus te Terneuzen,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 69315 / HA ZA 09-448 van
wonende te Oostkapelle, gemeente Veere,
advocaat mr. R.R.E. Nobus te Terneuzen,
1. de vennootschap onder firma V.O.F. [A.],
gevestigd te [woonplaats], gemeente Noord-Beveland,
2. [gedaagde sub 2 in vrijwaring],
wonende te [woonplaats], gemeente Noord-Beveland,
3. [gedaagde sub 3 in vrijwaring],
wonende te [woonplaats], gemeente Noord-Beveland,
4. [gedaagde sub 4 in vrijwaring],
wonende te [woonplaats], gemeente Noord-Beveland,
5. [gedaagde sub 5 in vrijwaring],
advocaat mr.C.M.V.M. Ketelaars te Tilburg.
Eisers in de hoofdzaak zullen [eisers in de hoofdzaak] in mannelijk enkelvoud worden genoemd, gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak], gedaagden sub 1 tot en met 4 in de vrijwaringszaak [A., gedaagden sub 1 tot en met 4 in de vrijwaringszaak] in vrouwelijk enkelvoud en gedaagde sub 5 in de vrijwaringszaak [gedaagde sub 5 in de vrijwaringszaak].
De procedure in de hoofdzaak
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 29 juli 2009
- het tussenvonnis van 11 november 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 7 januari 2010
- de akte na tussenvonnis van [eisers in de hoofdzaak]
- de akte na comparitie van [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak]
- de antwoordakte na tussenvonnis van [eisers in de hoofdzaak]
- de antwoordakte na tussenvonnis van [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak].
De procedure in de vrijwaringszaak
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 november 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 7 januari 2010
- de akte na comparitie van [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak]
- de akte van [A., gedaagden sub 1 tot en met 4 in de vrijwaringszaak]
- de antwoordakte na tussenvonnis van [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak]
- de antwoord-akte van [A., gedaagden sub 1 tot en met 4 in de vrijwaringszaak].
De feiten in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak
[eisers in de hoofdzaak] heeft op 2 maart 2004 de woning van [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] gekocht, gelegen aan de [adres] te [woonplaats], gemeente Noord-Beveland. De woning is op 2 juni 2004 geleverd.
De woning is in 1994/1995 gebouwd. In opdracht en voor rekening van [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] heeft [A., gedaagden sub 1 tot en met 4 in de vrijwaringszaak] in 2001 aan de woning een garage gebouwd. De garage is gefundeerd op een staalplaat. De bouwtekeningen en de bijbehorende berekeningen zijn gemaakt door [gedaagde sub 5 in de vrijwaringszaak]. De gemeente heeft voor de bouw van de garage een bouwvergunning verleend.
Op enig moment constateerde [eisers in de hoofdzaak] dat er scheurvorming optrad in de garage. In 2007 zag hij dat de gehele garage ongeveer een halve centimeter was verzakt. Vanaf dat moment heeft hij door middel van ijkpunten de scheurvorming in de garage bijgehouden. In maart 2008 heeft hij een onderzoek laten uitvoeren door het ZNEb (Zuid-Nederlands Expertisebureau BV). Dit bureau heeft op 21 april 2008 een rapport uitgebracht. Bij brief van 3 juli 2008 heeft [eisers in de hoofdzaak] [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] aansprakelijk gesteld voor de schade.
[eisers in de hoofdzaak] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] te veroordelen tot betaling aan hem van primair € 22.920,--, subsidiair
€ 22.027,50, meer subsidiair € 21.135,--, nog meer subsidiair € 9.100,--, dan wel een door de rechtbank vast te stellen schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2008. Verder vordert hij vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten tot een bedrag van € 1.158,--, te vermeerderen met de wettelijke rente van de dag der dagvaarding (6 april 2009) en van de proceskosten.
Hij stelt dat [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] aansprakelijk is voor de schade aan de garage door de verzakking, omdat de garage niet voldoet aan hetgeen hij op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten. Hij stelt de schade op de kosten die hij moet maken voor herstel. Hij legt offertes van aannemers over en verwijst naar het rapport van ZNEb. Daarbij telt hij de hovenierskosten die hij zal moeten maken als aan de garage werkzaamheden worden verricht. Hij begroot deze kosten op € 1.500,--.
[eisers in de hoofdzaak] stelt in reactie op het verweer van [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] dat hij binnen bekwame tijd na het ontdekken van de verzakking [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] daarop heeft aangesproken.
[gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] verweert zich. In de eerste plaats stelt hij dat [eisers in de hoofdzaak] te laat is met zijn vordering, omdat hij niet binnen bekwame tijd heeft gereclameerd. Hij is pas bij brief van 3 juli 2008 van de gestelde gebreken in kennis gesteld, terwijl [eisers in de hoofdzaak] in ieder geval al in 2007 van de gebreken op de hoogte was. Overigens is er ook geen sprake van non-conformiteit, aangezien een mogelijk gebrek aan de garage een normaal gebruik van de woning niet in de weg staat. Als al uitgegaan wordt van non-conformiteit, dan kan de tekortkoming niet aan [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] worden toegerekend. [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] wist ten tijde van de verkoop van de woning niet dat er als gevolg van de wijze van fundering scheurvorming in de garage zou kunnen ontstaan. Hij heeft geen mededelingsplicht geschonden en dus kan een eventuele tekortkoming niet aan hem op grond van schuld worden toegerekend. [eisers in de hoofdzaak] komt evenmin een beroep op de garantiebepaling in de koopovereenkomst toe, omdat de garantie inhoudt dat [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] verklaart dat de woning voor normaal gebruik geschikt is. Dit is het geval. Verder is nadrukkelijk opgenomen dat de garantie niet geldt voor onzichtbare gebreken die hij, [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak], niet kent.
[gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] betwist dat hij van [A., gedaagden sub 1 tot en met 4 in de vrijwaringszaak] twee offertes heeft gehad, één uitgaande van plaatfundering en één uitgaande van een fundering op (geheide) palen (staalfundering). [A., gedaagden sub 1 tot en met 4 in de vrijwaringszaak] heeft een offerte opgesteld op basis van plaatfundering en daarbij opgenomen: “Excl. heiwerk, indien hiervoor wel wordt gekozen, dan meerprijs.” [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] ontkent dat [A., gedaagden sub 1 tot en met 4 in de vrijwaringszaak] hem erop heeft gewezen dat hij beter op een staalfundering kon bouwen. [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] heeft [A., gedaagden sub 1 tot en met 4 in de vrijwaringszaak] gevraagd naar de verschillen tussen beide typen fundering. [A., gedaagden sub 1 tot en met 4 in de vrijwaringszaak] heeft hem gezegd dat zij in afwachting van de tekeningen, berekeningen en instructies van de gemeente zou beslissen of er geheid moest worden. Dit bleek niet het geval. [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak], leek op bouwgebied, kan nu niet verweten worden toekomstige problemen niet te hebben voorzien, terwijl deskundigen bij de gemeente geen enkel risico hebben afgeleid uit de tekeningen.
Ter gelegenheid van de comparitie heeft [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] de vordering tegen [gedaagde sub 5 in de vrijwaringszaak] ingetrokken. [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] vordert thans dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden sub 1 tot en met 4 hoofdelijk veroordeelt tot datgene als waartoe [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] in de zaak met nummer 67460 (rolnr. 09/208) mocht worden veroordeeld, te vermeerderen met de proceskosten en de nakosten.
Ter onderbouwing verwijst [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] naar hetgeen hij in de hoofdzaak naar voren heeft gebracht. Hij stelt nadrukkelijk dat [A., gedaagden sub 1 tot en met 4 in de vrijwaringszaak] één offerte heeft uitgebracht (nl. op basis van plaatfundering) en dat partijen hadden besproken dat alleen als de gemeente de eis zou stellen dat geheid moest worden, de optie van staalfundering aan de orde zou komen. [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] is afgegaan op het advies van [A., gedaagden sub 1 tot en met 4 in de vrijwaringszaak] en heeft de offerte op basis van de plaatfundering getekend. Als het zo is als [A., gedaagden sub 1 tot en met 4 in de vrijwaringszaak] thans doet stellen, dat zij, [A., gedaagden sub 1 tot en met 4 in de vrijwaringszaak], voor [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] een garage heeft gebouwd die niet aan de funderingseisen voldoet, dan is zij jegens [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de tussen hen gesloten aannemingsovereenkomst. Zij is dan aansprakelijk voor de schade van [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak].
[A., gedaagden sub 1 tot en met 4 in de vrijwaringszaak] verweert zich. Zij stelt dat zij met [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] overleg heeft gehad over de te bouwen garage en de fundering. Zij heeft daarbij tegen [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] gezegd dat op twee manieren kon worden gefundeerd en dat de fundering op palen aanmerkelijk duurder zou zijn. [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] heeft toen direct voor de goedkopere plaatfundering gekozen. [A., gedaagden sub 1 tot en met 4 in de vrijwaringszaak] heeft [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] er wel op gewezen dat fundering door middel van heiwerk beter was en dat de kans op zetting/verzakking daardoor kon worden voorkomen. Daarmee heeft zij aan haar waarschuwingsplicht voldaan. Nadat [gedaagde sub 5 in de vrijwaringszaak] de tekeningen en berekeningen had gemaakt, heeft [A., gedaagden sub 1 tot en met 4 in de vrijwaringszaak] de offerte van 12 maart 2001 opgemaakt, waarin zij heeft vermeld dat indien voor heiwerk zou worden gekozen, daarvoor een meerprijs zou moeten worden betaald. [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] heeft de opdracht conform de offerte, dus exclusief heiwerk, gegeven. [A., gedaagden sub 1 tot en met 4 in de vrijwaringszaak] betwist dat heiwerk alleen aan de orde zou komen als de gemeente die eis zou stellen. Subsidiair betwist zij de hoogte van de schade.
In haar akte na comparitie werpen zij nog de vraag op of de stabiliteit van de fundering wellicht is beïnvloed door een wisselende grondwaterstand, die het gevolg kan zijn van: a. de omstandigheid dat Rijkswaterstaat in het aangrenzende Veerse Meer een wisselend getijde heeft ingevoerd en b. de omstandigheid dat in verband met de bouw van een appartementencomplex in de directe omgeving een open bemaling is toegepast.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] komt erop neer dat [eisers in de hoofdzaak] geen vordering op grond van non-conformiteit toekomt, omdat een gebrekkige garage een normaal gebruik van de woning niet in de weg staat. Dit verweer wordt verworpen. Een normaal gebruik van de woning omvat een normaal gebruik van de garage. De garage maakt deel uit van de gekochte woning en [eisers in de hoofdzaak] mag verwachten dat ook de garage in behoorlijke staat verkeert. Hij behoeft er, gelet ook op het bouwjaar van de garage, geen rekening mee te houden dat die binnen enkele jaren na de koop verzakt in de mate waarin dat is gebeurd. De garage ontbeert derhalve eigenschappen die [eisers in de hoofdzaak] op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten.
Op [eisers in de hoofdzaak] rust vervolgens wel de plicht [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] binnen bekwame tijd na de ontdekking van het gebrek daarvan in kennis te stellen. Hij behoefde niet bij [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] te gaan klagen onmiddellijk na de constatering van enige scheurvorming. Nadat hij de scheurvorming op enig moment ontdekte, wordt hem een redelijke termijn gegund voor het doen van nader onderzoek naar de aard en omvang van het gebrek om in te kunnen schatten of het zodanig is, dat de garage niet aan de overeenkomst beantwoordt. Wel is [eisers in de hoofdzaak] vanaf dat moment verplicht de ontwikkeling van de scheurvorming in de gaten te houden en, als die doorzet, met voortvarendheid nader onderzoek te doen. Vast staat dat [eisers in de hoofdzaak] in 2007 heeft gezien dat de hele garage een halve centimeter was gezakt en dat zich over het hele vloeroppervlak grote scheuren bevonden. Daarna heeft hij meetpunten aangebracht. Volgens de overgelegde rapportage gaat het ZNEb uit van een eerste meting in november 2007, zodat in ieder geval mag worden aangenomen dat [eisers in de hoofdzaak] vóór november 2007 de verzakking met een halve centimeter heeft ontdekt. Een dergelijke verzakking met scheuren over het hele vloeroppervlak is zodanig, dat hij op dat moment kon weten dat de garage niet de eigenschappen heeft die hij op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Daarvoor was een langer volgen van de situatie door middel van de meetpunten niet noodzakelijk. Vervolgens heeft hij echter gewacht tot maart 2008, voordat hij het ZNEb opdracht gaf de gebreken te onderzoeken. Het ZNEb heeft in april 2008 gerapporteerd. [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] is tot op dat moment nergens bij betrokken. Pas bij brief van 3 juli 2008 is hij door de raadsvrouw van [eisers in de hoofdzaak] op de hoogte gesteld. Dit is, gelet op de mate van de verzakking, de zichtbaarheid daarvan met het blote oog (getuige ook de overgelegde foto’s) en de kenbare ernst van het gebrek, niet binnen bekwame tijd.
Daarbij speelt het tijdsverloop sinds de verkoop en levering van de woning met garage ook een rol. [eisers in de hoofdzaak] en [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] zijn beide particuliere partijen. Voor de vraag of [eisers in de hoofdzaak] nog het recht toekomt zich te beroepen op het feit dat het geleverde niet voldoet aan hetgeen hij op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten, is mede van belang of [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] nog rekening moest houden met een claim uit die koopovereenkomst. De in de bepaling van de klachtplicht van de koper opgenomen vervaltermijn beoogt bescherming van de verkoper. Tussen het moment waarop [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] voor het eerst is aangesproken – juli 2008 – en het moment van overdracht van de woning – juni 2004 – ligt vier jaar. [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] hoefde na zoveel jaren niet meer te verwachten nog te worden geconfronteerd met een vordering op grond van de koopovereenkomst. [eisers in de hoofdzaak] heeft dit ook moeten inzien. Van hem mocht grotere voortvarendheid bij het op de hoogte stellen van [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] worden verwacht.
De rechtbank overweegt hierbij nog dat het voorgaande wellicht anders ligt als [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] bij het aangaan van de koopovereenkomst wist dat de garage binnen enkele jaren zou verzakken. Dit is echter niet aannemelijk geworden. [eisers in de hoofdzaak] heeft zijn stelling dat [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] wist dat de garage gebrekkig was gefundeerd, mede gelet op het verweer van [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak], onvoldoende onderbouwd. Uit de offerte van 12 maart 2001 blijkt niet meer dan ook door [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] is gesteld, namelijk dat hij met [A., gedaagden sub 1 tot en met 4 in de vrijwaringszaak] overleg heeft gehad over de wijze van funderen, dat [A., gedaagden sub 1 tot en met 4 in de vrijwaringszaak] bij haar offerte is uitgegaan van een plaatfundering en dat aan een fundering op geheide palen een meerprijs verbonden zou zijn. Uit het feit dat ook de gemeente akkoord is gegaan met fundering op een plaat, mag worden afgeleid dat voor een leek als [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] op het gebied van bouwen, geen wetenschap aanwezig kan worden geacht op mogelijke onvolkomenheid van een dergelijke fundering.
De slotsom is dan ook dat [eisers in de hoofdzaak] te laat is geweest met het instellen van zijn klacht bij [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak]. Hij kan zich niet meer beroepen op het ontbreken van eigenschappen aan de garage die hij op grond van de koopovereenkomst wel mocht verwachten, zodat de grondslag aan zijn vordering is komen te ontvallen. De vordering wordt daarom afgewezen.
De rechtbank komt aan de benoeming van een deskundige, zoals ter comparitie nog is besproken, niet toe.
[eisers in de hoofdzaak] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld. De proceskosten van [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] worden tot dusver begroot op:
- salaris advocaat € 1.447,50 (2,5 punt tarief III)
De door [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] gevorderde nakosten zullen als niet weersproken eveneens worden toegewezen.
Gelet op de verklaringen van de zijde van [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] en [gedaagde sub 5 in de vrijwaringszaak] ter gelegenheid van de comparitie na antwoord, zoals daarvan blijkt uit het opgemaakte proces-verbaal, beschouwt de rechtbank de vordering tegen [gedaagde sub 5 in de vrijwaringszaak] als ingetrokken. Deze behoeft geen beoordeling en beslissing meer.
Nu de vordering tegen [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] in de hoofdzaak wordt afgewezen, wordt ook de vordering van [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] tegen [A., gedaagden sub 1 tot en met 4 in de vrijwaringszaak], die ertoe strekt [A., gedaagden sub 1 tot en met 4 in de vrijwaringszaak] te veroordelen tot hetgeen [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] jegens [eisers in de hoofdzaak] in de hoofdzaak wordt veroordeeld, afgewezen.
[gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld. De kosten van [A., gedaagden sub 1 tot en met 4 in de vrijwaringszaak] worden tot dusver begroot op:
- salaris advocaat € 1.447,50 (2,5 punt tarief III)
wijst de vordering van [eisers in de hoofdzaak] af;
veroordeelt [eisers in de hoofdzaak] tot betaling van de proceskosten aan [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak], welke kosten tot dusver zijn begroot op € 1.977,50;
veroordeelt [eisers in de hoofdzaak] in de nakosten, volgens het toepasselijke liquidatietarief begroot op een bedrag van € 131,- zonder betekening en, indien en voor zover betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, vermeerderd met een bedrag van € 68-;
verstaat dat de vordering tegen [gedaagde sub 5 in de vrijwaringszaak] door [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] is ingetrokken;
wijst de vordering van [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] tegen [A., gedaagden sub 1 tot en met 4 in de vrijwaringszaak] af;
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak tevens eiser in de vrijwaringszaak] tot betaling van de proceskosten aan [A., gedaagden sub 1 tot en met 4 in de vrijwaringszaak], welke kosten tot dusver zijn begroot op € 1.977,50.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2010.