ECLI:NL:RBMID:2010:BO0460

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/706408-09 [P]
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Woltring
  • A. van der Ploeg-Hogervorst
  • J. Geelhoed
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van arbeidsongeval met vorkheftruck

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Middelburg, stond de verdachte terecht voor een arbeidsongeval dat plaatsvond op 22 oktober 2008 op het bedrijventerrein van Verbrugge Scaldia Terminals in Nieuwdorp. De verdachte, een ervaren heftruckchauffeur, was bezig met het laden van vrachtwagens met cellulose toen hij het slachtoffer, een vrachtwagenchauffeur, aanreed met de vorkheftruck. Het slachtoffer raakte ernstig gewond, wat leidde tot de amputatie van beide benen. De rechtbank heeft de feiten en verklaringen van getuigen en de verdachte zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeerde dat er geen strafrechtelijke schuld van de verdachte aan het ongeval kon worden bewezen. De verdachte had geen verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid vertoond, aangezien hij zich bewust was van de risico's en de gebruikelijke procedures volgde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet had kunnen voorzien dat het slachtoffer zich op een onveilige afstand van zijn vrachtwagen bevond, en dat de omstandigheden van het ongeval niet aan de verdachte konden worden toegerekend. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
parketnummer: 12/706408-09 [P]
vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 29 september 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1973],
wonende [adres],
ter terechtzitting verschenen,
raadsvrouw mr. Koers, advocate te Leusden,
ter terechtzitting verschenen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 september 2010, waarbij de officier van justitie mr. De Smet-Dierckx en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Het slachtoffer [slachtoffer], wonende te [woonplaats] (Polen), bijgestaan door zijn raadsman mr. Hovinga, advocaat te Rotterdam, heeft op de zitting een verklaring afgelegd omtrent de gevolgen die het tenlastegelegde feit bij hem teweeg heeft gebracht.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 22 oktober 2008 te Nieuwdorp, gemeente Borsele,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een heftruck geladen aan de voorkant met pakken cellulose met een totaal gewicht van ongeveer 8 ton), daarmede rijdende op het bedrijventerrein van Verbrugge Scaldia Terminals (gelegen aan de Luxemburgweg) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, terwijl het uitzicht van verdachte werd beperkt door de voornoemde lading voor op de heftruck, te rijden met een snelheid die te hoog lag voor een veilig verkeer ter plaatse en/of zonder er zich voldoende van te vergewissen dat de weg voor hem vrij was, is blijven rijden en zo in botsing, althans in aanrijding, te komen met een voor hem op dat terrein bevindende voetganger (een bestuurder van een vrachtwagen welke verdachte net had geladen), waardoor die voetganger (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten amputatie van beide benen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 22 oktober 2008 te Nieuwdorp, gemeente Borsele, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig als bestuurder van een voertuig (een heftruck geladen aan de voorkant met pakken cellulose met een totaal gewicht van ongeveer 8 ton), daarmede rijdende op het bedrijventerrein van Verbrugge Scaldia Terminals (gelegen aan de Luxemburgweg) terwijl het uitzicht van verdachte werd beperkt door de voornoemde lading voor op de heftruck, heeft gereden met een snelheid die te hoog lag voor een veilig verkeer ter plaatse en/of zonder er zich voldoende van te vergewissen dat de weg voor hem vrij was, is blijven rijden en zo in botsing, althans in aanrijding, is gekomen met een voor hem op dat terrein bevindende voetganger (een bestuurder van een vrachtwagen welke verdachte net had geladen), waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die voetganger ([slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten amputatie van beide benen heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan;
art 308 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 De vaststaande feiten
Op 22 oktober 2008 omstreeks 12.45 uur vindt op het bedrijventerrein van Verbrugge Scaldia Terminals, gelegen aan de Luxemburgweg te Nieuwdorp, gemeente Borsele, een ongeval plaats . Daarbij wordt de Poolse vrachtwagenchauffeur [slachtoffer] aangereden door een vorkheftruck van 28 ton, die aan de voorkant is geladen met pakken cellulose met een totaal gewicht van ongeveer 8 ton. De vorkheftruck wordt bestuurd door verdachte. Het slachtoffer [slachtoffer] is door de aanrijding zodanig verwond dat een amputatie van beide benen ter hoogte van beide knieën noodzakelijk is, met een levenslange invaliditeit als gevolg .
Uit het opsporingsonderzoek (door de politie en de Arbeidsinspectie) en de verklaring van verdachte ter terechtzitting is over de gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan, en de overige omstandigheden van het ongeval het volgende aannemelijk geworden en neemt de rechtbank als vaststaand het volgende aan.
Het slachtoffer is op de dag van het ongeval, samen met zijn collega vrachtwagenchauffeur [getuige 1], elk in hun eigen vrachtwagencombinatie (trekker met oplegger) naar het bedrijventerrein van Verbrugge Scaldia Terminals gereden om voor het bedrijf waarbij zij werkten elk een lading cellulose op te halen. Zowel het slachtoffer als diens collega [getuige 1] kwamen niet voor het eerst bij Verbrugge. Het slachtoffer was er in de loop der jaren al tien keer geweest. Nadat zij zich bij de cargodesk medewerkster hadden gemeld en de benodigde papieren hadden ontvangen, parkeerden het slachtoffer en [getuige 1] hun vrachtwagens op één van de opstelplaatsen voor vrachtwagens op het bedrijventerrein. Zij hebben daar gewacht tot zij opgehaald werden voor belading. Op een tijdstip vóór het middaguur werden zij opgehaald door verdachte. Zij zijn vervolgens met hun vrachtwagens, achter elkaar rijdend, achter de door verdachte bestuurde vorkheftruck naar de door deze aangewezen laadplaats gereden. De plaats waar de vrachtwagens beladen moesten worden is door de verbalisanten en de diverse gehoorde personen omschreven en uitgetekend .
Het betreft het wegdek tussen de opslagloodsen 3 en 4 op het bedrijventerrein van Verbrugge. Aan de hand van de op schaal gemaakte situatietekening bij het proces-verbaal Verkeersongevals Analyse (VOA) en foto 1 van dat proces-verbaal kan worden vastgesteld dat de vrije ruimte tussen de twee loodsen zo’n 40 meter is . Het slachtoffer parkeerde zijn vrachtwagen op ongeveer 2,5 meter evenwijdig naast loods 4, tussen deur 4 en 5 van die loods, met de trekker in de (oostelijke) richting van deur 5. [getuige 1] parkeerde zijn vrachtwagen ongeveer op het midden van de vrije ruimte tussen de loodsen 3 en 4, met de trekker in westelijke richting. De vrije ruimte tussen de vrachtwagens van het slachtoffer en van [getuige 1] bedroeg ongeveer 12 meter.
Verdachte was op de dag van het ongeval als ingeleend heftruckchauffeur bij Verbrugge werkzaam. Verdachte deed dit werk al zestien jaar. Hij had alle voor het werk benodigde diploma’s en certificaten. Hij had nog nimmer een ongeval met een heftruck gehad. Op de betreffende vorkheftruck had hij al zo’n 45 uur gereden. Verdachte is om 7.30 uur met zijn werkzaamheden begonnen. Hij transporteerde met een vorkheftruck pakken met cellulose vanuit loods 4, deur 5, naar de te beladen vrachtwagens. Hij vervoerde daarbij telkens 4 pulp-units (balen cellulose) van elk 2 ton tussen de balenklem van de vorkheftruck. Hij hield de lading tijdens het rijden zo laag mogelijk boven de grond. Omdat de lading in het midden door boog, hees hij daartoe de balenklem tijdens het rijden op ongeveer een meter boven de grond. Daardoor bleef de onderkant van de lading in het midden van de balenklem op een hoogte van ongeveer vijftig centimeter boven het wegdek. Om een vrachtwagen (volledig) te beladen moest verdachte driemaal bij de loods naar binnen en naar buiten rijden.
Verdachte heeft die dag een pauze gehad van 09.30 uur tot 09.45 uur en een middagpauze van 12.00 uur tot 12.30 uur. De vrachtwagen van het slachtoffer is door verdachte geladen tussen 11.40 uur en 12.00 uur. Na de middagpauze heeft verdachte eerst een andere vrachtwagen beladen. Hij is vervolgens de vrachtwagen van [getuige 1] gaan laden. Al die tijd stond de vrachtwagen van het slachtoffer (afgezeild) op de plaats waar hij eerder was geparkeerd. Gezien vanuit de rijrichting van verdachte vanuit deur 5 van de loods, moest verdachte met zijn heftruck met een bocht naar links de trekker van de vrachtwagencombinatie van het slachtoffer volledig passeren om vervolgens bij de te beladen vrachtwagen van [getuige 1] te komen. Nadat hij de eerste lading met pakken cellulose in de vrachtwagen van [getuige 1] had geladen en een tweede lading uit de loods had gehaald, reed verdachte met de vorkheftruck uit de loods opnieuw richting de vrachtwagen van [getuige 1]. Hij reed, zoals gebruikelijk, met de lading vooruit. Op de route naar de vrachtwagen van [getuige 1] is het slachtoffer door de lading op de vorkheftruck geraakt, waardoor het slachtoffer ten val kwam en met zijn benen onder het rechter voorwiel van de vorkheftruck is gekomen. Als gevolg daarvan werden de beide onderbenen van het slachtoffer geamputeerd. Van de ongevalslocatie zijn fotografische opnamen gevoegd in het dossier. Uit deze afbeeldingen blijkt dat verdachte op zijn route van de loods naar de vrachtwagen van [getuige 1] de bocht (voor hem) naar links al had genomen. Verder kan daaruit worden afgeleid dat het slachtoffer zich ten tijde van het ongeval op een afstand van ongeveer zes meter van zijn (eigen) vrachtwagen bevond .
Direct na het ongeval is een technisch onderzoek verricht. In het daarvan opgemaakte
proces-verbaal vermeldt de verbalisant dat ten tijde van het onderzoek ten behoeve van de hulpverlening de vorkheftruck een aantal meters achteruit was geplaatst en de vrachtwagen van [getuige 1] 200 meter verderop was geparkeerd. Verder blijkt uit dit proces-verbaal het volgende.
Ten tijde van het ongeval (melding 12.46 uur) was het daglicht en zonnig; het wegdek (klinkerbestrating) was droog. Er zijn geen zichtbare rem- of blokkeersporen aangetroffen. Daarom is de vermoedelijke snelheid waarmee de vorkheftruck ten tijde van het ongeval heeft gereden niet vast te stellen. Aan de heftruck zijn geen technische gebreken vastgesteld. Het mogelijke zicht van de verdachte vanuit de cabine van de vorkheftruck is vastgelegd op een zogenaamde panoramafoto . Daarbij is opgemerkt dat de lengte van de verbalisant 1.76 m is en die van verdachte 1.92 m. Verdachte heeft ter zitting aan de hand van die foto verklaard dat zijn uitzicht naar voren enige mate werd beperkt door de lading. Zijn uitzicht ten tijde van het ongeval was volgens verdachte vergelijkbaar met dat op de foto. Immers, als de lading iets hoger wordt getild blijft deze in het midden doorzakken. Er waren ten tijde van het ongeval geen camera’s aan de heftruck bevestigd.
Op het bedrijventerrein geldt het interne verkeersreglement van Verbrugge Terminals BV d.d. 23 november 2006 . Dit reglement, ter aanvulling op de al van kracht zijnde veiligheidsvoorschriften, houdt voor zover hier van belang onder meer in:
“Toepassing: dit verkeersreglement is van toepassing op alle weggebruikers op de terreinen van Verbrugge Terminals BV (locaties VZT, VTT en VST).
1. Definities:
Bedrijfsvoertuigen (…)
Heftruck: Hefwerktuig voor het behandelen van diverse stukgoed. (…)
3. Weggebruikers (…)
Overige weggebruikers: Bezoekers, derden, inhuur, vrachtwagenchauffeurs etc (…)
Algemene verkeersregels op de terreinen van Verbrugge Terminals BV:
6. Maximumsnelheid (…)
Tussen de loodsen (…) bedraagt de maximumsnelheid 15 km/u. Afhankelijk van (…) de afstand waarover de rijweg vrij en te overzien is, dient de snelheid aangepast te worden (…)
15. PBM (persoonlijke beschermingsmiddelen)
Bezoekers van onze terreinen inclusief chauffeurs dienen te allen tijde een veiligheidshelm, veiligheidshesje (verkeershesje), en veiligheidsschoenen te dragen (…)
19. Vrachtwagens
Op de terreinen zijn opstelplaatsen voor vrachtwagens. De vrachtwagens dienen daar te wachten tot zij opgehaald worden voor belading. De chauffeurs dienen daarbij in de vrachtwagen te blijven. Tijdens de belading zullen chauffeurs veelal aanwijzingen geven aan de heftruckchauffeurs en controleren op schade. Vooralsnog wordt dit toegestaan mits de chauffeur de verplichte PBM draagt, een veilige plaats inneemt en geen gevaarlijke handelingen verricht tijdens de belading. Voor het afzeilen en afbinden van de lading wordt de chauffeur doorgestuurd zodat hij dit op een veilige plaats buiten het operationele werkgebied kan doen.
20. Heftrucks (…)
Bij het in- en uitrijden van de loods dient de snelheid te worden aangepast en bij mogelijk gevaar een claxonsignaal te worden gegeven.”
Over het onderzoek dat de Arbeidsinspectie naar aanleiding van het ongeval heeft ingesteld is in het daarvan opgemaakte proces-verbaal onder meer het volgende vermeld.
- Waarschuwingen en geboden. Bij de balie van het kantoor waar de chauffeurs worden ontvangen hing een poster met de tekst: “Danger!!! Operations Area. Safe positions max 1 mtr truck. Stay in sight of forklift driver at all times! Beware of terminal traffic. Do not enter working area of cranes, forklifts (met afbeeldingen kraan en vorkheftruck). Respect our terminal regulations at all times” . Op de hoek van de loods die het dichtst bij het kantoor lag, was een groot bord aangebracht met dezelfde waarschuwing.
- Op de website van Verbrugge kon de veiligheidsinstructie in het Pools worden aangeklikt. De vervolgens uitgesproken tekst was echter in de Engelse taal, onder meer inhoudende: “After the loading has finished you can park your truck in a save place to do the tying up and closing off the canvas. Never do this when you are still parked on a busy spot where forklifttrucks are driving by, the risk of being hit is too big.” Ook hoorde verbalisant tijdens de instructie de tekst dat: “it is not allowed to linger or walk on the terminal and the quays.”
Aan Verbrugge is naar aanleiding van het onderzoek door de Arbeidsinspectie verweten dat zij geen doeltreffende maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat het slachtoffer gewond raakte door een mobiel arbeidsmiddel, op grond van de volgende argumenten:
- het afzeilen en afbinden van de vrachtauto van het slachtoffer gebeurde binnen het operationele gebied;
- er waren geen lijnen op de vloer of vakken waarbinnen het slachtoffer moest blijven als hij zich buiten zijn vrachtwagen begaf;
- er was geen doeltreffende communicatie met de chauffeur over het innemen van een veilige plaats;
- hoewel het veiligheidsreglement dit verbiedt, werden voetgangers wel toegestaan;
- bij de balie dan wel via de poortinstructie werd onvoldoende informatie gegeven dat chauffeurs zich niet dienen te bevinden in de arbeidszone van de heftrucks, dan wel de aanwijzingen van de heftruckchauffeur dienen op te volgen;
- er werd niet voortdurend toezicht op de vrachtwagenchauffeurs uitgeoefend, en
- de heftruckchauffeurs hadden geen schriftelijke instructies gehad om de veiligheid van de voetgangers te waarborgen.
Het slachtoffer, de getuige [getuige 1] en verdachte hebben over hetgeen zij van het ongeval hebben waargenomen tegenover de politie – zakelijk weergegeven- onder meer het volgende verklaard:
Het slachtoffer [slachtoffer], 7 november 2008 .
Van mijn bedrijf waren er twee vrachtwagens die bij dat bedrijf beladen moesten worden met cellulose. De heftruckchauffeur die het ongeval veroorzaakt heeft, kwam me halen. Ik moest hem volgen om te laden. Mijn collega, [collega], heeft mij gevolgd. Ik stond naast mijn vrachtwagen terwijl mijn vrachtwagen geladen werd. Ik heb vervolgens mijn zeil dichtgedaan. Ik had 12 riemen. Twee klemmen waren kapot. De heftruckchauffeur ging de wagen van [collega] laden, die eigenlijk tegenover mij stond. Toen ik klaar was met de riemen riep ik naar [collega] dat ik van hem twee klemmen wilde lenen en dat we dat op de parkeerplaats zouden doen. [collega] riep terug met vreselijke stem: “Blijf staan!”. Ik hoorde [collega] roepen: “Opletten, stop!” Vervolgens lag ik onder het wiel van de heftruck. Toen ik geraakt werd door de heftruck werd ik naar rechts geduwd. Ik werd door de lading weggeduwd en zo kwam ik onder de wielen. Vervolgens is de heftruck achteruit gereden. De heftruckchauffeur is naar mij toe gekomen en heeft mijn hoofd vastgehouden zodat ik mijn benen niet kon zien. Iedere keer als de heftruckchauffeur de hal uit komt rijden claxonneert hij. Sommige chauffeurs doen dit echter niet. Ik heb deze heftruckchauffeur niet horen claxonneren of aan komen rijden. Of de chauffeur die mij aanreed iedere keer claxonneerde weet ik niet. Deze keer sowieso niet. Ik was bezig met mijn werk en heb er verder niet op gelet.
De getuige [getuige 1], d.d. 22 oktober 2008 .
Ik was getuige van het ongeval. Ik stond aan de achterzijde van mijn eigen oplegger. Ik had al een pak papier geladen. Toen de chauffeur voor de tweede keer kwam, stond ik daar om ervoor zorg te dragen dat de lading op de goede plaats terecht kwam. Ik trek het zeil altijd weg zodat de lading hier niet op komt en de heftruckchauffeur hier geen hinder van ondervindt. Ik hoorde dat de heftruck aan kwam rijden. Ik draaide me om. Ik zag dat de heftruck recht op de andere chauffeur afreed. De heftruck maakte een luid motorgeluid. Ik heb met mijn armen gezwaaid om de heftruckchauffeur te waarschuwen. Ik heb niet veel tijd gehad om signalen te geven. Waarschijnlijk heb ik ook een gil gegeven. De andere vrachtwagen was al geladen en hij moest alleen de boel nog afsluiten. De chauffeur kwam mij iets vragen. De chauffeur liep terug naar zijn eigen vrachtwagen. De heftruck reed vooruit. Het pak papier kwam eerst. Ik schat de pakken papier ten opzichte van de grond op ongeveer een halve meter. Ik zag dat de chauffeur door de pakken papier werd omgeduwd en ten val kwam. Ik weet zeker dat de vrachtwagenchauffeur een helm en een hesje droeg. Ik heb de indruk dat de heftruck met een voor daar normale snelheid reed, zoals daar gereden wordt.
Verdachte, d.d. 22 oktober 2008 :
Ik was een vrachtauto aan het laden. Er stond er één naast de loods te wachten. Ik kwam met mijn last naar buiten rijden. Ik zag dat die man zijn zeil dichtgedaan had. Ik ging ervan uit dat die man in zijn cabine zat, dus reed ik erlangs om die andere vrachtauto te laden. Die andere chauffeur was aan het zwaaien en het gillen. Ik stopte en ik keek rechts van mij. Toen zag ik die meneer op de grond liggen. Het verschil tussen de lichtsterkte in de loods en daar buiten was niet zo gek groot, want in de loodsen brandde overal licht. Het ongeval vond plaats kort na mijn middagpauze. Ik voelde me goed op dat moment. Aan mijn ogen mankeert niets. Tussen de vrachtauto die ik aan het beladen en die andere vrachtauto was een ruimte van zeker 12 meter. Ik ging die vrachtauto aan de linkerkant beladen.
Als ik met de last ga rijden houd ik deze net vrij van de grond. Ik had misschien een halve meter speling tot de bodem. Wat betreft mijn zicht kan ik het volgende verklaren. Ik kan alles zien, behalve als ik de last optil. Daarom zijn de cabines verhoogd. Het deel dat ik minder kan zien is vanwege de stalen mast, waarop de installatie is bevestigd. Dat is je “dode hoek”. Die mast is vrij breed. De last die ik ten tijde van het ongeval vervoerde was denk 1.80 m hoog. Met de speling van vijftig centimeter van de grond, kom je op een hoogte van 2.30 m 2.40 m. De eerste meters voor de last kun je niet zien.
De snelheid waarmee ik de loods uitreed was hooguit 10 - 12 km/uur. De heftruck schakelt automatisch op en dat was nog niet gebeurd. Ik weet niet bij welk snelheid hij opschakelt.
Toen ik de man hoorde roepen ben ik ongeveer anderhalve meter verder gestopt. Ik heb hem toen gelijk in zijn achteruit gegooid en de last omhoog gedaan op het moment dat ik zag dat die man eronder zat. Ik zag die meneer er rechts naast liggen. Ik ben een meter of vier/vijf achteruit gereden. De persoon die ik heb aangereden bevond zich op ongeveer zes meter van de vrachtauto. Ik heb hem in het geheel niet gezien. Ik dacht dat hij in zijn cabine zat omdat hij al zijn zeilen al had dicht gedaan. Hij was namelijk voor de koffie al geladen en had zijn trailer dicht gedaan.
Als getuigen zijn voorts gehoord [getuige 2] (op 23 oktober 2008) en [getuige 3] (op 22 oktober 2008 ). Beiden zijn ervaren chauffeurs op pulpheftrucks.
[getuige 2] heeft verklaard dat hij alleen geluidssignalen geeft bij het in- en uitrijden van een loods als er met meer dan één truck gewerkt wordt. Als er vrachtauto’s beladen worden en er zijn geen andere vrachtauto’s in de buurt geeft hij geen geluidssignalen. Wij hebben als vorkheftruckchauffeurs geen schriftelijke instructies gehad of gehoord hoe je de veiligheid van voetgangers moet waarborgen, aldus [getuige 2].
[getuige 3] heeft verklaard dat hij verdachte op de dag van het ongeval heeft zien rijden met de lading pulp op ongeveer 1 meter hoog. Hij zag dat verdachte met de lading vooruit reed. “Zo rijd ik zelf ook, zo rijdt iedereen”, aldus [getuige 3]. Volgens [getuige 3] zie je dan alleen wat er zich op afstand bevindt. Ook heeft hij verklaard dat de heftruckchauffeurs er nooit op zijn gewezen dat zij niet met de lading op genoemde hoogte mogen rijden.
Verdachte is ter zitting nader gehoord over de vragen:
a) waarom hij met de vorkheftruck vooruit reed en niet achteruit, conform het voorschrift in de brochure BMWT “Veilig werken met de heftruck” ;
b) of hij heeft geclaxonneerd terwijl hij de loods uitreed, conform punt 20 van het interne verkeersreglement;
c) of hij zich bij het uitrijden van de loods ervan heeft vergewist dat het slachtoffer zich op het terrein (al dan niet in de nabijheid van zijn vrachtwagen) bevond;
d) of het voorkomt dat personen op het terrein lopen. terwijl vrachtwagens worden beladen;
e ) waarom hij na het aanroepen door [getuige 1] anderhalve meter verder is gestopt; en
f) of het gebruikelijk was dat een beladen (afgezeilde) vrachtwagen na het beladen langer op het terrein bleef staan.
Ad a) Verdachte heeft verklaard dat hij op het bedrijf van Verbrugge is geleerd om met de betreffende vorkheftruck vooruit te rijden. “Bij Verbrugge rijden de grotere heftrucks, als waarmee ik reed, alle vooruit. Dat wordt je tijdens de opleiding geleerd”, aldus verdachte. Het voorschrift over het achteruit rijden geldt volgens verdachte alleen voor het besturen van de kleinere heftrucks en dan alleen wanneer daarmee een last wordt vervoerd waar de chauffeur niet overheen kan kijken. Bij de grotere heftrucks waarmee verdachte reed was de cabine daarom verhoogd. Bovendien is het achteruit rijden met een dergelijke grote heftruck zonder camera’s volgens verdachte gevaarlijker dan ermee vooruit te rijden omdat bij het achteruit rijden de dode hoek groter is. Dit komt volgens verdachte omdat de chauffeur in die situatie met het hoofd over één van zijn schouders achteruit kijkt en daardoor slechts maar aan één kant goed kan overzien wat er achter de heftruck gebeurt.
Ad b) Verdachte heeft verklaard dat hij claxonneert als de veiligheid dat vergt. Bij het uitrijden van een loods wordt er door de vorkheftruckchauffeurs alleen geclaxonneerd als er met meerdere vorkheftrucks tegelijkertijd wordt gewerkt.
Ad c) Verdachte heeft verklaard dat het gebruikelijk is om bij het uitrijden van de loods snelheid te verminderen of te stoppen. Hij heeft bij uitrijden van de loods naar links gekeken, in de richting van de vrachtwagen van het slachtoffer. Hij heeft het slachtoffer na de lunch niet meer gezien. Omdat die vrachtwagen al was afgezeild en de chauffeur niet ging hij ervan uit dat het slachtoffer in de cabine van zijn vrachtwagen zat.
Ad d) Hoewel dit verboden is, komt het volgens verdachte af en toe voor dat mensen op het terrein lopen. Het gebeurt namelijk wel eens dat een vrachtwagenchauffeur iets wil vragen. Tijdens het laden staat de chauffeur naast de vrachtwagen.
Ad e) Zodra verdachte de armgebaren van de chauffeur van de te beladen vrachtauto zag en deze “stop” hoorde roepen, heeft hij op de rem getrapt. Op dat moment zag hij het slachtoffer aan de rechterkant van de heftruck. Verdachte heeft vervolgens de mast omhoog gedaan, de heftruck in de achteruit versnelling gezet, deze vijf meter naar achteren gereden en de lading op de grond neergezet. Vervolgens heeft hij een 112 melding gedaan en is hij naar het slachtoffer gelopen om eerste hulp te verlenen. Hij reed niet hard, hij schat zo’n 10 km/uur, omdat de heftruck nog niet automatisch was opgeschakeld. Hij schat dat de heftruck na het aanroepen door [getuige 1] en het daarna op de rem trappen nog anderhalve meter nodig had om geheel tot stilstand te komen.
Ad f) Normaal gesproken rijden de vrachtwagens na het beladen en afzeilen direct weg, maar het gebeurt ook wel eens dat een chauffeur na het beladen nog wat werkzaamheden doet, zoals papierwerk in zijn cabine. Dat de vrachtwagen van het slachtoffer er na de middagpauze nog stond, was op zich zelf voor verdachte niet alarmerend.
4.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat het primair tenlastgelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, in dier voege dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. De aan de onvoorzichtigheid ten grondslag liggende normschending acht de officier van justitie aanwezig, omdat voor haar vaststaat dat het zicht van verdachte in ernstige mate, zo niet in het geheel werd ontnomen door de lading, hij niet – zoals de instructies aangeven – achteruit reed, hij geen gebruik maakte van de claxon bij het verlaten van de terminal en hij er vanuit ging dat het slachtoffer zich in diens cabine bevond. In het verkeer werken we niet met aannames, maar met waarnemingen, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte te veroordelen tot een werkstraf voor de duur van zestig uren subsidiair dertig dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het primair en subsidiair ten laste gelegde kan komen, omdat verdachte ten aanzien van zijn handelingen geen enkel concreet verwijt valt te maken. Immers, niet is komen vast te staan in welke mate de lading het uitzicht van verdachte hinderde. Evenmin is gebleken dat verdachte reed met een snelheid die te hoog lag voor een veilig verkeer ter plaatse, terwijl verdachte bij het uitrijden van de loods steeds heeft gecheckt of hij het slachtoffer rond zijn vrachtwagen zag. Dat verdachte het slachtoffer niet heeft gezien op de plaats van het ongeval kan hem niet worden verweten, omdat het slachtoffer voor de last liep en verdachte geen uitzicht had op het wegdek vlak voor de last. Als hij in plaats van vooruit achteruit was gereden had dit niet per se een veiliger situatie opgeleverd.
Subsidiair, voor het geval de rechtbank het subsidiaire feit bewezen zou achten, heeft de raadsvrouw bepleit om verdachte ter zake van dat feit te ontslaan van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
Het aan verdachte verweten feit is in een primair/subsidiaire tenlastelegging gebaseerd op de schulddelicten van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 308 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. Onder “schuld” als delictsbestanddeel in de tenlastegelegde strafbepalingen wordt verstaan: een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid respectievelijk een min of meer grove of aanmerkelijke schuld. Of sprake is van dergelijke schuld wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval (zie HR 01-06-2004, LJN AO5822 en HR 29-06-2010, LJN BL 5630).
De aard en de ernst van de gedragingen van verdachte en de overige omstandigheden van het geval zijn in de tenlastelegging als volgt geconcretiseerd:
(1) het uitzicht van verdachte werd beperkt door de voornoemde lading voor op de heftruck;
(2) hij reed met een snelheid die te hoog lag voor een veilig verkeer ter plaatse, en
(3) hij is blijven rijden zonder er zich voldoende van te vergewissen dat de weg voor hem vrij was.
Ter zitting heeft de officier van justitie hierbij betrokken dat verdachte niet – zoals de instructies aangeven – achteruit reed, dat hij geen gebruik maakte van de claxon bij het verlaten van de terminal en hij er vanuit ging dat het slachtoffer zich in diens cabine bevond.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
In hoeverre de lading op de vorkheftruck het uitzicht van de verdachte beperkte is niet exact vastgesteld. De panoramafoto die is genomen in het kader van het technisch onderzoek geeft geen exact beeld van het uitzicht van verdachte ten tijde van het ongeval. Daarentegen staat wel vast dat de last die verdachte vervoerde ongeveer 1.80 m hoog was en in het midden op ongeveer 50 cm vrij van het wegdek werd vervoerd. Dit betrof een gebruikelijke hoogte en verdachte had genoeg ervaring om met een dergelijke last op die hoogte te rijden. In die situatie was het uitzicht van verdachte op het wegdek voor hem, vanuit de verhoogde cabine op de vorkheftruck, niet beperkter dan gebruikelijk.
Niet is vastgesteld met welke snelheid de verdachte reed. De ter plaatse toegestane snelheid bedraagt 15 km/uur. Verdachte heeft verklaard dat hij reed met een snelheid van 10-12 km/uur en zowel getuige [getuige 1] als getuige [getuige 3], die verdachte hebben zien rijden ten tijde van het ongeval respectievelijk eerder die dag, hebben verklaard dat verdachte met een volgens hen normale snelheid reed.
Door het onderzoek ter zitting is genoegzaam gebleken dat verdachte zich bewust was van de risico’s van het rijden met een vorkheftruck op het bedrijventerrein. De vorkheftruckchauffeurs hebben van Verbrugge echter geen schriftelijke instructies gehad om de veiligheid van de voetgangers te waarborgen. Iedereen die het bedrijventerrein betrad of daar wegens werkzaamheden aanwezig moest zijn wist, althans behoorde te weten, dat het voetgangers verboden was bij de terminals of op de kades te lopen. Op het plaveisel waren geen vakken, hekken of belijningen aangebracht waarbinnen het voetgangers/vrachtwagenchauffeurs was toegestaan om over het terrein te lopen. Voor de chauffeurs van de vrachtwagens was wel via bebording aangegeven dat zij zich slechts binnen één meter afstand rondom hun voertuigen mochten begeven. Het slachtoffer bevond zich ten tijde van het ongeval op een afstand van circa zes meter vanaf zijn voertuig, op een plaats op het terrein waar hij zich volgens de veiligheidsvoorschriften niet mocht bevinden. Hoewel deze fout van het slachtoffer niet afdoet aan de eventuele verwijtbaarheid van de gedragingen van verdachte, blijkt hieruit wel dat er sprake was van een bijzondere situatie.
In dit verband heeft de rechtbank zich afgevraagd of de verdachte daarmee rekening had kunnen en moeten houden, te meer omdat de vrachtwagen van het slachtoffer na de belading langer dan gebruikelijk op het terrein was blijven staan, wat volgens verdachte slechts zo nu en dan gebeurt. Naar het oordeel van de rechtbank verlangde die situatie op zichzelf een hogere waakzaamheid van de verdachte. Echter, in dit geval was de vrachtwagen van het slachtoffer al vóór de middagpauze geladen en was verdachte met zijn vorkheftruck na de middagpauze (voordat het ongeval plaatsvond) de loods al vier maal eerder in- en uitgereden, namelijk ter belading van een andere vrachtwagen en de eerste lading van de vrachtwagen van [getuige 1]. Tussen het beladen van de vrachtwagen van het slachtoffer en het tijdstip van het ongeval lag een periode van 50 minuten. Gedurende die tijd heeft verdachte het slachtoffer niet gezien, terwijl verdachte telkens wanneer hij de loods verliet, ook de vijfde keer, kort voordat het ongeval plaatsvond, de vrachtwagen van het slachtoffer op dezelfde plaats heeft zien staan. Onder die omstandigheden is het begrijpelijk dat verdachte ervan uitging dat het slachtoffer zich in de cabine van diens vrachtwagen bevond en hoefde de verdachte zich er bij de vijfde keer dat hij de loods uitreed niet extra van te vergewissen dat het slachtoffer ergens op het terrein liep, anders dan binnen de toegestane afstand tot diens vrachtwagen.
De rechtbank is van oordeel dat onder de hierboven geschetste omstandigheden geen strafrechtelijke schuld van de verdachte aan het ongeval kan worden bewezen.
De nadere concretisering die de officier van justitie ter zitting aan de verwijtbaarheid ten grondslag heeft gelegd (het vooruit in plaats van achteruit rijden met de heftruck en het niet telkens een claxonsignaal geven bij het uitrijden van de loods) maakt dat volgens de rechtbank niet anders.
Ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat het achteruit rijden met de betreffende grote vorkheftruck weliswaar technisch mogelijk is, maar dat dit destijds niet veiliger was voor het verkeer ter plaatse. De heftruck was – anders dan nu - niet voorzien van camera’s. Daardoor had een chauffeur bij het achteruit rijden het hoofd naar achteren moeten keren en zou de dode hoek nog groter zijn dan bij het vooruit rijden. Het vooruit rijden betrof ook geen bijzondere manoeuvre. Verdachte was voldoende ervaren om zo te rijden en ook alle andere heftruckchauffeurs bij Verbrugge rijden met zo’n voertuig vooruit. Of het claxonneren bij het verlaten van de loods - iets wat wel is voorgeschreven maar gebruikelijk niet gebeurt - de onderhavige situatie anders had gemaakt is, gelet op de verklaring van het slachtoffer, niet te bepalen. Het slachtoffer heeft immers verklaard dat hij niet weet of de chauffeur die hem aanreed iedere keer claxonneerde. “Ik was bezig met mijn werk en heb er verder niet op gelet”, aldus het slachtoffer. [getuige 1] heeft overigens verklaard het luide geluid van de motor van de vorkheftruck te hebben gehoord.
De rechtbank komt tot het oordeel dat er geen sprake is van een verdachte te maken verwijt dat valt in de termen van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 308 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. Zij acht mitsdien niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair dan wel subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en zal hem daarvan dan ook vrijspreken.
5 De beslissing
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het hem primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. Woltring, voorzitter, mr. Van der Ploeg-Hogervorst en
mr. Geelhoed, rechters, in tegenwoordigheid van Francke, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 september 2010.