Ad a) Verdachte heeft verklaard dat hij op het bedrijf van Verbrugge is geleerd om met de betreffende vorkheftruck vooruit te rijden. “Bij Verbrugge rijden de grotere heftrucks, als waarmee ik reed, alle vooruit. Dat wordt je tijdens de opleiding geleerd”, aldus verdachte. Het voorschrift over het achteruit rijden geldt volgens verdachte alleen voor het besturen van de kleinere heftrucks en dan alleen wanneer daarmee een last wordt vervoerd waar de chauffeur niet overheen kan kijken. Bij de grotere heftrucks waarmee verdachte reed was de cabine daarom verhoogd. Bovendien is het achteruit rijden met een dergelijke grote heftruck zonder camera’s volgens verdachte gevaarlijker dan ermee vooruit te rijden omdat bij het achteruit rijden de dode hoek groter is. Dit komt volgens verdachte omdat de chauffeur in die situatie met het hoofd over één van zijn schouders achteruit kijkt en daardoor slechts maar aan één kant goed kan overzien wat er achter de heftruck gebeurt.
Ad b) Verdachte heeft verklaard dat hij claxonneert als de veiligheid dat vergt. Bij het uitrijden van een loods wordt er door de vorkheftruckchauffeurs alleen geclaxonneerd als er met meerdere vorkheftrucks tegelijkertijd wordt gewerkt.
Ad c) Verdachte heeft verklaard dat het gebruikelijk is om bij het uitrijden van de loods snelheid te verminderen of te stoppen. Hij heeft bij uitrijden van de loods naar links gekeken, in de richting van de vrachtwagen van het slachtoffer. Hij heeft het slachtoffer na de lunch niet meer gezien. Omdat die vrachtwagen al was afgezeild en de chauffeur niet ging hij ervan uit dat het slachtoffer in de cabine van zijn vrachtwagen zat.
Ad d) Hoewel dit verboden is, komt het volgens verdachte af en toe voor dat mensen op het terrein lopen. Het gebeurt namelijk wel eens dat een vrachtwagenchauffeur iets wil vragen. Tijdens het laden staat de chauffeur naast de vrachtwagen.
Ad e) Zodra verdachte de armgebaren van de chauffeur van de te beladen vrachtauto zag en deze “stop” hoorde roepen, heeft hij op de rem getrapt. Op dat moment zag hij het slachtoffer aan de rechterkant van de heftruck. Verdachte heeft vervolgens de mast omhoog gedaan, de heftruck in de achteruit versnelling gezet, deze vijf meter naar achteren gereden en de lading op de grond neergezet. Vervolgens heeft hij een 112 melding gedaan en is hij naar het slachtoffer gelopen om eerste hulp te verlenen. Hij reed niet hard, hij schat zo’n 10 km/uur, omdat de heftruck nog niet automatisch was opgeschakeld. Hij schat dat de heftruck na het aanroepen door [getuige 1] en het daarna op de rem trappen nog anderhalve meter nodig had om geheel tot stilstand te komen.
Ad f) Normaal gesproken rijden de vrachtwagens na het beladen en afzeilen direct weg, maar het gebeurt ook wel eens dat een chauffeur na het beladen nog wat werkzaamheden doet, zoals papierwerk in zijn cabine. Dat de vrachtwagen van het slachtoffer er na de middagpauze nog stond, was op zich zelf voor verdachte niet alarmerend.
4.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat het primair tenlastgelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, in dier voege dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. De aan de onvoorzichtigheid ten grondslag liggende normschending acht de officier van justitie aanwezig, omdat voor haar vaststaat dat het zicht van verdachte in ernstige mate, zo niet in het geheel werd ontnomen door de lading, hij niet – zoals de instructies aangeven – achteruit reed, hij geen gebruik maakte van de claxon bij het verlaten van de terminal en hij er vanuit ging dat het slachtoffer zich in diens cabine bevond. In het verkeer werken we niet met aannames, maar met waarnemingen, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte te veroordelen tot een werkstraf voor de duur van zestig uren subsidiair dertig dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het primair en subsidiair ten laste gelegde kan komen, omdat verdachte ten aanzien van zijn handelingen geen enkel concreet verwijt valt te maken. Immers, niet is komen vast te staan in welke mate de lading het uitzicht van verdachte hinderde. Evenmin is gebleken dat verdachte reed met een snelheid die te hoog lag voor een veilig verkeer ter plaatse, terwijl verdachte bij het uitrijden van de loods steeds heeft gecheckt of hij het slachtoffer rond zijn vrachtwagen zag. Dat verdachte het slachtoffer niet heeft gezien op de plaats van het ongeval kan hem niet worden verweten, omdat het slachtoffer voor de last liep en verdachte geen uitzicht had op het wegdek vlak voor de last. Als hij in plaats van vooruit achteruit was gereden had dit niet per se een veiliger situatie opgeleverd.
Subsidiair, voor het geval de rechtbank het subsidiaire feit bewezen zou achten, heeft de raadsvrouw bepleit om verdachte ter zake van dat feit te ontslaan van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
Het aan verdachte verweten feit is in een primair/subsidiaire tenlastelegging gebaseerd op de schulddelicten van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 308 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. Onder “schuld” als delictsbestanddeel in de tenlastegelegde strafbepalingen wordt verstaan: een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid respectievelijk een min of meer grove of aanmerkelijke schuld. Of sprake is van dergelijke schuld wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval (zie HR 01-06-2004, LJN AO5822 en HR 29-06-2010, LJN BL 5630).