ECLI:NL:RBMID:2010:BO0075

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
6 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
73771 / KG ZA 10-101
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.M. Steenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg convenant inzake informatieverplichting en kinderrekening na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Middelburg op 6 augustus 2010, gaat het om een kort geding tussen een man en een vrouw die in het verleden gehuwd zijn geweest. De man vordert inzage in de financiële positie van de vrouw, die sinds 1 juli 2008 een eigen onderneming drijft, en stelt dat zij op grond van het echtscheidingsconvenant verplicht is om hem jaarlijks bewijsstukken van haar inkomen te overhandigen. De vrouw heeft echter alleen concept jaarstukken over 2008 en geen stukken over 2009 verstrekt, wat de man in zijn vordering steunt. Daarnaast vordert de man dat de vrouw de uitgaven ten behoeve van hun minderjarige kind van de kinderrekening betaalt, in plaats van deze bedragen naar haar privérekening over te maken.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw, gezien haar wijziging van loondienst naar zelfstandig ondernemerschap, ook inzage moet geven in haar jaarrekening, naast de belastingaangifte. De rechter wijzigt de termijn voor het aanleveren van de financiële gegevens naar 1 juni, in plaats van de eerder afgesproken datum in het convenant. Wat betreft de kinderrekening oordeelt de rechter dat de vrouw verplicht is om de uitgaven voor de minderjarige van deze rekening te betalen, en dat de man recht heeft op inzage in de bestedingen, maar niet op volledige controle.

De vrouw wordt veroordeeld om de gevraagde financiële gegevens te verstrekken en de uitgaven voor de minderjarige correct te beheren. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is een belangrijke uitspraak over de uitleg van echtscheidingsconvenanten en de verplichtingen die daaruit voortvloeien.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 73771 / KG ZA 10-101
Vonnis van 6 augustus 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te Middelburg,
eiser,
advocaat mr. M. Krijger te Middelburg,
tegen
[gedaagde],
wonende te Middelburg,
gedaagde,
advocaat mr. E. Sijnesael te Middelburg.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de conclusie van antwoord met producties
- de faxbrief van mr. Krijger van 2 augustus 2010
- de (fax)brief van mr. Sijneseal van 3 augustus 2010.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 27 juli 2010, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Na afloop van de behandeling is de zaak aangehouden tot 3 augustus 2010, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te treffen. Bij faxbrief van 2 augustus 2010 is namens de man meegedeeld dat partijen er niet in zijn geslaagd om in onderling overleg een regeling te treffen en is verzocht vonnis te wijzen. Namens de vrouw is bij (fax)brief van 3 augustus 2010 eveneens verzocht vonnis te wijzen.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van 20 juli 2005 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 18 augustus 2005 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2. Uit het huwelijk van partijen is het navolgende thans nog minderjarige kind geboren:
- [kind], geboren te Vlissingen op [geboortedatum].
Partijen zijn een co-ouderschap overeengekomen. De minderjarige heeft het hoofdverblijf bij de vrouw. De vrouw is gerechtigd tot de kinderbijslag.
2.3. Partijen hebben een echtscheidingsconvenant opgesteld, welk convenant is ondertekend op 27 juni 2005. In dit convenant zijn partijen - onder meer - het volgende overeengekomen:
“2.2. Na het verstrijken van ieder kalenderjaar gaan de partijen over tot afrekening op basis van de regeling zoals neergelegd in de artikel 1.2 en 2.1. De vrouw zal de hoogte van haar eigen inkomsten in het verstreken kalenderjaar aantonen door overlegging van de bewijsstukken aan de man, zoals salarisstroken, de over het betreffende kalenderjaar afgegeven jaaropgave of werkgeversverklaring, dan wel door overlegging van kopieën van (eventueel: het relevante gedeelte van) de belastingaangifte waarin de inkomsten over het betreffende jaar vermeld zijn, terwijl de man met bewijsstukken inzicht zal verschaffen aan de vrouw in zijn variabele beloning. Zij zullen deze stukken aan elkaar doen toekomen uiterlijk in de maand februari volgend op het jaar waarop de afrekening betrekking heeft. Vervolgens, uiterlijk in de maand maart daaropvolgend, berekenen de partijen hoeveel alimentatie de vrouw in het voorgaande jaar op basis van de regeling, vastgelegd in de artikel 1.2 en 2.1, te veel dan wel te weinig heeft ontvangen. Hetgeen zij te weinig heeft ontvangen, wordt onverwijld door de man bijbetaald, hetgeen zij teveel heeft ontvangen wordt onverwijld door de vrouw terugbetaald.
(…)
4.9 Met ingang van de datum dat mevrouw zelfstandige woonruimte betrekt en zolang het kind minderjarig is, zal de man de kosten van het kind betalen. Hij zal daartoe maandelijks een bedrag ad € 130,00 op de rekening van het kind storten. Van deze rekening zullen de duurzame goederen en uitgaven als kleding, fietsen, contributies, abonnementen, ziektekostenverzekering etc. worden betaald. (…)”
2.4. Sinds 1 juli 2008 drijft de vrouw een onderneming voor eigen rekening en risico. Tot die tijd was zij in loondienst werkzaam.
3. Het geschil
3.1. De man vordert - kort gezegd - veroordeling van de vrouw tot het verschaffen van inzage in haar financiële positie, waarbij zij de man afschriften dient te verstrekken van de definitieve jaarrekeningen, de aangiften inkomstenbelasting en de bijbehorende aanslagen met betrekking tot 2008 en 2009, alsmede veroordeling van de vrouw om de in artikel 4.9 van het convenant genoemde uitgaven ten laste van de rekening van de minderjarige te laten plaatsvinden, beide vorderingen op straffe van verbeurte van een dwangsom, en met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
De man stelt dat de vrouw op grond van artikel 2.2 van het convenant verplicht is om de man jaarlijks, uiterlijk in februari van ieder jaar, bewijsstukken te overhandigen met betrekking tot de hoogte van haar inkomen in het verstreken kalenderjaar. Over 2008 heeft de man alleen concept (jaar)stukken ontvangen, over 2009 heeft de vrouw in het geheel geen stukken verstrekt. Gelet op de in het convenant opgenomen verplichting had de vrouw de man deze gegevens uiterlijk voor 1 maart 2010 moeten verstrekken, zodat de vrouw vanaf deze datum in gebreke is. De man heeft belang bij de betreffende informatie in verband met de eventuele uitvoering van het verdienbeding met betrekking tot de partneralimentatie zoals dit in het convenant is opgenomen.
Ten aanzien van het beheer van de kinderrekening stelt de man dat op grond van artikel 4.9 van het convenant de daarin genoemde uitgaven van de rekening van de minderjarige dienen te worden betaald. De bijdrage van de man, het kindgebonden budget en de kinderbijslag, worden naar de kinderrekening overgemaakt, maar de vrouw maakt deze bedragen, direct nadat deze op de kinderrekening zijn bijgeschreven, over naar haar privérekening. Daardoor is voor de man niet controleerbaar of deze bedragen daadwerkelijk aan de in het convenant genoemde zaken worden besteed. De handelwijze van vrouw is ongeoorloofd op grond van hetgeen partijen zijn overeengekomen. Daarnaast wekt de vrouw hierdoor de indruk dat de door de man ten behoeve van de minderjarige betaalde maandelijkse bijdrage niet door de vrouw wordt aangewend waarvoor deze is bedoeld. De kinderbijdrage dient uitsluitend te worden aangewend voor uitgaven ten behoeve van de minderjarige. De man heeft een sterk vermoeden dat de financiële middelen niet voor de minderjarige worden gebruikt.
3.2. De vrouw voert verweer. Ten aanzien van de informatieverplichting met betrekking tot haar inkomen stelt zij dat zij over 2008 de concept jaarcijfers aan de man heeft doen toekomen op het moment dat deze bekend waren. De definitieve cijfers heeft zij niet voor 1 maart 2009 aan de man doen toekomen; deze verschilden niet van de voorlopige cijfers. Om deze reden en omdat de man niet meer om de definitieve cijfers heeft verzocht, ging de vrouw ervan uit dat zij aan haar verplichting had voldaan. Inmiddels heeft de vrouw het definitieve financiële verslag aan de man doen toekomen. De man acht dit betreffende stuk echter onvoldoende om een beeld te krijgen van de financiële positie van de vrouw. De vrouw heeft toegezegd ook de belastingaangifte over 2008 toe te zenden, maar ook dit achtte de man onvoldoende. De vrouw stelt dat beide documenten wel voldoende inzicht geven in haar financiële situatie en dat zij daarmee haar verplichting zoals omschreven in artikel 2.2 van het convenant nakomt. Ten aanzien van 2009 heeft de vrouw eveneens het fiscale rapport aan de man doen toekomen. Zij is nog niet eerder in de gelegenheid geweest de aangifte over 2009 over te leggen. Ten aanzien van de vrouw is de zogenaamde “uitstelregeling” van toepassing; zij kan haar aangifte in een later stadium doen. Inmiddels is de aangifte gereed en heeft zij deze overgelegd. Door het overleggen van beide documenten heeft de vrouw aan haar verplichting voldaan. Ook in de toekomst zal de vrouw niet in de gelegenheid zijn om voor 1 maart inzage te geven in haar financiële situatie. In verband met de aard van haar onderneming zijn de financiële stukken niet voor 1 mei gereed.
Ten aanzien van de kinderrekening stelt de vrouw dat partijen in het convenant niet zijn overeengekomen dat de kosten die de vrouw maakt voor de minderjarige direct van de kinderrekening dienen te worden afgeschreven. Er is slechts overeengekomen dat het geld dat op de rekening wordt gestort voor uitgaven ten behoeve van de minderjarige wordt gebruikt. Aan deze verplichting wordt door de vrouw voldaan. Er is geen verplichting opgenomen met betrekking tot de eventuele inzage van de man in de wijze waarop het geld precies aan de minderjarige wordt besteed. De vrouw betwist overigens dat het geld niet aan de minderjarige ten goede komt.
De vrouw betwist voorts de (hoogte van de) gevorderde dwangsom. Daarnaast stelt zij dat geen sprake is van spoedeisend belang en betwist zij de gevorderde proceskostenveroordeling.
4. De beoordeling
4.1. Voldoende aannemelijk is dat de man spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen.
4.2. Ten aanzien van de informatieverplichting met betrekking tot het inkomen overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Ten tijde van het sluiten van het convenant was de vrouw in loondienst werkzaam. In deze situatie is een wijziging opgetreden, in die zin dat de vrouw thans een eigen onderneming drijft. De redelijkheid brengt met zich mee dat het convenant, zoals dat tussen partijen is overeengekomen, overeenkomstig deze wijziging wordt uitgelegd. Ter voldoening aan hetgeen partijen in artikel 2.2 van het convenant zijn overeengekomen is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat de man naast de belastingaangifte ook inzage dient te krijgen in de jaarrekening over het betreffende jaar, teneinde hem in staat te stellen zich een juist beeld te vormen omtrent de financiële positie van de vrouw. De voorzieningenrechter zal dienovereenkomstig beslissen. Aan de nakoming hiervan zal geen dwangsom worden verbonden.
Ten aanzien van de termijn waarop de financiële gegevens door de vrouw dienen te worden overgelegd overweegt de voorzieningenrechter dat een onderneming in beginsel in het eerste kwartaal de jaarstukken dient op te (laten) maken, omdat voor 1 april de aangifte Inkomstenbelasting moet worden gedaan, maar dat het een feit van algemene bekendheid is dat in verband met het doen van deze aangifte vaak uitstel wordt gevraagd c.q. verleend. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat ten aanzien van haar de zogenaamde “uitstelregeling” van toepassing is en dat de stukken niet voor 1 mei gereed zijn. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter het volstrekt redelijk om de datum, genoemd in het convenant, waarvoor de financiële stukken aan de man dienen te worden overgelegd te wijzigen en te bepalen op 1 juni.
4.3. Met betrekking tot de kinderrekening overweegt de voorzieningenrechter dat artikel 4.9 van het convenant duidelijk bepaalt dat de daarin genoemde uitgaven ten behoeve van de minderjarige van de kinderrekening moeten worden betaald. Het is dus blijkbaar de bedoeling van partijen geweest dat het geld niet zomaar wordt doorgeschoven naar de privérekening van de vrouw, ondanks het feit dat voldoende aannemelijk is, dat, gelet op de hoogte van de bijdrage van de man en de norm die geldt voor de kosten van een kind van de leeftijd van de minderjarige, die bijdrage op zichzelf niet toereikend zal zijn. De man heeft recht op inzage in (het verloop van) de kinderrekening. Het co-ouderschap van partijen houdt echter niet in dat aan de man volledig, tot in alle details, inzage behoeft te worden verschaft in de uitgaven ten behoeve van de minderjarige en dat hij dient mee te beslissen over de besteding van het geld. De vordering van de man kan, met inachtneming van het voorgaande, worden toegewezen. Aan de nakoming hiervan zal geen dwangsom worden verbonden.
4.4. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt de vrouw om de op haar krachtens artikel 2.2 van het door partijen op 27 juni 2005 ondertekende echtscheidingsconvenant rustende verplichting na te komen, in die zin dat zij de man inzage dient te verschaffen in haar financiële positie, waarbij zij de man - voor zover zij dat nog niet heeft gedaan - binnen een week na betekening van dit vonnis afschriften dient te verstrekken van de definitieve jaarrekeningen, de aangiften inkomstenbelasting en de bijbehorende aanslagen met betrekking tot 2008 en 2009,
5.2. veroordeelt de vrouw om de op haar krachtens artikel 4.9 van het door partijen op 27 juni 2005 ondertekende echtscheidingsconvenant rustende verplichting na te komen, in die zin dat de in dit artikel genoemde uitgaven ten behoeve van de minderjarige met ingang van de dag van betekening van dit vonnis ten laste van de rekening van de minderjarige dienen plaats te vinden,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2010.?