zaaknummer / rolnummer: 65299 / HA ZA 08-542
Vonnis van 22 september 2009
1. de vennootschap naar buitenlands recht BAMALITÉ S.A.,
gevestigd te Luxemburg, Luxemburg
2. de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
3. [eiser sub 3 in conventie, verweerder sub 3 in reconventie],
wonende te Marktheidenfeld, Bondsrepubliek Duitsland,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. C.J. IJdema te Middelburg,
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MIN. VAN VERKEER EN WATERSTAAT, RIJKSWATERSTAAT),
gevestigd te 's-Gravenhage,
advocaat mr. E.H.A. Schute te Middelburg.
Eisers zullen hierna Bamalité c.s. (gezamenlijk), respectievelijk (afzonderlijk) Bamalité, Achmea en [eiser sub 3 in conventie, verweerder sub 3 in reconventie] genoemd worden; gedaagde zal als de Staat worden aangeduid.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie
- de conclusie van dupliek in reconventie.
Ten slotte is vonnis bepaald.
In de ochtend van 20 augustus 2002 is een duwcombinatie, bestaande uit de duweenheid “Liberté” en de duwbak “Maike”, beide toebehorend aan Bamalité, gaan varen van Gent naar Terneuzen door het Kanaal van Gent naar Terneuzen. [eiser sub 3 in conventie, verweerder sub 3 in reconventie] was schipper van de Liberté en stond aan het roer. Vóór de duwcombinatie voer de coaster “Aastun”. De Liberté is 22 m lang, de Maike heeft een lengte van 110 m en was geladen met 3633 ton nafta; de combinatie wordt hierna verder aangeduid als Liberté. De Aastun heeft een lengte van 92 m.
2.2. Gezien de hoogte van de Aastun dienden de bruggen bij Sas van Gent en Sluiskil
voor haar geopend te worden. Na passage van de brug bij Zelzate heeft de Aastun zich via de marifoon op het daarvoor bestemde kanaal 11 gemeld bij de Havendienst Terneuzen die haar geantwoord heeft dat ze door mocht komen. Ook de Liberté heeft zich op dat kanaal gemeld en op een vraag van de Havendienst of ze kort achter de Aastun zat geantwoord dat dat ca. 300 meter was. De Havendienst heeft haar gezegd goed aan te sluiten zodat ze gelijk mee kon nu de brug werd geopend. Beide schepen zijn de brug bij Sas van Gent gepasseerd, de Aastun om 11.33. De Aastun heeft haar passage aan de Havendienst gemeld.
2.3. De brug bij Sluiskil ligt 7,7 km van die bij Sas van Gent. Opvarend vanuit
Terneuzen was de coaster Manfred Pauls die ook door de brug bij Sluiskil moest en zich bij de havendienst meldde. Zij kreeg te horen dat de brug zou worden geopend voor haar én voor de Aastun waarbij eerst de opvarende Manfred Pauls en vervolgens de afvarende Aastun door de brugopening mocht. De Aastun heeft van dat bericht aan de Havendienst bevestiging gevraagd en gekregen. Om 12.02 heeft zij gemeld dat zij de brug was gepasseerd. De brugwachter Wissel op de brug bij Sluiskil kon dat marifoonverkeer horen maar kon zelf niet rechtstreeks met de schepen communiceren. Hij had de beschikking over radar en vanuit het brughuis goed zicht op naderende schepen.
2.4. Vóór passage van de schepen heeft de brugwachter de lichten voor de scheepvaart
op groen gezet en de brug geopend. Opening vindt plaats doordat het draaibare deel van de brug in zuidelijke richting over het water wegzwaait. Gezien vanuit Sas van Gent staat op 500 m vóór de brug langs het kanaal het bord B8 (dat verplicht tot opletten) met onderborden “Draaibrug” en “500” en op 200 m het bord B5 dat verplicht tot stoppen, onder meer als de bruglichten op rood staan. Krachtens de Bekendmaking aan de scheepvaart Westerschelde d.d. 27 augustus 2001 dienen schepen die een brugopening nodig hebben voor het bord B5 te wachten tot uitsluitend het groene licht wordt getoond. Voor de Liberté gold ter plaatse een maximumsnelheid van 16 km/u.
2.5. De Liberté is achter de Aastun aan in de richting van de geopende brug gevaren en
is met het stuurhuis van de duweenheid in aanvaring gekomen met het terugzwaaiende brugdeel. Het stuurhuis werd weggeslagen en schipper [eiser sub 3 in conventie, verweerder sub 3 in reconventie] is ernstig gewond geraakt. De Liberté is vervolgens stuurboord uit de wal ingelopen waarbij de Maike en het talud en de damwand van het kanaal zijn beschadigd.
2.6. Achmea heeft als cascoverzekeraar van de Liberté en de Maike aan Bamalité schadeuitkeringen, inclusief expertisekosten, voldaan. Daarnaast heeft zij ter zake van borgstelling uit hoofde van artikel 9 van de Wet beheer Rijkswaterstaatwerken aan de Staat een bedrag van € 167.721,37 betaald.
2.7. De brugwachter is strafrechtelijk vervolgd. Bij vonnis van de politierechter van 3 mei 2004 is hij veroordeeld ter zake van artikel 308 jo. 309 van het Wetboek van Strafrecht; bij arrest van het Gerechtshof in Den Haag van 21 december 2004 is dat vonnis vernietigd en is hij vrijgesproken.
a. bij vonnis te verklaren voor recht dat de Staat jegens Bamalité c.s. aansprakelijk is voor het litigieuze ongeval en gehouden is de door Bamalité geleden en nog te lijden schade te vergoeden
en bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de Staat te veroordelen
b. aan Bamalité te betalen € 246.531,16, vermeerderd met de wettelijke rente over
€ 9.738,67 vanaf 20 augustus 2002, met de wettelijke rente over € 144.000,-- vanaf 3 november 2002 en over € 49.452,49 vanaf 20 september 2002 en met de wettelijke rente over € 43.340,-- vanaf de dag van dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening
c. aan Achmea te betalen € 175.799,76, vermeerderd met de wettelijke rente over
€ 133.200,-- vanaf 18 november 2002, over € 27.548,04 vanaf 7 april 2003 en over
€ 15.051,72 vanaf de respectievelijke factuurdata, tot aan de dag van algehele voldoening
d. aan Achmea te betalen € 167.721,37, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 18 november 2002 en, terzake van buitengerechtelijke kosten, een bedrag van € 1.500,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening
e. aan [eiser sub 3 in conventie, verweerder sub 3 in reconventie] te betalen € 10.000,-- als voorschot op door hem geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening
f. aan [eiser sub 3 in conventie, verweerder sub 3 in reconventie] te betalen alle (overige) door hem geleden en nog te lijden materiële en
immateriële schade op te maken bij staat, het schadebedrag vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2002, althans vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag van algehele voldoening.
Bamalité c.s. stelt daartoe dat de Staat als werkgever van de brugwachter en eigenaar/beheerder van de brug jegens Bamalité, Achmea (als gesubrogeerde verzekeraar) en [eiser sub 3 in conventie, verweerder sub 3 in reconventie] onrechtmatig heeft gehandeld. Zij voert daartoe onder meer nader aan dat de brugwachter in ernstige mate onoplettend en onzorgvuldig is geweest omdat hij
-ondanks de beschikbaarheid van radar en marifoon kennelijk onvoldoende op de achter de Aastun naderende Liberté attent is geweest
- de afstand tussen de brug en de Liberté niet of verkeerd heeft ingeschat
- rood licht heeft gegeven toen dat niet meer mocht omdat de Liberté het bord B-8 al was gepasseerd en niet meer kon stoppen vóór het bord B-5 en daardoor bij de opvarenden van de Liberté misverstand over zijn bedoelingen heeft veroorzaakt
- vervolgens de brug is gaan sluiten zonder zich er van te vergewissen of dat veilig kon toen de Liberté met geen mogelijkheid meer kon stoppen
- en ook nadien geen acht meer heeft geslagen op de situatie en (daardoor) geen gebruik heeft gemaakt van de noodknop om de terugzwenkbeweging te stoppen
- door welk handelen of nalaten de Liberté tegen het brugdeel is gevaren en vervolgens in het talud en de damwand is gelopen.
3.3. Bamalité stelt dat zij als gevolg van de aanvaring schade heeft geleden tot een
bedrag van € 396.663,47, bestaande uit cascoschade aan de Liberté en de Maike (totaal
€ 143.298,56), certificeringskosten € 641,--, tijdverlet (totaal € 193.452,49), expertisekosten € 15.051,72, loonkosten [eiser sub 3 in conventie, verweerder sub 3 in reconventie] € 43.340,-- en kosten huisvesting van diens echtgenote tijdens zijn ziekte € 879,70. Van dat schadebedrag heeft Achmea € 175.799,46 krachtens de afgesloten verzekeringsovereenkomsten voldaan (de expertisekosten en een bedrag van € 160.748,04 aan cascoschade – met aftrek ad € 9.783,67 nieuw voor oud -Liberté en Maike). Bamalité vordert van de Staat nog de kosten tijdverlet ad € 193.452,49, de aftrek ad €9.783,67 en de kosten loondoorbetaling [eiser sub 3 in conventie, verweerder sub 3 in reconventie] ad € 43.340,--, derhalve in totaal
€ 246.531,16. Achmea vordert hetgeen zij als verzekeraar aan Bamalité heeft uitgekeerd en ter zake van borgstelling aan de Staat heeft betaald. [eiser sub 3 in conventie, verweerder sub 3 in reconventie] stelt dat hij als gevolg van het ongeval materiële en immateriële schade heeft geleden, bestaande uit smartengeld, gederfde inkomsten, aantasting of vermindering van zijn verdienvermogen en overige schade, waaronder gemis aan pensioenopbouw.
3.4. De Staat heeft de vorderingen gemotiveerd bestreden en geconcludeerd tot
afwijzing met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van Bamalité c.s. in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis. De Staat legt aan zijn verweer ten grondslag dat de aanvaring te wijten is aan de schuld van de Liberté in de zin van artikel 8:1004 jo. 8:1005 BW als gevolg waarvan de schade aan talud, damwand en de Liberté/Maike is veroorzaakt. De Staat voert daartoe aan:
-dat de schipper in strijd met de betreffende ongeschreven regel geen toestemming heeft gevraagd de brug bij Sluiskil te mogen passeren
- dat, als hij dat wel had gedaan, de lichten niet op rood waren gezet en het brugdeel niet in beweging was gezet
-dat de bemanning van de Liberté, althans [eiser sub 3 in conventie, verweerder sub 3 in reconventie], in strijd met ter plaatse geldende regels en gebruiken van goed zeemanschap, niet heeft opgelet, de rode lichten heeft genegeerd en met hoge snelheid is doorgevaren
-terwijl, als zij wel had opgelet, acht had geslagen op de lichten en haar snelheid had verminderd zij nog tijdig veilig had kunnen stoppen voor de zich sluitende brug.
Subsidiair stelt de Staat dat de Liberté, althans [eiser sub 3 in conventie, verweerder sub 3 in reconventie], door te handelen als hiervoor omschreven zich zelf in een gevaarzettende situatie heeft gebracht en toerekenbaar onrechtmatig jegens de Staat heeft gehandeld. Meer subsidiair voert de Staat nog aan, zo al sprake zou zijn van medeschuld van de brugwachter die schuld van geringe omvang is. Ten slotte betwist hij de omvang van de schade.
3.5. De Staat vordert - samengevat – een verklaring voor recht dat Bamalité aansprakelijk is voor de door de Staat aan talud en damwand geleden schade, door hem gesteld op € 67.085,94, en de Staat mitsdien gerechtigd is tot ontvangst van dat bedrag van Achmea, met veroordeling van Bamalité c.s. in de kosten in de proceskosten. Hij legt zijn verweer in conventie ten aanzien van de toedracht van de aanvaring ten grondslag aan zijn reconventionele vordering.
3.6. Bamalité c.s. voert verweer en verwijst naar haar stellingen in conventie. Zij betwist primair dat de Staat belang heeft bij zijn reconventionele vordering omdat op de schuldvraag met betrekking tot de aanvaring al in conventie moet worden beslist en de daarmee de vraag of de Staat terecht betaling ter zekerheid voor de schade aan talud en damwand heeft afgedwongen. Bovendien is de (aanvarings)vordering van de Staat bij gebreke van stuiting verjaard. Subsidiair heeft zij de omvang van de schade aan damwand en talud betwist en voert zij nog aan dat de Staat in elk geval gehouden is tot terugbetaling van het te veel ontvangen saldo ad € 100.635,43 met rente.
in conventie en in reconventie
Bamalité c.s. grondt haar vordering op artikel 6:162 jo. 6:170 BW en betwist dat, zoals de Staat aanvoert, artikel 8:1004 jo. 8:1005 BW toepasselijk is waartoe Bamalité nog stelt dat het draaibare brugdeel niet kan worden aangemerkt als een vaste of vastgemaakte zaak in de zin van 8:1004 BW. De rechtbank is het eens met Bamalité c.s. dat het brugdeel, hoezeer ook verbonden met het vaste deel van de brug, niet kan worden aangemerkt als vast of vastgemaakt in de zin van 8:1004 BW, juist omdat het in beweging kon worden gebracht en in casu ook wás gebracht. Vast is komen te staan dat de Liberté in de wal is gelopen en daardoor schade heeft toegebracht aan damwand en talud – welke wel aan te merken zijn als een vaste zaak in voornoemde zin - omdat door de aanvaring van dat draaibare deel van de brug door de Liberté het stuurhuis van de Liberté was weggeslagen en de schipper ernstig gewond raakte waardoor de Liberté stuurloos werd. Indien, zoals Bamalité c.s. stelt, de aanvaring van dat brugdeel is veroorzaakt door onrechtmatig handelen van (een werknemer van) de Staat is daarmee tevens gegeven dat de Bamalité geen schuld heeft aan de beschadiging van damwand en talud. Voor beantwoording van de vraag wie de door Bamalité c.s., respectievelijk de Staat geleden schade dient te dragen dient de toedracht van de aanvaring vast komen te staan omdat eerst dan kan worden vastgesteld of en in welke mate aan wie een verwijt kan worden gemaakt.
4.2. Partijen verschillen over zowel toedracht als schuldvraag van mening. Met betrekking tot voor de vaststelling van de toedracht van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zo ver niet reeds vermeld sub 2 van dit vonnis, overweegt de rechtbank als volgt.
4.2.1. Zowel in zijn aan de verbalisanten Vellema en Kosten van het Korps landelijke
politiediensten op 20 augustus 2002 afgelegde verklaring als in zijn verklaringen ter terechtzitting van de politierechter van 3 februari en 19 april 2004 heeft de brugwachter verklaard dat hij rood licht gaf toen de Aastun in het bruggat zat. Partijen hebben dat niet betwist en gaan daar in hun conclusies kennelijk ook van uit. De rechtbank zal dat ook doen.
4.2.2. De brugwachter heeft vervolgens de knop ingedrukt die het draaibare brugdeel in beweging moest zetten. In zijn op 20 augustus 2002 ten behoeve van zijn werkgever opgemaakte en ondertekende schriftelijke verklaring (prod. 1 c.v.a. in conventie) vermeldt de brugwachter dat hij dat deed toen de Aastun half in de brugopening was en dat sinds het geven van rood licht 30 seconden waren verlopen. Ter zitting van de politierechter van 3 februari 2002 verklaart hij dat, toen hij de knop indrukte sinds het geven van rood licht 30 seconden waren verlopen; op 19 april 2002 heeft hij verklaard dat hij de knop indrukte 25 seconden nadat hij rood licht had gegeven toen de Aastun met de achtersteven in het bruggat was. Bamalité c.s. verwijst naar het op verzoek van Achmea opgemaakte reconstructierapport waarin wordt uitgegaan van 22 seconden onder vermelding dat het waarschijnlijk minder is geweest. Ook de Staat neemt 22 seconden tot uitgangspunt. Partijen gaan in het voetspoor van dat reconstructierapport (Bamalité c.s.) respectievelijk verbalisanten (de Staat) er kennelijk van uit dat de snelheid van de Aastun bij het passeren van de brug bij Sluiskil 15 á 16 km/u heeft bedragen. Die snelheid in aanmerking genomen, gelet voorts op de lengte van de Aastun van 92 m en de verklaringen van de brugwachter omtrent de positie van de Aastun op het moment dat hij de knop indrukte kan volgens de rechtbank van 22 seconden worden uitgegaan.
Tussen het moment dat de knop wordt ingedrukt en het brugdeel daadwerkelijk in beweging komt verloopt enige tijd. De politierechter heeft op 19 april 2004 een schouw gehouden waarbij hij heeft vastgesteld dat die tijd 38 seconden bedraagt. De rechtbank zal mét partijen daar ook van uitgaan.
De tijd die het brugdeel vervolgens nodig heeft om de positie te bereiken waar de aanvaring met de Liberté heeft plaats gevonden is door de politierechter tijdens zijn schouw vastgesteld op 65 seconden. Verbalisanten voornoemd gingen kennelijk uit van 72 seconden (110 – 38); in het op verzoek van Achmea opgemaakte reconstructierapport wordt uitgegaan van 65-72 seconden. Het verschil is te verklaren doordat de positie van het brugdeel toen het door de Liberté werd aangevaren niet exact is kunnen worden vastgesteld. De Staat volgt de waarneming van verbalisanten. De rechtbank gaat gezien het voorgaande uit van 72 seconden.
Samenvattend moet de conclusie zijn dat tussen het moment waarop de lichten op rood gingen en het moment dat de aanvaring met het brugdeel plaatsvond ca. 132 seconden verliepen en dat voor de Liberté 72 seconden vóór de aanvaring zichtbaar moet zijn geworden dat de brug ging sluiten.
4.2.3. Bamalité c.s. heeft bij conclusie van repliek gesteld dat op het moment dat de brugwachter rood licht gaf de Liberté 300 à 400 m van de brug verwijderd was. De Staat gaat uit van een afstand van 800 m.
Hiervoor is al overwogen dat de brugwachter rood licht gaf toen de Aastun in het bruggat zat. [eiser sub 3 in conventie, verweerder sub 3 in reconventie] verklaart tegenover verbalisanten voornoemd dat hij 350-400 m achter de Aastun voer en dat die al door het bruggat was toen de lichten op rood gingen; ter zitting van de politierechter heeft hij verklaard dat de Aastun in het bruggat zat toen de lichten op rood gingen en dat hij 350 m achter de Aastun voer. De brugwachter – die niet meer als getuige kan worden gehoord - heeft in zijn voornoemde op de dag van de aanvaring opgemaakte en ondertekende schriftelijke verklaring vermeld dat de Liberté ongeveer 500 m van de brug was toen hij rood licht gaf; in zijn die zelfde dag aan de verbalisanten afgelegde verklaring als verdachte zegt hij dat hij, toen hij de lichten op rood zette, achter de Aastun een duweenheid zat waarvan hij de afstand tot de Aastun op 500 m schatte. Ter zitting van de politierechter van 3 februari en 19 april 2004 heeft hij verklaard dat, toen hij rood licht gaf, er achter de Aastun nog een schip zat dat volgens de radar 800 m van de brug was.
Wat betreft de afstand op dat moment van de Liberté tot de brug laat de rechtbank de verklaringen van de brugwachter van februari en april 2004 buiten beschouwing: zij zijn eerst anderhalf jaar na de aanvaring afgelegd en wijken af van de door hem direct na de aanvaring afgelegde verklaringen tegenover KLPD en zijn werkgever. De verklaringen van [eiser sub 3 in conventie, verweerder sub 3 in reconventie], zijn stuurman [G.] en van [T.], schipper van een ter plaatse liggend jacht, ter zitting van de politierechter wijzen op (aanzienlijk) kortere afstanden dan 800 m. De afstand van 800 m is ook daarom onwaarschijnlijk omdat de Liberté, uitgaande van voornoemde tijd van 132 seconden, met een snelheid van ruim 21 km/u gevaren zou moeten hebben om te geraken op het punt waar de aanvaring heeft plaats gevonden. Dat het schip die snelheid kon halen is gesteld noch gebleken en onwaarschijnlijk. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat de Liberté zich maximaal ongeveer 500 m van de brug bevond toen de lichten op rood gingen.
4.2.4. Partijen zijn het er over eens dat geen rood licht gegeven meer dient te worden indien een schip zich minder dan 500 m van de brug bevindt omdat dan de kans aanzienlijk is dat het niet meer op tijd stil zal komen te liggen..
4.2.5. Wat betreft de vraag of krachtens een ongeschreven regel, althans gebruik, toestemming dient te worden gevraagd aan Havendienst c.q. brugwachter om (mee) te varen door een geopende brug hebben verbalisanten voornoemd in het door hen opgemaakte proces-verbaal opgemerkt dat het veelal gebruikelijk is dat een schipper van een binnenschip die achter een zeeschip vaart alsnog aan de verkeersleiding vraagt of hij met de zelfde brugdraai mee mag. D. Persijn, regioverkeersleider in dienst van Rijkswaterstaat heeft als getuige ter terechtzitting van de politierechter op 19 april 2004 verklaard dat ongeschreven regel is dat voor elke brug om toestemming gevraagd moet worden en dat die regel in de praktijk wordt nageleefd. [eiser sub 3 in conventie, verweerder sub 3 in reconventie] heeft als getuige op die zitting verklaard dat hij in het verleden diverse keren over het kanaal heeft gevaren en steeds om toestemming heeft gevraagd als hij in één zwaai met een ander schip door een brug wilde varen, dat hij op 20 augustus 2002 bij de brug van Sas van Gent de Havendienst had verzocht om in één brugopening met de Aastun te passeren en dat dat werd toegestaan en dat hij voor de brug bij Sluiskil geen toestemming had gevraagd omdat hij dicht achter de Aastun voer en hem dat eerder was toegestaan bij de brug bij Sas van Gent.
Blijkens het bij het proces-verbaal van de KLPD gevoegde transcript van het marifoonverkeer tussen Aastun, Liberté en Manfred Pauls blijkt dat zowel de Aastun als de Manfred Pauls hebben gemeld dat ze de bruggen wilden passeren en dat de Liberté, hoewel zij daar onder de ongeopende brug door kon varen, zich heeft gemeld voor de brug bij Sas van Gent vlak nadat de Havendienst contact had gehad met de vóór de Liberté naar die brug varende Aastun.
Uit voornoemde verklaringen en de transcriptie leidt de rechtbank af dat het ten minste gebruikelijk was dat een schipper die met een vóór hem varend schip mee wilde varen door een brugopening dat meldde aan de Havendienst. Dat een dergelijke melding vervolgens ook volstond voor de passage van een – als in casu - 7,7 km verder gelegen brug blijkt niet en Bamalité c.s. heeft op dat punt ook geen bewijs aangeboden.
4.2.6. De snelheid waarmee de Liberté voer op het moment dat de brugwachter rood licht
gaf staat niet vast. Bamalité c.s. gaat, onder verwijzing naar de reconstructie, verricht in opdracht van haar verzekeraar, uit van maximaal 16 km/u. De Staat betwist die conclusie van dat rapport en stelt, onder verwijzing naar de verklaring van [eiser sub 3 in conventie, verweerder sub 3 in reconventie] tegenover verbalisanten dat de Liberté 17 km/u voer.
4.2.7. Voorts is van belang de afstand die de Liberté nodig had om stil te komen
liggen. Bamalité stelt, opnieuw onder verwijzing naar het reconstructierapport, dat die afstand toen 290 m bedroeg. De Staat gaat uit van een afstand van tussen de 300 en 400m bij een snelheid van 17 km/u.
4.3. Als hiervoor overwogen staat voldoende vast dat schepen die de geopende bruggen
bij Sas van Gent en Sluiskil willen passeren zich er van vergewissen dat de Havendienst c.q. brugwachter daar van weet; niet is gebleken voorts dat de melding voor een brug tevens kan gelden als melding voor de 7,7 km verder op gelegen brug. Dat betekent dat de Liberté er niet zonder meer van uit mocht gaan dat ze, net als eerder bij Sas van Gent, achter de Aastun aan door de brugopening bij Sluiskil kon varen. Uit de marifoontranscriptie blijkt dat ook: de Havendienst is zich kennelijk bewust van de nadering van de brug bij Sluiskil door de Manfred Pauls en de Aastun maar noemt aan de Mandred Pauls wel de Aastun maar niet de Liberté. Vervolgens heeft men wel contact met de Aastun maar niet met de Liberté. Het had op de weg van de Liberté gelegen, die het marifoonverkeer met de Aastun moet hebben gehoord, althans moet hebben kunnen horen, om, nu contact met haar uitbleef, ten minste te melden dat zij opnieuw achter de Aastun aan wilde varen. Zij mocht er niet op rekenen dat de Havendienst c.q. de brugwachter daar van uit ging en heeft, door toch door te varen, verwijtbaar gehandeld.
4.4. Blijkens de door de brugwachter afgelegde verklaringen tegenover verbalisanten,
de politierechter en aan zijn werkgever heeft hij de Liberté gezien vóórdat hij rood licht gaf. Niet blijkt dat hij zich van de positie van de Liberté heeft vergewist op het moment dat hij daarna de knop om de brug weer te sluiten indrukte. Hij heeft voorts verklaard dat hij nadat hij die knop had ingedrukt telefoongesprekken heeft gevoerd met de Havendienst en met NS en de Liberté niet meer in de gaten heeft gehouden omdat hij dacht dat die zou gaan stoppen. Hij zag de Liberté pas weer toen deze onder het brugdeel uitkwam en de stuurhut er af was geslagen. Het uitzicht was goed, hij zou de Liberté hebben kunnen zien als hij naar buiten gekeken had. Als hij zou hebben gezien dat de Liberté doorvoer zou hij de noodknop hebben ingedrukt omdat brug dan meteen stil staat.
Met Bamalité c.s. is de rechtbank van mening dat de brugwachter door niet te controleren of hij de brug veilig kon sluiten, althans door nadat hij die sluiting in gang gezet had geen acht meer heeft geslagen op het scheepvaartverkeer – al hetgeen door een blik naar buiten eenvoudig mogelijk was – nalatig heeft gehandeld. Door die nalatigheid heeft hij zich in de onmogelijkheid gesteld de noodknop te bedienen. De Staat heeft nog aangevoerd dat de brugwachter er van uit mocht gaan dat een schipper de basisregels kent en dat de brugwachter er geen rekening mee hoefde te houden dat de Liberté mee zou varen met de Aastun nu hij zich daartoe ook niet had gemeld. Dat betoog ziet er aan voorbij dat het tot de taak van de brugwachter moet worden gerekend zorg te dragen voor de veilige doorgang van zowel weg- als waterverkeer, dat als feit van algemene bekendheid mag gelden dat verkeersdeelnemers fouten kunnen maken en dat, als overwogen, controle in casu eenvoudig en weinig tijdrovend is.
4.5. Voorlopige conclusie moet zijn dat zowel de Liberté als de brugwachter een
verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot het ontstaan van de aanvaring. Voor de vraag of en in welke mate dat leidt tot vaststelling van (mede) schuld van een of beide partijen is echter nog van belang of de Liberté zelf nog had kunnen stoppen toen zij zag dat het licht op rood ging, respectievelijk de brug in beweging kwam waarvoor van belang is de afstand tot de brug op die momenten en de snelheid waarmee zij voer. Op die punten zal, zoals blijkt uit het hiervoor sub 4.2.3. en 4.2.6. overwogene eventueel nader bewijs moeten worden geleverd door middel van getuigen en/of deskundigen. Het komt de rechtbank gewenst voor een comparitie van partijen te gelasten ter bespreking van de vraag of en hoe dat bewijs geleverd zou moeten worden.
4.6. Tijdens die comparitie kunnen tevens enkele geschilpunten omtrent de
beweerdelijke schade aan de orde komen. De rechtbank verzoekt Bamalité c.s. tevoren schriftelijk onderbouwd toe te lichten:
- de verschillen tussen de door experts van partijen gezamenlijk vastgestelde cascoschade en de door de verzekeraar ter zake uitgekeerde sommen
- de kosten van loonderving en de kosten van het tijdverlet van de beide schepen
- de duur van de arbeidsongeschiktheid van [eiser sub 3 in conventie, verweerder sub 3 in reconventie].
Daarnaast wenst de rechtbank inlichtingen van Bamalité c.s. over de vraag of de omvang van de schade inmiddels, acht jaar na de aanvaring, niet nu reeds is vast te stellen.
4.7. Tevens zal de mogelijkheid van een schikking worden onderzocht.
4.8. Elke verdere beslissing zal worden aangehouden.
in conventie en in reconventie
5.1. beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het
geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. M.M.Steenbeek in het gerechtsgebouw te Middelburg aan de Kousteensedijk 2 op
dinsdag 16 november 2010 te 13.30;
5.2. beveelt Bamalité c.s. de onder 4.6. bedoelde bescheiden uiterlijk twee weken vóór de comparitie van partijen in het bezit van de rechtbank te stellen met kopie aan de Staat;
5.3. bepaalt dat partijen Bamalité, Achmea en de Staat zich deugdelijk doen
5.4. bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank – ter attentie van de roladministratie van de sector civiel – om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op genoemde datum;
5.5. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2010.