ECLI:NL:RBMID:2010:BN5925

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
2 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/702
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bijstandsverlening na terugkeer uit Mauretanië

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Middelburg op 2 september 2010 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die na een reis naar Mauretanië zijn bijstandsuitkering wilde herzien. De verzoeker, die in 1995 als asielzoeker naar Nederland kwam en sinds 2007 een verblijfsvergunning had, was op 20 januari 2010 naar Mauretanië vertrokken voor een familiebezoek. Na zijn terugkeer verzocht hij de gemeente Terneuzen om zijn bijstandsuitkering, die per 1 januari 2010 was beëindigd, te herzien. De gemeente had de uitkering stopgezet omdat de verzoeker het rechtmatigheidsformulier niet tijdig had ingeleverd. De verzoeker stelde dat hij in een financiële noodsituatie verkeerde en dat hij niet in staat was om de gevraagde bewijsstukken te overleggen, omdat hij in Mauretanië bij familie verbleef en daar geen gebruikelijke bewijsstukken zoals bonnetjes kon verkrijgen.

De voorzieningenrechter overwoog dat de verzoeker, voor zover hij daartoe in staat was, voldoende bewijs had overgelegd van zijn uitgaven en inkomsten. De rechter oordeelde dat de verzoeker alles had gedaan wat in zijn macht lag om de gevraagde bewijsstukken te overleggen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er voldoende gegevens beschikbaar waren om het recht op bijstand vast te stellen en dat het bestreden besluit van de gemeente waarschijnlijk niet in stand zou blijven. Daarom schorste de voorzieningenrechter het besluit van de gemeente en bepaalde dat de verzoeker voorschotten moest ontvangen als had hij recht op bijstand.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om rekening te houden met de omstandigheden van de verzoeker, vooral in situaties waarin gebruikelijke bewijsstukken niet beschikbaar zijn. De voorzieningenrechter veroordeelde de gemeente ook in de proceskosten van de verzoeker, die op € 874,- werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 10/702 VV
Uitspraak van de voorzieningenrechter voor bestuursrechtelijke zaken
op het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (voorlopige voorziening)
inzake
[naam],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde mr. F.A. van den Berg, advocaat te Middelburg,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen,
gevestigd te Terneuzen,
verweerder.
I. Procesverloop
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder van 28 juli 2010 en een besluit van 16 augustus 2010.
Ten aanzien van deze besluiten heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is op 31 augustus 2010 behandeld ter zitting. Verzoeker is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam] van Vluchtelingenwerk Nederland. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde I. Francke, werkzaam bij de gemeente Terneuzen.
II. Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verzoeker, afkomstig uit Mauretanië, is in 1995 als asielzoeker naar Nederland gekomen. In juni 2007 heeft hij een verblijfsvergunning gekregen. Sinds 6 juli 2009 ontving verzoeker van verweerder een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: Wwb) naar de norm voor een alleenstaande.
3. Verzoeker is op 20 januari 2010 voor familiebezoek vertrokken naar Mauretanië. Verzoeker had verweerder tevoren meegedeeld dat hij tot in juni 2010 weg zou blijven.
4. Bij besluit van 9 februari 2010 heeft verweerder de Wwb-uitkering van verzoeker met ingang van 1 januari 2010 opgeschort op de grond dat verzoeker het rechtmatigheidsformulier over de maand januari 2010 niet heeft ingeleverd. Aan verzoeker werd een termijn van vijf werkdagen gegund om het verzuim te herstellen.
5. Bij besluit van 18 februari 2010 heeft verweerder de uitkering van verzoeker met ingang van 1 januari 2010 beëindigd omdat hij de verplichting om alsnog het rechtmatigheidsformulier over januari 2010 in te leveren niet is nagekomen. Hiertegen is geen bezwaar gemaakt.
6. Op 21 juni 2010 is verzoeker van zijn reis naar Afrika teruggekeerd in Nederland.
Bij brief van 25 juni 2010 heeft hij verweerder verzocht het beëindigingsbesluit van 18 februari 2010 te herzien primair in dier voege dat de uitkering van verzoeker niet per 1 januari 2010 wordt beëindigd en dat vanaf 20 januari 2010 tot 22 juni 2010 de huurkosten en kosten van nutsvoorzieningen aan verzoeker worden doorbetaald. Subsidiair heeft verzoeker gevraagd de uitkering niet per 1 januari 2010 maar met ingang van 17 februari 2010 te beëindigen, omdat verzoeker recht heeft op vier weken vakantie en verweerder op de hoogte was van verzoekers reis naar Mauretanië.
7. Op 29 juni 2010 heeft verzoeker zich bij de gemeente gemeld en een aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge de Wwb.
8. Bij besluit van 5 juli 2010 heeft verweerder het verzoek om herziening afgewezen omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Verweerder heeft daartoe overwogen dat verweerder wist van verzoekers plannen voor een reis naar onder meer Mauretanië en dat verweerder aan verzoeker tevoren had meegedeeld dat zijn uitkering met ingang van de vertrekdatum zou worden ingetrokken indien hij langer dan vier weken weg zou blijven. Verzoeker heeft niet aangetoond dat het een noodzakelijke reis betrof. Er is geen aanleiding om de uitkering tot 17 februari 2010 te laten doorlopen omdat de uitkering niet is beëindigd wegens overschrijding van de vakantieduur maar omdat verzoeker het rechtmatigheidsformulier over januari niet had ingeleverd. Aan verzoeker is op 19 januari 2010 de gelegenheid geboden dit formulier in te dienen, maar verzoeker heeft dat niet gedaan.
9. Nadat verzoeker op 27 juli 2010 alsnog het ingevulde en ondertekende rechtmatigheids-formulier over januari 2010 bij verweerder had ingediend, heeft verweerder verzoeker bij brief van 28 juli 2010 (bestreden besluit 1) meegedeeld dat het thans inleveren van dat formulier geen aanleiding geeft om het besluit van 18 februari 2010 te herzien.
10. Verzoeker heeft op 9 augustus 2010 bezwaar gemaakt tegen verweerders besluit van 28 juli 2010 om het besluit van 18 februari 2010 niet te herzien.
11. Bij besluit van 16 augustus 2010 (bestreden besluit 2) heeft verweerder verzoekers aanvraag om bijstand op grond van de Wwb van 29 juni 2010 afgewezen. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat verzoeker niet met deugdelijke, verifieerbare bewijsstukken heeft aangetoond hoe hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 juni 2010 in zijn levensonderhoud heeft voorzien en hoe het vliegticket voor zijn terugreis werd betaald. Verzoeker heeft ook nagelaten bewijsstukken van eventuele ontvangen schenkingen ten behoeve van zijn levensonderhoud en de betaling van zijn vliegticket over te leggen. Verzoeker heeft nagelaten door hem overgelegde stukken in een vreemde taal te laten vertalen door een erkende vertalingsdienst. Verzoeker heeft hierdoor de inlichtingenplicht van artikel 17 van de Wwb geschonden.
12. Tegen dit besluit heeft verzoeker eveneens bezwaar gemaakt.
13. Verzoeker stelt dat hij in een financiële noodsituatie verkeert. Hij is wegens een huurschuld gedagvaard tot ontruiming van zijn woning. Verzoeker is in 1995 als asielzoeker naar Nederland gekomen. In 2007 heeft hij een verblijfsvergunning gekregen. Hij heeft een
- noodzakelijke - reis naar Mauretanië gemaakt om zijn familie weer op te zoeken die hij al sinds 1992 niet meer had gezien. De toegestane vakantieperiode van vier weken was tekort, omdat hij in Mauritanië al drie weken onderweg zou zijn om het gebied waar zijn familie woonde te bereiken. Daarover heeft hij verweerder tevoren uitvoerig ingelicht.
Het rechtmatigheidsformulier van januari 2010 heeft verweerder hem een dag voor zijn vertrek uitgereikt. Gelet op deze omstandigheden had verweerder volgens verzoeker van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid gebruik moeten maken en hem na het alsnog inleveren van zijn rechtmatigheidsformulier uitkering moeten verstrekken over januari en februari 2010.
De door verweerder verlangde bewijsstukken, kan hij niet overleggen. Hij heeft in Mauretanië bij familie verbleven. Mauretanië is een van de armste landen ter wereld. In de binnenlanden van Mauretanië worden bij aankopen, als er al winkels zijn, geen bonnetjes verstrekt. Hij heeft wel een fax aan de gemeente overgelegd van een neef, die verklaart verzoekers terugvlucht te hebben betaald.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
14. Artikel 17, eerste lid, van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de belanghebbende verplicht is aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
15. Indien de belanghebbende de inlichtingen- of medewerkingsverplichting niet in voldoende mate nakomt en als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of de belanghebbende verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de WWB, kan naar vaste rechtspraak de bijstand worden geweigerd, beëindigd of ingetrokken.
16. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat de brief van 28 juli 2010 geen besluit in de zin van de Awb is. De voorzieningenrechter gaat er voorshands vanuit dat deze brief wel kan worden aangemerkt als een besluit, immers er wordt in meegedeeld dat er geen aanleiding is om het besluit van 18 februari 2010 te herzien. Dat betekent dat het gaat om een besluit gericht op rechtsgevolg. Verweerder heeft het indienen van het rechtmatigheidsformulier kennelijk beschouwd als een aanvulling op het eerder ingediende verzoek om herziening. In die zin kan het besluit van 28 juli 2010 ook als aanvulling op het eerdere besluit op het verzoek om herziening van 5 juli 2010 worden beschouwd.
17. Wanneer wordt verzocht om terug te komen van een onherroepelijk besluit, zoals in dit geval het besluit van 18 februari 2010, moet de aanvrager, gelet op artikel 4:6, eerste lid, van de Awb, nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vermelden. Ingevolge vaste jurisprudentie dient de bestuursrechter het besluit op een verzoek om herziening terughoudend te toetsen. Hij moet zich beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
18. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder op goede gronden het verzoek om herziening afgewezen. Het rechtmatigheidsformulier over januari 2010 is verzoeker op 19 januari 2010 op het gemeentehuis uitgereikt. Verzoeker had dus nog de mogelijkheid om het op die dag, voor zijn vertrek op 20 januari 2010, in te vullen en in te leveren. Dat heeft hij niet gedaan en daardoor heeft hij het formulier niet tijdig ingediend. Het feit dat hij het formulier na terugkomst in juli 2010 alsnog heeft ingediend, maakt dat niet anders. Er is derhalve geen sprake van nieuw gebleken omstandigheden of veranderde omstandigheden.
Er bestaat dan ook niet de verwachting dat besluit 1 bij de heroverweging op het bezwaar niet in stand zal blijven.
19. Met betrekking tot bestreden besluit 2 overweegt de voorzieningenrechter dat uitgangspunt van de Wwb is dat van de belanghebbende die een beroep doet op een specifieke overheidsvoorziening als de Wwb, verlangd kan worden dat hij voldoende gegevens en inlichtingen verstrekt die het de uitvoerder van die voorziening mogelijk maakt te beoordelen of het beroep op deze voorziening terecht wordt gedaan. In dat kader mag verweerder ook
bewijsstukken vragen met betrekking tot de wijze waarop voorafgaand aan de aanvrage in het
levensonderhoud is voorzien.
20. De voorzieningenrechter kent in dit geval betekenis toe aan het feit dat verzoeker een voormalig asielzoeker is, die zijn familie die hij ongeveer achttien jaar niet had gezien, is gaan opzoeken. Onder die omstandigheden kan niet van een vakantie gesproken worden. Verzoeker heeft zijn voornemen om zijn familie op te zoeken tevoren uitgebreid aan verweerder toegelicht. Verzoeker heeft zelf voorzien in de betaling van zijn reis naar Mauretanië.
21. Vaststaat dat verzoeker niet met de door verweerder gevraagde deugdelijke, verifieerbare bewijsstukken heeft aangetoond hoe hij in de periode dat hij in Afrika verbleef in zijn levensonderhoud heeft voorzien. De voorzieningenrechter acht echter de uitleg die verzoeker heeft gegeven voor het gebrek aan dergelijke bewijsstukken begrijpelijk. Het kan als een feit van algemene bekendheid worden verondersteld dat de omstandigheden in het binnenland van Mauretanië volstrekt anders zijn dan die in Nederland. Het is geenszins onaannemelijk dat voorzieningen als winkels en openbaar vervoer vrijwel afwezig zijn. Onder die omstandigheden kan niet verlangd worden dat in Nederland gebruikelijke bewijsstukken als kwitanties/bonnetjes van aankopen of reizen overgelegd worden. Verzoeker heeft meegedeeld dat hij liftend en te voet heeft gereisd en dat hij zoveel mogelijk bij familie en vrienden heeft gelogeerd. Aldus is in zijn levensonderhoud voorzien. De voorzieningenrechter ziet tegen de achtergrond van de levensomstandigheden in Mauretanië, geen reden om aan de juistheid van deze toelichting te twijfelen.
22. Bovendien heeft verzoeker, voor zover hij daartoe wel bij machte was, de resterende gevraagde bewijsstukken overgelegd. Daarbij zijn onder meer alle bankafschriften vanaf begin november 2009 tot 1 juli 2010. Daaruit blijkt gedetailleerd hoe voorafgaand aan zijn vertrek naar Afrika verzoekers patroon van uitgaven en inkomsten was. Dit geeft een beeld van een levenswijze die getuigt van voldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. De afschriften tijdens de periode van zijn verblijf in Afrika laten zien dat zijn enige - geringe - inkomsten bestonden uit de zorgtoeslag. Uit de eveneens overgelegde bankafschriften van zijn neef [naam] uit [woonplaats 2] blijkt dat deze grotendeels de huur van de woning van verzoeker tijdens diens afwezigheid heeft betaald. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij van het bedrag van € 650,- dat hij op 15 januari 2010 heeft opgenomen, een schuld van € 200,- heeft betaald en dat hij het resterende bedrag mee naar Afrika heeft genomen om daarmee in zijn levensonderhoud te voorzien.
Voorts blijkt uit de bankafschriften dat hij in Afrika eenmaal een bedrag van omgerekend
€ 7,62 en eenmaal een bedrag van € 30,49 heeft opgenomen. Daaruit kan worden afgeleid, dat verzoeker waar dat mogelijk was, wel bewijs heeft overgelegd van zijn uitgaven.
23. Verzoeker heeft daarnaast als bewijs voor de lening die hij heeft afgesloten om zijn vliegticket voor de terugreis te kunnen betalen een duidelijke verklaring daarover en een kopie van het identiteitsbewijs overgelegd van de persoon die hem het geld geleend heeft. Daarmee is in dit geval voldoende aannemelijk dat het vliegticket met dit geleende geld is betaald. Deze verklaring is weliswaar in de Franse taal opgesteld, maar nu het daarbij niet om specialistisch of ingewikkeld taalgebruik gaat, mag van een op zijn minst gemiddeld opgeleid Nederlands ambtenarencorps, waaronder dat van de gemeente Terneuzen gerekend mag worden, worden verwacht dat de inhoud van die brief ook zonder vertaling begrijpelijk was. De eis van vertaling moet in dit geval dan ook als onredelijk bestempeld worden.
24. De conclusie is dat verzoeker al hetgeen in zijn macht lag, heeft gedaan om de gevraagde bewijsstukken over te leggen. Met de wel door hem overgelegde stukken en de daarbij gegeven toelichting zijn er voldoende gegevens beschikbaar om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. De verwachting bestaat daarom dat het bestreden besluit 2 bij de heroverweging op het bezwaar niet in stand zal blijven. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding dit besluit te schorsen.
25. Nu voorts op grond van de door verzoeker overgelegde stukken aannemelijk is dat verzoeker in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeert en dat gelet op de dagvaarding wegens de huurschuld sprake is van een spoedeisend belang, zal de voorzieningenrechter de hierna te noemen voorlopige voorziening treffen.
26. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 874,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van twee proceshandelingen.
III. Uitspraak
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Middelburg
wijst het verzoek om voorlopige voorziening gericht tegen het besluit van 28 juli 2010 af;
schorst het bestreden besluit van 16 augustus 2010 tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar;
treft de voorlopige voorziening dat aan verzoeker voorschotten worden verstrekt als had hij recht op bijstand ingevolgde de Wwb naar de norm voor een alleenstaande met ingang van 20 augustus 2010 tot en met zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar;
bepaalt dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 41,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op
€ 874,- (achthonderdvierenzeventig euro), te betalen door verweerder aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bins-Scheffer, griffier en op 2 september 2010 in het openbaar uitgesproken.
Griffier, Voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden op: 2 september 2010