RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel
zaak/reknr: 71122 / JE RK 10-1
beschikking van de kinderrechter d.d. 22 juli 2010
in de zaak met betrekking tot de onder toezicht gestelde jeugdige
[de jeugdige] (hierna: de jeugdige),
geboren te [geboortegegevens jeugdige],
[vader van jeugdige] (hierna: de vader), zonder bekende woon- en/of verblijfplaats,
[moeder van jeugdige] (hierna: de moeder), wonende te Hulst, [adres van moeder]
advocaat: mr. S. Köller te Middelburg.
De ouders zijn belast met het gezag over de jeugdige.
De jeugdige verblijft in een gezinshuis van [naam en plaats gezinshuis].
Het verdere procesverloop
Op 4 januari 2010 heeft mr. S. Köller namens de moeder een verzoekschrift met bijlagen ingediend, strekkende tot vervallen verklaring van een door de Stichting Bureau Jeugdzorg Zeeland (hierna: de Stichting) gegeven aanwijzing van 21 december 2009 met betrekking tot de zorgregeling tussen de moeder en de jeugdige (hierna: de aanwijzing), alsmede strekkende tot het vaststellen van een zorgregeling tussen de moeder en de jeugdige van één weekend per maand.
Bij beschikking van 19 maart 2010, alsmede bij processen-verbaal van 4 juni 2010, 2 juli 2010 en 9 juli 2010, is de beslissing op het verzoek aangehouden.
Op 28 juni 2010 is van de Raad aanvullende informatie ontvangen.
Op 15 juli 2010 is van mr. Köller aanvullende informatie ontvangen.
Op 15 juli 2010 heeft de kinderrechter het verzoek wederom ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Köller;
- de Stichting;
- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
Bij beschikking van 22 september 2005 van de kinderrechter is de ondertoezichtstelling van de jeugdige uitgesproken met ingang van 22 september 2005 tot 22 september 2006.
Bij beschikking van 22 september 2005 van de kinderrechter is een machtiging tot uithuisplaatsing van de jeugdige verleend met ingang van 22 september 2005 tot 22 september 2006.
Bij beschikking van 20 augustus 2009 is de ondertoezichtstelling laatstelijk verlengd met ingang van 22 september 2009 tot 22 september 2010.
Bij beschikking van 20 augustus 2009 is de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de jeugdige laatstelijk verlengd met ingang van 22 september 2009 tot 22 september 2010.
Met de aanwijzing heeft de Stichting een omgangsregeling bij uithuisplaatsing tussen de jeugdige en de moeder vastgesteld voor de periode januari 2010 tot en met juli 2010. De omgangsregeling voorziet in genoemde periode in twaalf bezoeken van telkens drie uur, deels begeleid, deels onbegeleid, op neutraal terrein. In de omgangsregeling is voorts bepaald dat de jeugdige en de moeder één keer per week telefonisch contact kunnen hebben.
De beslissing op het verzoek is aangehouden in afwachting van het door de Raad te verrichten onderzoek en uit te brengen advies over de omgangsregeling. Op
28 juni 2010 is van de Raad het onderzoeksrapport ontvangen.
De Raad heeft in het rapport geadviseerd een omgangsregeling vast te stellen, waarbij de jeugdige tijdens iedere schoolvakantie van een week of langer gedurende een aantal uren in de thuissituatie bij de moeder op bezoek komt. Continue begeleiding tijdens de bezoeken lijkt niet langer noodzakelijk. Wel is van belang dat de omgangsregeling wordt opgebouwd en dat na elke stap een evaluatie plaatsvindt. De reactie van de jeugdige op de bezoeken dient leidend te zijn. Wanneer blijkt dat zij goed reageert op de bezoeken aan de moeder, kan de frequentie hiervan mogelijk worden uitgebreid.
Namens de moeder is gesteld dat het advies van de Raad onvoldoende is onderbouwd. Allereerst wordt door de Raad gesteld dat de bezoeken begeleid, alsmede in duur en frequentie beperkt moeten worden in verband met een mogelijk loyaliteitsconflict bij de jeugdige. Dat hiervan sprake is, is echter niet vastgesteld. Voorts wordt door de Raad aangevoerd dat de bezoeken van de jeugdige aan haar moeder gepaard gaan met broekpoepen.
Dit is echter niet altijd het geval en het komt ook voor wanneer zij op bezoek is bij haar grootouders. De conclusie dat het broekpoepen samenhangt met de bezoeken aan de moeder is dan ook te vergaand. Ten slotte stelt de Raad dat bij de moeder sprake is van stemmingswisselingen. Uit het onderzoeksrapport d.d. 10 augustus 2009 van het door het OGH verrichte onderzoek is gebleken dat het reeds een aantal jaren goed met haar gaat en dat haar situatie stabiel is. Dit wordt bevestigd door een verklaring van de huidige behandelaar van de moeder, [sociaal psychiatrisch verpleegkundige ], sociaal psychiatrisch verpleegkundige van Emergis te Terneuzen. Waar partijen het wel over eens zijn, is dat omgang in de thuissituatie bij de moeder kan plaatsvinden. In de aanwijzing is dit niet opgenomen en de aanwijzing dient dan ook vervallen te worden verklaard, waarna de kinderrechter een nieuwe omgangsregeling moet vaststellen. Uiteindelijk zou de jeugdige eens per vier weken een weekend bij de moeder moeten verblijven, maar dit dient zorgvuldig opgebouwd te worden, bijvoorbeeld als volgt:
• twee keer gedurende één dag per vier weken met begeleiding bij de moeder;
• twee keer gedurende één dag per vier weken met beperkte begeleiding (bijvoorbeeld aan het begin en aan het einde van het bezoek) bij de moeder;
• twee keer gedurende één dag per vier weken zonder begeleiding bij de moeder;
• één weekend per vier weken (inclusief een overnachting) zonder begeleiding of met beperkte begeleiding bij de moeder.
De voorgestelde regeling zou na ongeveer een jaar geëvalueerd kunnen worden, waarna mogelijk omgang inclusief twee aaneengesloten overnachtingen bij de moeder kan plaatsvinden. De moeder heeft de wens om de jeugdige met haar verjaardag in december 2010 een nacht bij haar te laten logeren. Mogelijk kan al worden onderzocht of dit tot de mogelijkheden behoort.
De Stichting vindt de inhoud van het onderzoeksrapport van de Raad herkenbaar en zij staat achter het advies van de Raad. Bij de jeugdige is sprake van ernstige problematiek en zij heeft veel hulp en aandacht nodig. Het is in haar belang dat een omgangsregeling zorgvuldig wordt opgebouwd. In geval van de namens de moeder voorgestelde omgangsregeling is daar geen sprake van, nu binnen zes maanden zou worden toegewerkt naar een bezoek van één weekend per vier weken inclusief een overnachting. Of het mogelijk is dat de jeugdige met haar verjaardag een nacht bij de moeder blijft logeren, is op dit moment nog niet te beoordelen. De omgangsregeling en de reactie van de jeugdige daarop dienen de komende periode te worden geëvalueerd, waarna hierover een beslissing kan worden genomen.
De kinderrechter overweegt als volgt.
De Stichting is een stichting als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg, die als bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moet worden aangemerkt. Een aanwijzing van een instelling als bedoeld in artikel 1:258 BW is een besluit in de zin van de Awb.
Bij het geven van een aanwijzing dient een instelling als de Stichting de eisen die volgens de Awb gelden bij het nemen van besluiten, in acht te nemen. Daarnaast mag een instelling als de Stichting niet handelen in strijd met de ongeschreven algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
De aanwijzing is op grond van artikel 1:263a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) genomen. Op de aanwijzing is artikel 1:259 BW van toepassing. Bij de beoordeling van het verzoek vervallenverklaring van de aanwijzing kan rekening worden gehouden met gewijzigde omstandigheden. De kinderrechter kan een zodanige regeling vaststellen als hem in het belang van de jeugdige wenselijk voorkomt.
De Raad overweegt in haar rapport van 24 juni 2010 onder meer het volgende:
De huidige omgangsregeling bestaat uit een aantal uren per (ongeveer) zes weken, die moeder met [de jeugdige] in Roosendaal kan doorbrengen. Bij goed weer kan zij een speeltuin bezoeken, bij slecht weer is zij aangewezen op winkels of op een bioscoop. Aan de moeder is de spelkamer van Bureau Jeugdzorg te Roosendaal aangeboden, maar de moeder heeft hier tot nu toe geen gebruik van gemaakt. De Raad is van mening dat deze omgangsregeling veel onrust en onzekerheid met zich meebrengt, neem alleen al de weersafhankelijkheid. De Raad is er een voorstander van dat [de jeugdige] met haar moeder contact houdt op een zodanige wijze dat dit hun beiden recht doet. Het meest voor de hand liggend is de thuissituatie van de moeder. [de jeugdige] wil graag haar moeder thuis bezoeken en zij laat zien enthousiast te zijn over de aandacht die zij van haar moeder krijgt. Dit maakt dat, naast de aanwezige goede intenties van moeder, de Raad meent dat een contact in de thuissituatie van de moeder het meest in het belang van [de jeugdige] is.
Gelet op deze overweging in het raadsrapport en het door de Raad uitgebrachte advies om een andere omgangsregeling vast te stellen, moet worden vastgesteld dat de omstandigheden in vervolg op de datum waarop de aanwijzing is genomen, zijn gewijzigd. Het wordt inmiddels in het belang van de jeugdige geacht dat omgang in de thuissituatie bij de moeder plaatsvindt. Nu de aanwijzing daar niet in voorziet, zal het verzoek tot vervallenverklaring worden toegewezen.
De kinderrechter stelt vast dat er geen overeenstemming is tussen de belanghebbenden over de opbouw, frequentie en duur van de nader vast te stellen regeling. De kinderrechter ziet dan ook aanleiding een omgangsregeling vast te stellen die hem in het belang van de jeugdige wenselijk voorkomt. In dat kader wordt het volgende overwogen. De jeugdige is een zeer kwetsbaar meisje met een risicovolle persoonlijkheidsontwikkeling. Zij heeft een sterke behoefte aan duidelijkheid, stabiliteit en veiligheid. De kinderrechter is, gelet op de ter zake uitgebrachte adviezen, van oordeel dat het in het belang van de jeugdige is als de bezoeken plaatsvinden in de thuissituatie van de moeder. Op basis van de door [sociaal psychiatrisch verpleegkundige ], sociaal psychiatrisch verpleegkundige, over de moeder verstrekte informatie lijkt aannemelijk dat de moeder in staat moet worden geacht op verantwoorde wijze invulling te geven aan die bezoeken. Dat neemt niet weg dat te verwachten is dat de bezoeken bij de moeder thuis voor de jeugdige een grote verandering zullen betekenen en mogelijk onrust met zich zullen brengen en het lijkt, gelet op de persoon van de jeugdige, aannemelijk dat zij tijd nodig zal hebben om zich aan deze nieuwe situatie aan te passen. Gelet hierop lijkt het vooralsnog niet in het belang van de jeugdige om de frequentie van de bestreden aanwijzing, namelijk twee keer per maand, aan te houden. Wanneer het advies van de Raad zou worden gevolgd, is de frequentie van de bezoeken echter substantieel lager dan wanneer frequentie van de bestreden aanwijzing zou worden gevolgd. Dat is evenmin in het belang van de jeugdige.
Alles overwegende is het naar het oordeel van de kinderrechter in het belang van de jeugdige als zij één keer per drie weken gedurende vier uur per dag begeleid contact met haar moeder zal hebben in de thuissituatie van de moeder. Deze regeling dient na elk contact geëvalueerd te worden en kan, wanneer partijen daar overeenstemming over bereiken, worden aangepast. De reactie van de jeugdige op de bezoeken zal daarbij leidend moeten zijn. De omgangsregeling zal gelden van 22 juli 2010 tot 22 januari 2011. Onderdeel van de regeling is een wekelijks belcontact tussen de jeugdige en de moeder.
De moeder heeft als grote wens dat de jeugdige met haar verjaardag een nacht bij de moeder kan logeren. De kinderrechter ziet geen mogelijkheid zich in het kader van deze beslissing over de haalbaarheid van die wens uit te laten. Of dit mogelijk is zal mede afhangen van de reactie van de jeugdige op de nieuwe omgangsregeling. De kinderrechter gaat er van uit dat de wens van de moeder bij de evaluaties en een eventuele aanpassing van de regeling voor ogen wordt gehouden.
verklaart de schriftelijke aanwijzing van 21 december 2009 over de zorgregeling tussen de moeder en de jeugdige met ingang van 22 juli 2010 vervallen;
bepaalt dat er in de periode van 22 juli 2010 tot 22 januari 2011 begeleid omgang tussen de jeugdige en de moeder zal zijn gedurende één keer per drie weken, vier uur per dag, in de thuissituatie van de moeder en bepaalt dat er in genoemde periode één keer per week telefonisch contact tussen de jeugdige en de moeder zal zijn;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven te Middelburg door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van Y.W. Bogaard als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juli 2010.