ECLI:NL:RBMID:2010:BN2365

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
22 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/788
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning bijstandsuitkering na verzuim UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 22 juli 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. W.H. Oome, en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland. Eiser had een aanvraag voor bijstandsuitkering ingediend, die door het UWV niet tijdig was verwerkt, waardoor hij geen bijstandsuitkering ontving vanaf de datum waarop hij recht had op bijstand. Eiser had zich op 10 februari 2009 gemeld bij zijn werkcoach van het UWV, maar was niet goed geïnformeerd over de mogelijkheid om bijstand aan te vragen. De rechtbank oordeelde dat het UWV, door niet adequaat te handelen, verantwoordelijk was voor het verzuim van eiser om tijdig een aanvraag in te dienen. De rechtbank stelde vast dat eiser als gevolg van zijn dyslexie hulp nodig had bij het aanvragen van de uitkering en dat het UWV hem niet voldoende had begeleid. De rechtbank concludeerde dat er bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de bijstandsuitkering met terugwerkende kracht vanaf 24 februari 2009 moest worden toegekend. Het bestreden besluit van verweerder werd vernietigd en de rechtbank herstelde de situatie door zelf in de zaak te voorzien. Eiser werd in de proceskosten vergoed en het griffierecht werd door verweerder aan eiser terugbetaald. De uitspraak biedt inzicht in de verantwoordelijkheden van het UWV en de gemeente in het proces van bijstandsverlening.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 09/788
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[naam],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. W.H. Oome, jurist bij FNV Bouw te Rotterdam,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland,
gevestigd te Zierikzee,
verweerder.
I. Procesverloop
Eiser heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen een besluit op bezwaar van 10 augustus 2009 van verweerder (het bestreden besluit).
Het beroep is op 10 juni 2010 ter zitting behandeld. Eiser is daar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde W.A. van Ballegooijen. Verder is [naam], broer van eiser, aanwezig.
II. Overwegingen
1. Eiser heeft op 8 april 2009 bij verweerder een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) aangevraagd met ingang van 23 februari 2009.
2. Bij besluit van 14 april 2009 heeft verweerder eiser een bijstandsuitkering toegekend met ingang van 30 maart 2009. De gemachtigde van eiser heeft verweerder telefonisch gevraagd dit besluit te herzien en eiser ingaande de beëindigingsdatum van de WW-uitkering een bijstandsuitkering toe te kennen. Bij besluit van 28 april 2009 heeft verweerder geweigerd aan dit verzoek te voldoen.
3. Eiser heeft op 4 mei 2009 zowel tegen het besluit van 14 april 2009 als tegen het besluit van 28 april 2009 bezwaar gemaakt. De bezwaaradviescommissie heeft verweerder geadviseerd de bijstandsuitkering te doen ingaan, nadat de WW-uitkering is geëindigd.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder in afwijking van het advies van de bezwaar-adviescommissie het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder vindt dat er geen aanleiding is om met terugwerkende kracht per 24 februari 2009 bijstand toe te kennen. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep inzake de toepassing van artikel 43 en 44 van de WWB wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend en/of de melding bij het CWI heeft plaatsgevonden. Van dit standpunt kan worden afgeweken, wanneer bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Daarvan is niet gebleken. Verder is niet gebleken van zodanige, bijzondere omstandigheden dat met terugwerkende kracht bijstand verleend zou moeten worden. Het is de eigen verantwoordelijkheid van eiser om zelf te informeren. Dat had hij kunnen doen na ontvangst van de brief van 28 januari 2009 over de beëindiging van de WW-uitkering. Dat het UWV steken heeft laten vallen, kan de gemeente niet worden verweten. De inschatting van eiser dat hij wel weer aan het werk zou komen dient voor zijn rekening te blijven. De bijstand is toegekend op 30 maart 2009. Daarmee is eiser niet tekort gedaan. Verweerder verwijst voor dit standpunt naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 september 2006 (LJN: AY8994).
5. Eiser voert aan dat hij zich heeft gemeld bij de werkcoach van het UWV op 10 februari 2009, nadat hij de brief van 28 januari 2009 over beëindiging van de WW-uitkering per
23 februari 2009 had gekregen. In die brief staat niets over een mogelijke aanvraag om bijstand. In tegenstelling tot hetgeen verweerder stelt, was het niet eiser maar zijn werkcoach die vertrouwen had en is blijven houden dat eiser wel tijdig aan het werk zou komen. De taak van de werkcoach is om te begeleiden. De werkcoach kan ook een aanvraag innemen. De werkcoach van het UWV heeft eiser niet goed geïnformeerd. Ook heeft [naam],
de broer van eiser, vóór 24 februari 2009 nog bij de gemeente gemeld dat eiser een WWB- uitkering nodig had.
Ter zitting heeft [naam broer] verklaard dat eiser begeleiding nodig had en dat hij zelf daartoe niet altijd in staat was gezien zijn eigen handicap. Toen ze na het gesprek met de werkcoach een hun bekende ambtenaar tegenkwamen in het gemeentehuis en hun verhaal vertelden, adviseerde deze bekende om direct bijstand aan te vragen.
De rechtbank overweegt het volgende.
6. Het telefonische verzoek om herziening is gedaan hangende de termijn waarbinnen bezwaar kon worden gemaakt tegen het besluit van 14 april 2009. Vervolgens heeft eiser
ook daadwerkelijk tijdig een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. Naar het oordeel
van de rechtbank was een besluit over herziening in dit geval een overbodige beslissing.
De rechtbank zal daarom uitsluitend beoordelen of verweerder in het bestreden besluit terecht het bezwaar tegen het besluit van 14 april 2009 ongegrond heeft verklaard.
7. Artikel 41, eerste lid, van de WWB (tekst met ingang van 1 januari 2009) bepaalt dat de aanvraag is gericht tot het college en wordt ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Na de overdracht van de aanvraag door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan het college wordt de aanvraag verder behandeld door het college.
Artikel 44 van de WWB luidt – voor zover hier van belang -:
1. Indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
2. De belanghebbende heeft zich gemeld als zijn naam, adres en woonplaats zijn geregistreerd en hij in staat is gesteld zijn aanvraag in te dienen bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
3. Indien de belanghebbende de aanvraag niet zo spoedig mogelijk indient nadat hij zich heeft gemeld en hem dit te verwijten valt, kan het college, in afwijking van het eerste lid, besluiten dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag dat de aanvraag is ingediend.
8. Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend en/of de melding bij het UWV (voorheen het CWI) heeft plaatsgevonden. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat van zodanige omstandigheden in het geval van eiser voldoende zijn gebleken. Weliswaar is het in principe de eigen verantwoordelijkheid van een betrokkene om te informeren naar een mogelijke uitkering, maar dit kan eiser in dit specifieke geval niet worden tegengeworpen.
9. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting staat voor de rechtbank voldoende vast dat eiser als gevolg van zijn dyslexie hulp nodig heeft voor het aanvragen
van een uitkering. In de brief van 28 januari 2009 van het UWV, waarin de beëindiging van de WW-uitkering per 23 februari 2009 wordt aangekondigd, is de gebruikelijke verwijzing naar een mogelijke aanvraag van een bijstandsuitkering achterwege gebleven. Verder staat vast dat eiser op 10 februari 2009 en op 23 maart 2009 gesprekken heeft gehad met een werkcoach van het UWV. Over het verloop van die gesprekken lopen de meningen van de werkcoach en eiser en zijn broer uiteen. In ieder geval is blijkens de stukken ook op 23 maart 2009, toen de noodzaak van een aanvraag duidelijk was, eiser niet geadviseerd, laat staan er bij hem op aangedrongen, dat hij een bijstandsuitkering zou aanvragen. Gezien de voorgeschiedenis van een late aanvraag van de WW-uitkering, de dyslexie en de hulp die eiser kreeg van zijn broer had een actievere opstelling van de werkcoach verwacht mogen worden. Die opstelling blijkt niet uit het dossier.
Op grond hiervan deelt de rechtbank de opvatting van de bezwaaradviescommissie dat het eiser niet kan worden verweten, dat het UWV - door tussenkomst van de ingeschakelde werkcoach - heeft verzuimd hem door te geleiden naar verweerder. Het UWV had eiser
in staat moeten stellen een aanvraag in te dienen, bijvoorbeeld door het uitreiken van een aanvraagformulier, en met hem een afspraak moeten maken voor een gesprek, waarin de aanvraag om bijstand in ontvangst kon worden genomen. Dit heeft het UWV niet gedaan.
Gelet op het samenstel van de hierboven weergegeven wettelijke bepalingen moet dit nalaten van het UWV naar het oordeel van de rechtbank worden toegerekend aan verweerder.
10. Omdat het ervoor moet worden gehouden dat op 10 februari 2009 een melding tot
stand is gekomen, dient met ingang van 24 februari 2009 een bijstandsuitkering te worden toegekend. Het bestreden besluit kan niet in stand blijven. Het beroep is gegrond.
De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en ook het besluit van 14 april 2009 herroepen.
11. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser in bezwaar (€ 644,-) en in beroep (€ 644,-) tot een bedrag van € 1.288,-.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
herroept het besluit van 14 april 2009;
bepaalt dat aan eiser een bijstandsuitkering wordt toegekend met ingang van 24 februari 2009;
bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 41,- (eenenveertig euro) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser begroot op
€ 1.288,- (twaalfhonderdachtentachtig euro), te betalen door verweerder aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, in tegenwoordigheid van mr. M.D. Bezemer-Kralt, griffier en op 22 juli 2010 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Nota bene:
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd.
Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.
Afschrift verzonden op: 22 juli 2010