ECLI:NL:RBMID:2010:BN0928

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
1 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/1015
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding voor de bouw van de Maastoren in Rotterdam

In deze zaak hebben eisers, wonende te Rotterdam, beroep ingesteld tegen een besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam, dat hen geen planschadevergoeding toekende voor de bouw van de Maastoren. Het besluit, genomen op 14 april 2009, werd na bezwaar door verweerder gehandhaafd, waarbij verweerder zich baseerde op een planschaderapport van 10 maart 2009. Dit rapport concludeerde dat de vrijstelling voor de Maastoren geen planologische verslechtering met zich meebracht, ondanks de toename in hoogte van het gebouw.

Eisers voerden aan dat zij schade lijden door dwaling, overlast, luchtverontreiniging en windhinder. Zij stelden dat hen bij de aankoop van hun appartement in 2003 was verteld dat er geen bouwplannen in zicht van de Erasmusbrug zouden komen. De rechtbank oordeelde echter dat de conclusie van het planschaderapport gevolgd kon worden. De rechtbank wees erop dat bij maximale invulling van het oude regime een kantoorgebouw van 150 meter hoog gebouwd had kunnen worden, wat voor eisers een groter probleem zou hebben gevormd dan de Maastoren.

De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een planologische verslechtering en dat de bezwaren van eisers niet opgingen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat tegen deze uitspraak hoger beroep mogelijk is. De uitspraak werd gedaan door mr. I. Dijkman, met mr. M.D. Bezemer-Kralt als griffier, op 1 juli 2010.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 09/1015
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[Namen],
wonende te Rotterdam,
eisers,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
verweerder.
I. Procesverloop
Eisers hebben bij de rechtbank Rotterdam beroep ingesteld tegen een besluit op bezwaar van 22 september 2009 van verweerder (het bestreden besluit).
De rechtbank Rotterdam heeft het beroep ter verdere behandeling doorgezonden naar de rechtbank Middelburg.
Het beroep is op 21 mei 2010 behandeld ter zitting. Voor eisers is [naam] in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde L.K.T. Schrantee. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
II. Overwegingen
1. Bij besluit van 25 juli 2006 heeft verweerder aan OVG Projecten XX B.V. te Rotterdam (met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), vrijstelling verleend voor het oprichten van een kantoorgebouw (hierna: de Maastoren), te Rotterdam. Bij besluit van gelijke datum heeft verweerder eveneens een bouwvergunning verleend voor het oprichten van de Maastoren. Bij besluit van 20 december 2006 heeft verweerder de bezwaren tegen de vrijstelling en tegen de bouwvergunning ongegrond verklaard. Het beroep tegen het besluit van 20 december 2006 heeft de rechtbank Middelburg ongegrond verklaard bij uitspraak van 21 juni 2007. Het hoger beroep tegen deze uitspraak is ingetrokken.
2. Eisers hebben bij brief van 28 februari 2008 verweerder verzocht in aanmerking te komen voor vergoeding van planschade als gevolg van de bouw van de Maastoren.
3. Verweerder heeft de Johan van Oldebarnevelt Stichting gevraagd advies uit te brengen over het verzoek van eisers. Deze stichting heeft op 10 maart 2009 rapport uitgebracht.
4. Bij besluit van 14 april 2009 heeft verweerder geweigerd om eisers planschadevergoeding toe te kennen. Na bezwaar van eisers heeft verweerder zijn standpunt in het bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder baseert zich daarbij op het planschaderapport van 10 maart 2009.
Volgens het planschaderapport levert de vrijstelling voor overschrijding van de maximale bebouwingsgrenzen in vergelijking met de maximale benutting van het vigerende bestemmingsplan geen planologische verslechtering op. Er is ook geen planologische verslechtering aannemelijk als gevolg van de toename in hoogte van bijna 15 meter in vergelijking met de toegestane bouwhoogte, dan wel wat betreft het uitzicht, de inkijk, de bezonning, de windhinder, de milieukwaliteit en de verkeersafwikkeling.
5. Eisers voeren aan dat er sprake is van dwaling, overlast, luchtverontreiniging en windhinder.
Zij hebben alvorens hun appartement te kopen in 2003 inlichtingen ingewonnen bij het City informatie centrum en bij het gemeentehuis. Daarbij is hun verteld dat er niets in het zicht van de Erasmusbrug zou komen. Zij hebben geen gelegenheid gekregen het bestemmingsplan in te zien. Hun wooncomfort is geschaad door het bouwlawaai. De luchtkwaliteit is al slecht en zij vrezen verdere verslechtering door het gebruik van de parkeergarage. De uitlaatgassen en andere slechte lucht wordt door de wind naar hen toe geblazen. Het planschaderapport geeft ten onrechte aan dat zij geen schade lijden door de Maastoren. Door de vrijstelling kijken ze nu aan tegen een parkeergarage. De zon zijn ze enkele uren per dag kwijt omdat die achter de Maastoren verdwijnt. Het planschaderapport is niet deskundig en niet onpartijdig. De WOZ waarde van het appartement is gedaald met
€ 58.000. Daaruit valt volgens eisers te concluderen dat zij schade lijden.
De rechtbank overweegt het volgende.
6. Ingevolge artikel 49 van de WRO - voorzover hier van belang – kennen burgemeester en wethouders, voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een besluit omtrent vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van deze wet, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
7. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologisch regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dienen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Wat betreft de vergelijking tussen het oude en het nieuwe planologische regime is niet de feitelijke situatie van belang. Het gaat dus niet om de vergelijking van de situatie ter plaatse vóór en na de bouw van de Maastoren, zoals eiser in zijn beroepschrift aangeeft en met de bijgeleverde foto’s illustreert. Waar het wel om gaat, is de vergelijking van hetgeen op grond van beide planologische regimes maximaal aan bebouwing of anderszins kon/ kan worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
8. Het bestreden besluit is gebaseerd op het planschaderapport van 10 maart 2009 van de Johan van Oldebarnevelt Stichting, die onafhankelijk is van de gemeente Rotterdam. In het planschaderapport is het onderzoek uitvoerig beschreven en de uitkomst ervan is mede gebruik makend van eerder verrichte onderzoekingen naar bezonning, windhinder, luchtkwaliteit en verkeersafwikkeling uitvoerig gemotiveerd. Het gegeven dat eisers het niet eens zijn met het planschaderapport maakt niet dat er sprake is van een partijdig rapport. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor de juistheid van de stelling van eisers dat de opsteller van het rapport niet onpartijdig en niet deskundig zou zijn.
9. Naar het oordeel van de rechtbank kan de conclusie van het planschaderapport dat de planologische wijziging niet heeft geleid tot een planologische verslechtering worden gevolgd. Daarbij wordt nog het volgende opgemerkt. Bij maximale invulling van het oude regime zou in ieder geval een kantoorgebouw met een hoogte van 150 meter gebouwd mogen worden op een onderbouw van 15 meter met een ondergrondse parkeergarage. Een dergelijk gebouw zou voor eisers het zicht op de Erasmusbrug (hoogte van 134,75 meter) hebben weggenomen. Vergelijking van een kantoorgebouw van 150 meter met de nu gerealiseerde Maastoren leert dat er wat het uitzicht betreft geen verslechtering is ontstaan door de planologische wijziging. Dat geldt evenzeer voor de privacy. Daarbij wordt ook in ogenschouw genomen dat de afstand tussen de Maastoren en de woning van eisers ongeveer 250 meter bedraagt. De bezonning die volgens berekening van het planschadeadvies is toegenomen is het resultaat van een vergelijking van een gebouw van 150 meter hoog volgens maximale invulling van het oude regime met de vrijstelling voor de Maastoren die verschillende hoogtes heeft, waaronder bouwdelen van 13 meter en 40,80 meter hoogte. Voor zover sprake zou kunnen zijn van windhinder, zou die windhinder ook hebben bestaan als ter plaatse een kantoorgebouw met een hoogte van 150 meter zou hebben gestaan.
Wat betreft de verslechtering van de luchtkwaliteit die eiser aanvoert, wijst de rechtbank erop dat een parkeergarage ook behoorde tot de mogelijkheden onder het oude regime.
10. Overlast als gevolg van de bouw zelf is geen schade die is onder te brengen onder de schade waarop artikel 49 van de WRO betrekking heeft. De stelling van eisers dat zij onjuiste informatie hebben gekregen over het bestaan van bouwplannen is evenmin een grond voor schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de WRO opleveren.
11. Bij het bepalen van de WOZ-waarde wordt niet, zoals bij de planvergelijking, gekeken naar de maximale invulling van het planologische regime, maar is vooral de feitelijke situatie bepalend. De wijziging in de WOZ-waarde kan daarom geen indicatie zijn voor een planologische verslechtering.
12. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op goede gronden is genomen. Het beroep is daarom ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Dijkman, in tegenwoordigheid van mr. M.D. Bezemer-Kralt, griffier en op 1 juli 2010 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: 1 juli 2010.