RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[Naam],
wonende te [Woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. drs. G.A.C. Beckers, advocaat te Maastricht,
de Burgemeester van Terneuzen,
verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2008 heeft verweerder aan eiser, onder aanzegging van bestuursdwang, gelast coffeeshop Checkpoint aan de Westkolkstraat 4 te Terneuzen, niveau Westkolkstraat en de kelder, zoals omschreven in zijn fax met bijbehorende plattegronden aan het Openbaar Ministerie van 4 juni 2008, te sluiten en gesloten te houden met ingang van 21 juli 2008 tot en met 20 januari 2009 (voor de duur van 6 maanden).
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft dit bezwaar bij besluit van 27 februari 2009 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het beroep is op 26 mei 2010 behandeld ter zitting. Eiser is daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde
mr. B.F.Th. de Moor, advocaat te Middelburg.
1. Op grond van artikel 13b van de Opiumwet, zoals dit luidde ten tijde hier van belang, is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
2. Aan eiser is op 15 november 2005 een zogenaamde gedoogverklaring afgegeven. Daarin heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat tegen de handel in softdrugs in zijn inrichting (coffeeshop Checkpoint) niet bestuursrechtelijk (in de vorm van sluiting van zijn inrichting op grond van artikel 13b van de Opiumwet) zal worden opgetreden indien en voor zolang hij voldoet aan bepaalde voorwaarden, waaronder de zogeheten AHOJ-G criteria. Volgens deze gedoogverklaring bedraagt de oppervlakte van de horecaruimte (niveau Westkolkstraat) ten hoogste 99 m2; de maximum oppervlakte van de overige (opslag)ruimten (niveau ondergronds) waarin softdrugs aanwezig mogen zijn is 50 m2 (in totaal 150 m2).
3. Op 25 april 2007 is de beleidsnota ‘Damoclesbeleid 2007 Gemeente Terneuzen’
(hierna: het Damoclesbeleid) in werking getreden. De coffeeshops waarbij gedoogd wordt dat er softdrugs in de coffeeshop worden verhandeld, dienen te voldoen aan de zogenaamde
AHOJ-G criteria. Criterium G (geen verkoop van grote hoeveelheden) van voormelde criteria houdt onder meer in dat de handelsvoorraad niet meer dan 500 gram mag bedragen. Dit criterium is landelijk door het Openbaar Ministerie vastgesteld. Op grond van het Damoclesbeleid wordt bij de eerste overschrijding van de handelsvoorraad in beginsel de gedragslijn gevolgd van sluiting voor een periode van minimaal 6 maanden.
4. Op 1 juni 2007 heeft het Regionaal Recherche Team van de politie Zeeland een inval gedaan in Checkpoint. Daarbij zijn in de coffeeshop zelf aangetroffen 622,8 gram hennep en hasj; 571 joints (89,55 gram hennep of hasj) en 53 stuks space-cakes/speculaas/chocolade met in ieder geval in totaal 712,35 gram hennep of hasj. Daarnaast is in het kantoor van de coffeeshop aangetroffen 3306,6 gram hennep en hasj; 3039 joints (470,85 gram hennep of hasj) en 174 stuks space-cakes/speculaas/chocolade met in ieder geval in totaal 3777,45 gram hennep of hasj.
5. Verweerder heeft vervolgens na ontvangst van het over deze inval opgestelde proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 maart 2008 - op grond van het Damoclesbeleid - besloten tot sluiting van Checkpoint voor de duur van 6 maanden, aangezien op 1 juni 2007 (voor de eerste maal) een overschrijding van de maximaal toegestane handelsvoorraad is aangetroffen. Daarmee zijn tevens de voorwaarden waaronder aan eiser een gedoogverklaring is verleend, geschonden. Verweerder achtte zich derhalve bevoegd tot handhavend optreden. Verweerder acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig die hem hadden moeten nopen tot het afzien van handhaving noch acht hij handhavend optreden onevenredig. In dit verband heeft verweerder gewezen op het feit dat er inmiddels op 20 mei 2008 een tweede inval was geweest, waarbij wederom meer drugs dan toegestaan waren aangetroffen.
6. Eiser kan zich hiermee niet verenigen en voert daartoe onder meer het volgende aan.
Niet eiser had in het kader van de handhaving dienen te worden aangeschreven, maar Chess B.V. als exploitant van Checkpoint.
Toepassing van bestuursdwang, zijnde een herstelsanctie, is in strijd met het recht nu de exploitatie van de coffeeshop hangende het strafrechtelijk onderzoek reeds onmogelijk was gemaakt door het Openbaar Ministerie en de raadkamer van de rechtbank.
De getroffen maatregel is zeer belastend voor eiser, terwijl het daarmee volgens het Damoclesbeleid na te streven doel niet meer kan worden gediend als gevolg van het strafrechtelijk optreden enerzijds en anderzijds het veel te lang uitblijven van het bestuurlijk besluit naar aanleiding van de gestelde overtreding.
Aan het besluit tot tijdelijke sluiting had op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een waarschuwing vooraf dienen te gaan. Een waarschuwing had ook in de rede gelegen, nu verweerder erkent dat het voorraadcriterium is opgerekt door de bestendige gedragslijn van de politie bij de door haar uitgevoerde controles.
In dit geval zijn bijzondere omstandigheden aanwezig die nopen tot afwijking van het beleid. Deze bijzondere omstandigheden zijn gelegen in het feit dat in de afgelopen 15 jaar de gedoogcriteria niet structureel zijn gehandhaafd. De voorraadcontroles, zo blijkt uit het strafdossier en het computersysteem van de politie, zijn structureel beperkt gebleven tot de werkvloer. Tot die werkvloer rekende de politie de kantoren en aangrenzende ruimten niet. Hierdoor is ook de leiding en het personeel een duidelijk onderscheid gaan maken tussen de werkvloer (de daadwerkelijk voor publiek toegankelijke ruimten) en de besloten kantoor- en opslagruimten. Door de bestendige praktijk van de politie is bij eiser het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat de ‘driehoek’ de regels als zodanig had geformuleerd.
Als alleen de voorraad in de coffeeshop zelf wordt gerekend is er geen sprake van overschrijding van de maximale handelsvoorraad. Bij de controle zijn de gripzakken meegewogen en is ook ten onrechte - in strijd met de gedragslijn die altijd is gevolgd tijdens de controles - ‘showroomwiet’ meegerekend. Indien daarmee rekening wordt gehouden is de netto voorraad minder dan 500 gram, aldus eiser.
De rechtbank overweegt als volgt.
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat de gedoogverklaring voor het verhandelen van softdrugs in coffeeshop Checkpoint aan eiser is verleend. Eiser is directeur-grootaandeelhouder van Chess B.V. en de handelsnaam van Chess B.V. is Checkpoint. Onder deze omstandigheden dienen eiser en Chess B.V. naar het oordeel van de rechtbank met elkaar vereenzelvigd te worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook niet - aangezien eiser het als directeur-grootaandeelhouder van Chess B.V., zijnde de exploitant van Checkpoint, in zijn macht had om de in geding zijnde overtreding te beëindigen dan wel om te voldoen aan de last - ten onrechte eiser aangeschreven.
8. Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiser een belang heeft bij onderhavige procedure. Ter zitting is vast komen te staan dat in de geding zijnde periode (21 juli 2008 tot en met 20 januari 2009) Checkpoint reeds vanwege strafrechtelijke belemmeringen (waaronder een beslag gericht op verbeurdverklaring) niet werd geëxploiteerd. Hoewel het beslag is omgezet in een conservatoir beslag, is eiser daarvan - zo is namens hem ter zitting verklaard - eerst na afloop van de in geding zijnde periode op de hoogte geraakt, zodat hij er van uit ging dat Checkpoint in de in geding zijnde periode niet kon worden geëxploiteerd.
Wat hier ook van zij, de rechtbank is van oordeel dat er een belang bestaat, nu onderhavige (eerste) overtreding van het G-criterium op 1 juni 2007 de opmaat is geweest voor het intrekken van de gedoogverklaring (procedurenummer 09/676) na de nieuwe overtreding van dat criterium, geconstateerd bij de tweede justitiële inval op 20 mei 2008.
9. Tussen partijen is niet in geschil dat in Checkpoint softdrugs, als vermeld op lijst II behorend bij de Opiumwet, worden verkocht. Hieruit volgt reeds dat verweerder in beginsel op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd was tot toepassing van bestuursdwang. Dat met betrekking tot coffeeshops een gedoogbeleid wordt gevoerd, doet aan het bestaan van deze bevoegdheid niet af.
10. Ter uitoefening van zijn bevoegdheid hanteert verweerder het Damoclesbeleid.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder bij het vaststellen van dit beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten is gegaan.
De volgende vraag is of verweerder het beleid juist heeft toegepast.
11. In dit kader heeft eiser in de eerste plaats bestreden dat de hoeveelheden aangetroffen softdrugs, zoals verwoord in voornoemd proces-verbaal van bevindingen, juist zijn. In ieder geval heeft eiser aangevoerd dat de juiste hoeveelheden niet vast staan, omdat hij geen contra-expertise heeft kunnen laten verrichten, dat bij de bepaling van de hoeveelheden de gripzakjes zijn meegewogen en dat in strijd met de vaste gedragslijn ook de ‘showroomwiet’ is meegeteld.
12. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door brigadier-rechercheur
[naam] op 6 maart 2008, is bij de inval op 1 juni 2007 in de coffeeshop/verkoopruimte van Checkpoint een hoeveelheid softdrugs aangetroffen van ruim 700 gram en in het naastgelegen kantoor een hoeveelheid van ruim 3700 gram.
13. Conform vaste jurisprudentie heeft verweerder in beginsel uit mogen gaan van de juistheid van de inhoud van voormeld ambtsedig opgemaakt proces-verbaal. De rechtbank ziet in het door eiser aangevoerde geen aanleiding om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Temeer omdat het in geding zijnde proces-verbaal, zoals verweerder ook naar voren heeft gebracht, het resultaat is van een hercontrole van de tijdens de inval op 1 juni 2007 aangetroffen en in de processen-verbaal van inbeslagneming en beslaglijsten genoemde hoeveelheden.
14. [Naam] (forensisch technisch onderzoeker) heeft op 26 oktober 2009 ten aanzien van de bruto/netto wegingen verklaard dat de hoeveelheid drugs altijd (steekproefsgewijs) wordt bepaald zonder verpakking. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de in het proces-verbaal vermelde hoeveelheden netto-hoeveelheden betreffen en dat de gripzakken niet zijn meegewogen.
15. Ten slotte merkt de rechtbank in dit kader op dat het Openbaar Ministerie bepaalt of de drugs worden vernietigd. Dat geen contra-expertise meer kon worden verricht, valt verweerder derhalve niet te verwijten.
16. Vervolgens is tussen partijen in geschil of het kantoor, waarin softdrugs zijn aangetroffen, dient te worden aangemerkt als behorend tot een publiek toegankelijk lokaal of tot het bij het lokaal behorende erf, als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.
17. Bij de beantwoording van deze vraag stelt de rechtbank voorop dat in de Opiumwet of in het beleid geen criteria zijn opgenomen aan de hand waarvan deze vraag zou kunnen worden beantwoord. Ook in de rechtspraak over artikel 13b van de Opiumwet zijn hiervoor geen algemeen toepasbare criteria ontwikkeld.
18. Volgens Van Dales Groot woordenboek der Nederlandse taal dient onder ‘lokaal’ in dit verband te worden verstaan: een gebouw met betrekking tot het doel waarvoor het bestemd is, dan wel een ruim vertrek, zaal, vooral met betrekking tot het doel waarvoor het wordt gebruikt. Onder ‘erf’ dient volgens dit woordenboek in dit verband te worden verstaan grond of afgezette ruimte waarop het huis staat, dan wel huis met de daarbij behorende grond.
19. De rechtbank leidt uit de voormelde betekenis van het woord ‘lokaal’ af dat in het normaal spraakgebruik het gebruiksdoel een relevante omstandigheid is bij het vaststellen wat al dan niet onder een lokaal dient te worden verstaan. Gelet hierop dient naar het oordeel van de rechtbank het kantoor te worden aangemerkt als te behoren tot de coffeeshop, als voor publiek toegankelijke ruimte, nu vast staat dat de daarin aangetroffen softdrugs bestemd waren om te worden verkocht in de verkoopruimte. Nu het kantoor ten dienste stond van de verkoopruimte, deze slechts met een niet afgesloten deur daarvan afgescheiden was en er een directe relatie is tussen de in het kantoor gevonden drugs en de verkoopruimte als zodanig, dienen de in het kantoor aangetroffen drugs naar het oordeel van de rechtbank mede als handelsvoorraad te worden aangemerkt.
20. Als gevolg van dit oordeel zijn ook eisers stellingen ten aanzien van de gripzakken en de ‘showroomwiet’ niet relevant, nu in het kantoor alleen al 3700 gram softdrugs zijn aangetroffen en derhalve de maximale handelsvoorraad van 500 gram ruim wordt overschreden. Zelfs al zouden de gripzakjes zijn meegewogen en de ‘showroomwiet’ buiten beschouwing zijn gebleven, dan nog is het niet aannemelijk dat de maximale handelsvoorraad niet zou zijn overschreden.
21. Eiser heeft verder betoogd dat een sluiting voor 6 maanden bij een eerste overtreding onredelijk lang is en dat volstaan had dienen te worden met een waarschuwing.
22. De rechtbank stelt vast dat de duur van de sluiting van 6 maanden in een geval als het onderhavige - als minimale duur - rechtstreeks voortvloeit uit het beleid. Dit beleid is, zoals hiervoor overwogen, niet onredelijk. Eisers betoog slaagt derhalve niet.
23. De rechtbank ziet voorts in de lengte van de periode tussen de inval en het handhavingsbesluit en in het feit dat Checkpoint in de in geding zijnde periode vanwege strafrechtelijke belemmeringen niet kon worden geëxploiteerd, geen aanleiding om te oordelen dat verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang geen gebruik heeft kunnen maken. De rechtbank betrekt hierbij dat kort na de inval (op 22 juni 2007) al aan eiser is meegedeeld dat ten aanzien van de consequenties van de inval het Damoclesbeleid 2007 van toepassing is. De rechtbank acht het vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid niet onredelijk dat verweerder wilde beschikken over het proces-verbaal van bevindingen van de politie om te beoordelen of tot het toepassen van bestuursdwang diende te worden overgegaan. Dit is ook overeenkomstig het Damoclesbeleid waaruit volgt dat informatie van de politie en het Openbaar Ministerie benodigd is voor de beoordeling of bestuursdwang dient te worden toegepast. Uiteindelijk heeft het tot 21 maart 2008 geduurd totdat verweerder de beschikking kreeg over dat proces-verbaal van bevindingen.
Daarnaast kan de rechtbank zich verenigen met verweerders stelling dat het onduidelijk was hoe lang de strafrechtelijke belemmeringen zich zouden verzetten tegen exploitatie van Checkpoint, maar dat de verwachting was dat die belemmeringen elk moment konden worden opgeheven, en voorkomen diende te worden dat Checkpoint in de bedoelde periode zou heropenen. Om die reden is - ondanks die strafrechtelijke belemmeringen - toch besloten tot toepassing van bestuursdwang. Uit de namens eiser ter zitting afgelegde verklaring blijkt ook dat - alhoewel eiser daarvan eerst later kennis heeft gekregen - het beslag ten behoeve van de verbeurdverklaring op een bepaald moment is omgezet in een conservatoir beslag.
Overigens merkt de rechtbank op dat eiser – vanwege die reeds bestaande strafrechtelijke belemmeringen – door onderhavige handhavingsactie geen extra nadeel heeft ondervonden. Ook in dat licht bezien acht de rechtbank de in geding zijnde sanctie van sluiting gedurende 6 maanden niet onredelijk.
24. Eiser heeft voorts een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel in die zin dat verweerder volgens hem het recht heeft verwerkt om handhavend op te treden, nu verweerder wist dan wel kon weten, onder meer gelet op het grote aantal bezoekers van Checkpoint, dat er een grotere handelsvoorraad diende te zijn dan maximaal was toegestaan. Voorts mocht eiser er volgens eigen zeggen vanuit gaan dat het kantoor niet zou worden gerekend tot de coffeeshop, nu bij eerdere controles nooit het kantoor is gecontroleerd, terwijl de controleurs wisten dan wel konden weten dat daar een voorraad softdrugs aanwezig was.
25. Ten aanzien van deze stellingname merkt de rechtbank op, dat uit het dossier genoegzaam blijkt dat tijdens eerdere controles alleen de verkoopruimte is gecontroleerd en niet het kantoor. De rechtbank gaat er echter van uit dat dat verband houdt met de in de gedoogverklaring genoemde ruimtes waar drugs aanwezig mochten zijn: de horecaruimte (niveau Westkolkstraat) ten hoogste 99 m2 en de overige (opslag)ruimten (niveau ondergronds) van 50 m2. De rechtbank vindt een aanwijzing voor dit standpunt in de verklaring van [naam] (bijzonder opsporingsambtenaar van politie) van 28 oktober 2009 ten aanzien van de te controleren ruimtes; blijkbaar was de opdracht van de politie beperkt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser er in ieder geval niet op mogen vertrouwen dat het kantoor nooit zou worden gecontroleerd noch dat de drugs die daar aanwezig waren niet zouden worden gerekend tot de handelsvoorraad. Een expliciete toezegging door het bevoegd gezag is daartoe ook nooit gedaan.
26. Voorts merkt de rechtbank op dat het eiser bekend was dat hij op grond van de gedoogverklaring en op grond van het Damoclesbeleid niet meer aan handelsvoorraad mocht hebben dan 500 gram. Het is voor rekening en risico van eiser om te voldoen aan de voorwaarden van de gedoogverklaring en het beleid. Voorts is het eisers eigen keuze geweest om de verkoopruimte te bevoorraden vanuit het naastgelegen kantoor. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser geen gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt.
27. Nu de rechtbank het Damoclesbeleid niet onredelijk acht, het bestreden besluit conform het beleid is en er naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheden zijn die verweerder hadden moeten nopen tot afwijking van het beleid, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot toepassing van bestuursdwang. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond.
Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente als voorzitter en mr. W.M.P. van Alphen en
mr. I. Dijkman als leden, in tegenwoordigheid van mr. H.D. Sebel als griffier en op 1 juli 2010 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: 1 juli 2010.