ECLI:NL:RBMID:2010:BM8189

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
31 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
199100
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst na arbeidsongeval en twijfels over toedracht

In deze zaak verzoekt [partij A] de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [partij B] op grond van dringende redenen, na een arbeidsongeval dat door [partij B] is gemeld. [Partij B] is sinds 1985 in dienst bij [partij A] als autorijder/havenwerker/vorkheftruckchauffeur. Op 17 september 2008 zou hij een ongeval hebben gehad, maar de toedracht en datum van het ongeval zijn door [partij A] in twijfel getrokken. Na een onderzoek door een expertisebureau, dat concludeert dat de toedracht van het ongeval onjuist is, wordt [partij B] op staande voet ontslagen. [Partij B] heeft hiertegen geprotesteerd en de Arbeidsinspectie ingeschakeld. De kantonrechter oordeelt dat de vraag of er daadwerkelijk een arbeidsongeval heeft plaatsgevonden niet ter discussie staat in deze procedure. De rechter moet enkel beoordelen of er voldoende redenen zijn voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter concludeert dat de wisselende verklaringen van [partij B] over de datum en toedracht van het ongeval niet voldoende zijn om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Het verzoek van [partij A] wordt afgewezen, en [partij A] wordt veroordeeld in de proceskosten van [partij B].

Uitspraak

Uitspraak
zaak/repnr.: 10-257 blad 2
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector kanton
127190 05-1829
Locatie Terneuzen
zaak/repnr.: 199100/10-257
beschikking van de kantonrechter d.d. 31 maart 2010
in de zaak van:
de besloten vennootschap
[A],
gevestigd te [adres],
verzoekende partij,
verder te noemen: [partij A],
gemachtigde: mr. H.E. Meerman,
t e g e n :
[B],
wonende te [adres],
verwerende partij,
verder te noemen: [partij B],
gemachtigde: mr. F.L.I. de Vleesschauwer.
het verloop van de procedure
De procedure is als volgt verlopen:
- verzoekschrift, ingediend op 12 februari 2010,
- verweerschrift,
- brief mr. De Vleesschauwer d.d. 15 maart 2010,
- brief mr. Meerman d.d. 16 maart 2010,
- mondelinge behandeling d.d. 17 maart 2010,
- brieven gemachtigden partijen, waarbij om een beschikking wordt gevraagd, nu een regeling in der minne niet tot stand is gebracht.
De beoordeling van de zaak
1. [Partij B], geboren [in] 1960, is op 11 juni 1985 bij (de rechtsvoorgangster van) [partij A] in dienst getreden. Zijn functie is autorijder/havenwerker/vorkheftruckchauffeur en het laatst genoten salaris bedraagt € 2.897,47 bruto per maand exclusief vakantiegeld en andere emolumenten.
2. [Partij B] werkt sedert 1 maart 2004 bij [partij A]. Daarvoor was hij werkzaam bij andere vennootschappen behorende tot de [partij A] groep. [Partij B] werkt in [adres] in de AVP-ruimte (Added Value Paper). In die ruimte worden rollen papier die zijn beschadigd, gerenoveerd. De direct leidinggevende van [partij B] is [X].
3. [Partij B] heeft zich op 24 november 2008 ziek gemeld. Hij geeft op voetklachten te hebben en zegt daarbij een week voor de ziekmelding een rol op zijn voet te hebben gehad tijdens het verrichten van de bedongen arbeid. Op 4 december 2008 heeft [partij B] zijn werk hervat, maar op 8 december 2008 meldde hij zich weer ziek. Hij is tot op heden arbeidsongeschikt en onder medische behandeling voor zijn voet. De arbeidsongeschiktheid wordt niet betwist.
4. Op 26 januari 2009 heeft [X] op verzoek van [partij B] een incidentenrapport ingevuld. Als datum van het incident wordt 17 september 2008 genoemd. Ook in dit rapport wordt melding gemaakt van voetletsel, opgelopen tijdens het werk. Op 21 oktober 2009 heeft [partij B] zijn werkgever aansprakelijk gesteld voor de schade die hij lijdt als gevolg van een hem op 23 oktober 2008 op het werk overkomen ongeval. Ook hier wordt aangeven dat [partij B] letsel aan zijn linkervoet heeft opgelopen. [Partij A] heeft de aansprakelijkstelling door [partij B] gemeld bij haar verzekeringsmaatschappij.
5. [Partij B] wordt op 27 oktober 2009 door [partij A] aangesproken over de door hem gestelde toedracht van het arbeidsongeval, waarbij [partij A] de verklaring van [partij B] over toedracht en datum ongeval in twijfel trekt. [Partij B] meldt diezelfde dag per mail aan de tussenpersoon van de verzekeraar dat hij zich heeft vergist in de datum. Deze moet zijn 23 september 2008.
6. In opdracht van [partij A] voert een expertisebureau een toedrachtonderzoek uit. Dat bureau constateert onduidelijkheden met betrekking tot datum en toedracht ongeval. Op 26 november 2009 vindt er een gesprek plaats tussen [medewerker Y]] van het expertisebureau en [partij B]. [Y] brengt rapport uit en concludeert dat de door [partij B] geschetste toedracht aantoonbaar onjuist is. Als er al een arbeidsongeval is geweest, hetgeen [Y] onwaarschijnlijk lijkt, dan zijn de feitelijke omstandigheden in elk geval anders dan door [partij B] is vermeld.
7. [Partij B] wordt op 26 november 2009 geschorst. Op 2 december 2009 wordt het expertiserapport aan [partij B] overhandigd. Een gesprek daarover op 3 december 2009 is door [partij B] geweigerd. Op 3 december 2009 levert de toenmalige gemachtigde van [partij B] commentaar op het rapport. In die brief wordt gesproken over 24 september 2008 als datum ongeval. [Partij B] wordt bij brief van 11 december 2009 op staande voet ontslagen. [Partij A] begint de brief met vast te stellen dat [partij B] voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad voor wederhoor, maar daarvan (om volgens [partij A] onduidelijke redenen) geen gebruik heeft gemaakt. In de ontslagbrief wordt aangegeven dat [partij B] [partij A] aansprakelijk heeft gesteld voor schade als gevolg van een arbeidsongeval. [Partij A] geeft aan dat nog steeds onduidelijkheid bestaat wanneer het ongeval zou hebben plaatsgevonden. Inmiddels zijn er vijf data genoemd. Collega’s die [partij B] stelt te hebben geïnformeerd over het ongeval weten van niets. Uit de administratie blijkt de papierrol waarmee het ongeval zou hebben plaatsgevonden, in tegenstelling tot wat [partij B] beweert, niet door hem te zijn afgekeurd. Tot slot hebben de uitgevoerde onderzoeken uitgewezen dat het ongeval niet kan hebben plaatsgevonden op een manier zoals door [partij B] gesteld. Al deze omstandigheden tezamen, maar ook ieder op zichzelf, vormen voor [partij A] een dringende reden op grond waarvan [partij B] op staande voet ontslagen wordt. Met zijn handelwijze is [partij B] het vertrouwen van [partij A] als werkgever onwaardig geworden. [Partij B] heeft schriftelijk geprotesteerd tegen het ontslag op staande voet.
8. [Partij B] heeft in december 2009 de Arbeidsinspectie ingeschakeld. Onduidelijk is nog tot wat dat heeft geleid of zal leiden.
9. Op 29 december 2009 vindt alsnog een reconstructie van het door [partij B] gestelde arbeidsongeval plaats. Eerst op die datum maakt [partij B] melding van gladheid van de vloer door (regen)water als (mede)oorzaak van het arbeidsongeval.
10. De verzekeraar van [partij A] heeft de aansprakelijkheid van de door [partij B] gelegen schade en nog te lijden schade als gevolg van voetletsel afgewezen, omdat, samengevat weergegeven, [partij B] niet aannemelijk heeft gemaakt bij een arbeidsongeval letsel te hebben opgelopen. Gewezen wordt op de diverse data die door [partij B] zijn genoemd en de verschillende door [partij B] aangehaalde toedrachten van het gepretendeerde ongeval.
11. In deze procedure verzoekt [partij A] de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, voorzover deze nog bestaat, op grond van de dringende redenen die ook aan het ontslag op staande voet ten grondslag liggen. Verder is er volgens [partij A] in ieder geval een verandering van omstandigheden. Van [partij A] kan niet worden gevergd dat zij het dienstverband met [partij B] nog voortzet, gelet op de vele aantoonbare onjuistheden die [partij B] in de loop van de tijd naar voren heeft gebracht met betrekking tot het bedrijfsongeval. [Partij B] verzet zich tegen de inwilliging van het verzoek.
12. De kantonrechter overweegt als volgt. [Partij B] heeft gesteld dat er sprake is van een opzegverbod, nu hij arbeidsongeschikt is. Die arbeidsongeschiktheid wordt op zich niet bestreden door [partij A], maar de kantonrechter heeft zich er van vergewist dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen verband houdt met de arbeidsongeschiktheid van [partij B]. Het verzoek komt er op neer dat [partij A] af wil van een in haar ogen frauderende werknemer.
13. De vraag of de werkplek van [partij B] veilig was en/of is, is een vraag die in deze procedure niet ter discussie staat. Dat geldt ook voor de vraag of [partij B] een arbeidsongeval is overkomen, waarvoor [partij A] als werkgever aansprakelijk is als bedoeld in art. 7:658 BW. De kantonrechter moet in deze procedure slechts beoordelen of er redenen aanwezig zijn als bedoeld in art. 7:685 BW, op grond waarvan de arbeidsovereenkomst moet eindigen. Het oordeel over de vraag of het complex van feiten in de kwestie tussen [partij A] en [partij B] een voldoende dringende reden voor ontslag op staande oplevert is voorbehouden aan de rechter die in de bodemprocedure over de vernietigbaarheid van het ontslag zal oordelen. Die procedure is inmiddels door [partij B] aanhangig gemaakt. De bodemrechter dient te bezien of [partij B] valselijk heeft aangegeven dat hem een bedrijfsongeval is overkomen en zo ja, of dat reden is voor een ontslag op staande voet, gelet op alle feiten en omstandigheden. De kantonrechter dient het voorwaardelijke verzoek dan ook te beoordelen vanuit de aanname, dat het gegeven ontslag op staande voet geen stand zal houden. Het primaire verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de gronden die tot het ontslag op staande voet hebben geleid is dan ook niet toewijsbaar.
14. [Partij A] heeft ook gesteld dat er ook een verandering van omstandigheden is op grond waarvan niet meer van haar kan worden gevergd nog verder te gaan met [partij B]. Als redenen voor dat standpunt heeft [partij A] echter dezelfde feiten en/of omstandigheden naar voren gebracht als die die (mede) hebben geleid tot het ontslag op staande voet, namelijk het uiten van vele aantoonbare onwaarheden en het in stand houden daarvan ondanks alle gesprekken en onderzoeken dienaangaande. De kantonrechter stelt vast dat [partij B] wisselende verklaringen heeft afgelegd. Die steeds wisselende verklaringen van [partij B] over datum en toedracht van het volgens hem gestelde bedrijfsongeval zijn echter omstandigheden die [partij A] mede aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd en in de bodemprocedure zullen moeten worden beoordeeld. Daarbij zal ook de uitleg van [partij B] over de verscheidenheid in data en toedracht worden betrokken. Overige omstandigheden op grond waarvan de arbeidsovereenkomst dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen zijn door [partij A] niet gesteld of aangetoond, zodat op grond daarvan al ook het subsidiaire verzoek moet worden afgewezen. Het subsidiaire verzoek is onvoldoende onderbouwd. Het aansprakelijk stellen van een werkgever door een werknemer en het daarbij inschakelen van de arbeidsinspectie leveren op zich niet op dat de arbeidsverhouding zodanig verstoord raakt, dat die moet worden beëindigd. Van een werkgever mag verwacht worden daar op een goede manier mee te kunnen omgaan. Ook bij [partij A] zal het welzijn van haar werknemers een grote rol spelen. Of [partij B] onwaarheid spreekt zal in de bodemprocedure aan de orde moeten komen.
15. [Partij A] zal als de in het ongelijk gestele partij in de proceskosten worden verwezen.
De beslissing
De kantonrechter:
wijst het verzoek af;
veroordeelt [partij A] in de kosten van het geding, welke aan de zijde van [partij B] tot op heden worden begroot op € 1.200,00 wegens salaris van de gemachtigde van [partij B].
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Kool, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.