2
63451 / HA ZA 08-310
7 april 2010
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
63451 / HA ZA 08-3107 april 2010
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 63451 / HA ZA 08-310
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRANSPORT- EN CONTAINERBEDRIJF WIELEMAKER B.V.,
gevestigd te Middelburg,
eiseres,
advocaat mr. drs. J. Wouters te Middelburg,
het publiekrechtelijk lichaam WATERSCHAP ZEEUWSE EILANDEN,
gevestigd te Middelburg,
gedaagde,
advocaat mr. P. van den Berg te Middelburg.
Partijen zullen hierna Wielemaker en het Waterschap genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het incidenteel vonnis van 7 januari 2009
de conclusie van antwoord
het tussenvonnis van 11 maart 2009
het proces-verbaal van comparitie van 14 juli 2009
de conclusie van repliek, tevens akte vermeerdering c.q. wijziging (grondslag) eis
de conclusie van dupliek tevens houdende antwoordakte vermeerdering van eis
de antwoordakte.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Wielemaker heeft een vergunning voor het lozen van afvalwater. De samenstelling van dit afvalwater moet vóór lozing aan bepaalde normen voldoen. Onder meer mag het afvalwater niet meer dan (de norm van) 100 mg/l aan onopgeloste bestanddelen bevatten. Of dat het geval is wordt regelmatig door middel van metingen nagegaan. Er wordt op twee plaatsen op het bedrijfsterrein – in putten – gemeten: [plaats 1] en [plaats 2].
Bij beschikking d.d. 13 december 2006 (verzonden 14 december 2006) heeft het Waterschap aan Wielemaker een last onder dwangsom opgelegd, wegens overschrijdingen op 28 september 2006 van de onder 2.1 genoemde norm. Daarin is bepaald dat Wielemaker bij overschrijding van de norm een dwangsom verbeurt van [bedrag 1] per overtreding per bemonsteringsput tot een maximum van [bedrag 2] per put. Wielemaker heeft tegen deze beschikking geen bezwaar aangetekend. De beschikking is onherroepelijk en heeft formele rechtskracht.
Het Waterschap heeft op 1 april 2008 een dwangbevel uitgevaardigd wegens het niet voldoen door Wielemaker aan voornoemde last op 4 april 2007 en 20 juni 2007. Wielemaker is daarbij aangezegd te betalen een bedrag van [bedrag 3] aan verbeurde dwangsommen, te vermeerderen met diverse kosten en rente; totaal [bedrag 4].
Op 22 april 2008 heeft het Waterschap opnieuw een dwangbevel uitgevaardigd; nu wegens het niet voldoen door Wielemaker aan voornoemde last op 17 januari 2008. Wielemaker is hierbij aangezegd te betalen een bedrag van [bedrag 1] wegens verbeurde dwangsom, te vermeerderen met diverse kosten en rente; totaal [bedrag 5].
Beide dwangbevelen zijn op 14 mei 2008 aan Wielemaker betekend.
Het geschil
Wielemaker vordert – na wijziging van eis – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat het tegen haar uitgevaardigde dwangbevel d.d. 1 april 2008 niet meer ten uitvoer gelegd kan worden wegens verjaring, subsidiair dit dwangbevel vernietigt, nietig verklaart, dan wel buiten effect stelt;
het tegen haar uitgevaardigde dwangbevel d.d. 22 april 2008 vernietigt, nietig verklaart, dan wel buiten effect stelt;
het Waterschap veroordeelt in de proceskosten.
Wielemaker stelt primair dat de dwangsommen welke zouden zijn verbeurd op 4 april 2007 en 20 juni 2007 zijn verjaard. De verjaringstermijn voor het uitbrengen van een dwangbevel is zes maanden. Het dwangbevel dateert van 1 april 2008 en is dus te laat.
Verder stelt zij – in het geval van het dwangbevel van 1 april 2008 subsidiair – dat de burgerlijk rechter in beginsel uit moet gaan van de geldigheid van de last onder dwangsom, maar dat in haar geval een uitzondering op die regel moet worden aanvaard. Zij ziet daartoe aanleiding omdat de overtredingen van de last niet aan haar kunnen worden toegerekend c.q. buiten haar handelen om zijn ontstaan. Zij verkeert in de absolute onmogelijkheid aan de last te voldoen. Dit heeft zij pas na 13 december 2006 ontdekt. Wielemaker stelt gemotiveerd dat de metingen juist zijn, maar de gebruikte methode niet, omdat deze niet representatief is. Zij beroept zich op een voorlopige conclusie van [betrokkene 1].
(Meer) subsidiair stelt zij dat het Waterschap in redelijkheid niet tot invordering van de dwangsommen over kan gaan. Dwangsommen hebben tot doel overtredingen te stoppen en niet het toevoegen van leed. Omdat Wielemaker de afvalstroom slechts ten dele kan beïnvloeden kan zij de overtredingen niet doen beëindigen.
Wielemaker betwist de (hoogte van) de invorderingskosten.
Het Waterschap verweert zich en stelt dat de wijze waarop de bemonstering en de analyse van de genomen monsters plaatsvindt, is vastgelegd in de vergunningsvoorschriften. Hiertegen heeft Wielemaker geen bezwaar gemaakt, zodat van die voorschriften moet worden uitgegaan. Het Waterschap betwist ook dat de voorgeschreven methode onjuist is. Verder betwist het dat Wielemaker geen invloed op de overtredingen heeft. Het heeft Wielemaker verschillende maatregelen voorgesteld om aan de norm te voldoen. Er is voor Wielemaker geen absolute onmogelijkheid aan haar verplichtingen te voldoen.
Het Waterschap stelt ten slotte dat Wielemaker op grond van de wet zowel de kosten voor de betekening van de dwangbevelen verschuldigd is, als de kosten van invordering. Zij betwist dat de kosten onnodig zijn gemaakt.
De beoordeling
Op grond van artikel 5:35 Awb, zoals dat gold tot 30 juni 2009, verjaart de bevoegdheid tot invordering van de verbeurde dwangsom na zes maanden vanaf de dag waarop zij is verbeurd. Wielemaker heeft dan ook terecht aangevoerd dat de dwangsommen, die verbeurd (zouden) zijn op 1 april 2007 en 20 juni 2007, zijn verjaard. Het Waterschap heeft hiertegen ook geen verweer gevoerd. De primaire vordering zal worden toegewezen.
Ter beoordeling staat dan nog de op 17 januari 2008 verbeurde dwangsom. Partijen zijn het erover eens dat de beschikking, waarbij de last onder dwangsom is opgelegd, formele rechtskracht heeft. Het thans voorliggende geschil is een executiegeschil en kan geen verkapt (hoger) beroep van deze beschikking inhouden. De burgerlijk rechter komt nog maar beperkte toetsingsruimte toe.
De rechtbank komt dan ook niet toe aan de vraag of Wielemaker in de onmogelijkheid verkeert aan de last te voldoen. De argumenten die Wielemaker ter onderbouwing naar voren heeft gebracht, behoeven een inhoudelijke beoordeling, welke niet past binnen de toetsingsruimte van de burgerlijk rechter. De door Wielemaker aangevoerde omstandigheid dat zij pas na het nemen van het besluit van 13 december 2006 – en naar de rechtbank begrijpt: na het verlopen van de bezwaartermijn van dat besluit – tot de ontdekking is gekomen dat zij niet aan de last kan voldoen, maakt dit niet anders. Op grond van artikel 5:33 lid 1 Awb kan het bestuursorgaan dat de last onder dwangsom heeft opgelegd, dus het Waterschap, de last opheffen, onder meer in het geval het voor Wielemaker onmogelijk is eraan te voldoen. Naar de rechtbank uit de stukken opmaakt, zijn partijen thans ook daadwerkelijk met elkaar in overleg.
De rechtbank ziet evenmin grond te beslissen dat het Waterschap in redelijkheid niet tot invordering van de verbeurde dwangsom mag overgaan. Het argument dat Wielemaker daarvoor aanvoert, vergt eveneens een inhoudelijke beoordeling. Het gaat niet om een zodanig feit of een zodanige omstandigheid, dat daarmee duidelijk is dat het Waterschap misbruik maakt van zijn bevoegdheid de rechtmatig opgelegde last te executeren.
Het Waterschap is gerechtigd de kosten van invordering en betekening van Wielemaker te vorderen. Wielemaker heeft haar stelling waarom het Waterschap daartoe niet zou mogen overgaan, na het daartoe strekkende verweer, ook niet meer nader onderbouwd. De rechtbank gaat hier dan ook aan voorbij.
Nu partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld, zal de rechtbank de proceskosten compenseren, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
De beslissing
De rechtbank
verklaart voor recht dat het Waterschap het tegen Wielemaker uitgevaardigde dwangbevel d.d. 1 april 2008 niet ten uitvoer kan leggen wegens verjaring;
compenseert de proceskosten aldus, dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2010.